29 maart 2005
Strafkamer
nr. 01649/04 E
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 24 november 2003, nummer 21/002515-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Zwolle van 28 april 2003 - de verdachte ter zake van "het medeplegen van een overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 3a, eerste lid, van de Visserijwet 1963, begaan door een rechtspersoon, tweemaal gepleegd" veroordeeld tot twee geldboetes, elk van negenduizend euro.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.A. Hoekstra, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande beroep te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde, het vierde en het vijfde middel
4.1. De middelen bevatten - naar de kern bezien - de klacht dat het Hof ten onrechte, althans op ontoereikende gronden heeft geoordeeld dat de verdachte kan worden aangemerkt als mededader van het haar tenlastegelegde feit. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
4.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op 12 maart 2002 op de Noordzee tezamen en in vereniging met anderen, met het vissersvaartuig [...] met sleepnetten heeft gevist, terwijl aan deze netten voorzieningen waren aangebracht die de mazen in enig deel van deze netten konden versperren en/of de feitelijke afmetingen daarvan konden verkleinen, immers waren toen aldaar in/aan de netten aan bakboordzijde van dat vaartuig en in/aan de netten aan de stuurboordzijde van dat vaartuig één of meer touwtjes bevestigd, zijnde voorzieningen die op grond van artikel 16 van de verordening nr. 850/98 niet waren toegestaan."
4.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de vertegenwoordigster van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voorzover inhoudende:
"Op 12 maart 2002 heeft het vissersvaartuig [...] op de Noordzee gevist en heeft de bemanning touwtjes in de netten bevestigd. Normaliter wordt bij het ondertekenen van het maatschapscontract door een nieuw bemanningslid een brief aan hem voorgelezen, waarin staat dat hij zijn werk dient te verrichten conform de wettelijke bepalingen. Ik heb de opstapper [getuige 1] voor het begaan van de overtredingen van de Visserijwet 1963 nooit gesproken. Zoals gezegd heeft de besloten vennootschap een brief opgesteld, waarin staat dat men zich tijdens het werken aan de wettelijke bepalingen dient te houden. U vraagt mij of deze brief ook aan [getuige 1] is voorgelezen. [Getuige 1] was niet op de hoogte van deze brief."
b. de verklaring van de getuige [getuige 1], ter terechtzitting in hoger beroep, voorzover inhoudende:
"We waren op 12 maart 2002 met ongeveer vijf bemanningsleden, inclusief schipper, aan boord van het vissersvaartuig [...]. Het laten zakken van de netten in het water gebeurt in samenwerking. Met zo'n drie à vier man hebben we de netten schipklaar gemaakt. Daarna heeft de schipper de netten in het water laten zakken. U vraagt mij of ik touwtjes in de netten heb bevestigd, alvorens de netten door de schipper in het water werden gelaten.
Ik heb op 12 maart 2002 inderdaad de touwtjes in de netten bevestigd. Ik heb hiertoe van de schipper de opdracht gekregen. Deze opdracht is aan alle bemanningsleden gegeven. We hebben dus met drie à vier bemanningsleden de touwtjes in de netten bevestigd. Door het aanbrengen van de touwtjes in de netten kan er meer vis gevangen worden. Het bevestigen van de touwtjes in de netten gebeurde al de gehele reis. Dit had mede te maken met de weersomstandigheden. Bij slecht weer ontsnappen er meer vissen uit de netten."
c. een proces-verbaal van de Algemene Inspectiedienst opgemaakt door de opsporingsambtenaren G. Detmers, P. Best en A.A. Stevens voorzover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel van een of meer van hen:
"Op dinsdag 12 maart 2002, omstreeks 05.45 uur, bevonden wij, verbalisanten, ons aan boord van het inspectievaartuig "Barend Biesheuvel", zijnde een kustwachtvaartuig, onder meer belast met het visserijtoezicht op de Noordzee. Via het Vessel Monitoring System (VMS) was het ons bekend geworden dat het Nederlandse vissersvaartuig, voorzien van het letterteken en nummer [...], vermoedelijk de zogenaamde boomkorvisserij aan het uitoefenen was.
Ter controle op de juiste naleving van de bij of krachtens de Visserijwet gestelde voorschriften, begaven wij - verbalisanten - ons op dinsdag 12 maart 2002, omstreeks 06.15 uur, aan boord van het vissersvaartuig [...]. Wij zagen dat bij dit vissersvaartuig vanaf de neergelaten gieken de vislijnen het water in liepen.
Bij aankomst op de brug ontmoette ik, verbalisant Dethmers, een persoon die, nadat ik mij in mijn functie aan hem had bekend gemaakt en hem het doel van onze komst had medegedeeld, zich voorstelde als [betrokkene 1], die week de schipper van het vissersvaartuig [...]. Aan de hand van de in de brug aanwezige apparatuur zag ik dat de [...] zich op de Noordzee bevond in de positie 53.39.8 N en 004.30.3 OL (Nederlands Continentaal Plat).
Op mijn, verbalisant Dethmers, verzoek aan voornoemde schipper om de aangeslagen netten aan boord te halen gaf hij gehoor. Tijdens de gehele procedure van het aan boord halen van de netten stond verbalisant Stevens aan bakboordzijde en verbalisant Best aan stuurboordzijde van het vissersvaartuig [...], teneinde het binnenhalen van de netten aan beide zijden goed te kunnen observeren.
Tijdens het "halen" - omstreeks 06.30 uur - van de netten bevond ik, verbalisant Stevens, mij aan bakboordzijde op een plaats waar ik een goed uitzicht had op het sleepnet dat aan deze zijde werd binnengehaald. Op het moment dat het net, met behulp van de haallijn boven water werd getrokken, zag ik dat aan het sleepnet, ter hoogte van de kuil, touwtjes waren bevestigd op een wijze dat deze de mazen in het net naar elkaar toe trokken. Ik zag dat voornoemde haallijn onder deze touwtjes was doorgehaald. Ik zag vervolgens, op het moment dat er meer kracht op de haallijn werd gezet, 3 (drie) touwtjes knakken. Ik hoorde deze touwtjes ook knappen. Hierna zag ik de eigenlijke [kuil] terugvallen in het water en zag dat deze zich ontplooide.
Tijdens het "halen" - omstreeks 06.30 uur - van de netten bevond ik, verbalisant Best, mij aan stuurboordzijde van het vissersvaartuig [...] op een plaats waar ik een zeer goed uitzicht had op het sleepnet dat aan deze zijde werd binnengehaald. Op het moment dat het net, met behulp van de haallijn, boven water werd getrokken zag ik dat aan het sleepnet, ter hoogte van de kuil, touwtjes waren bevestigd op een wijze dat deze de mazen in het net naar elkaar toe trokken. Ik zag dat voornoemde haallijn onder deze touwtjes was doorgehaald. Op het moment dat het net tegen de verschansing van het vissersvaartuig [...] was getrokken verzocht ik het bemanningslid die de lier bediende om het stuurboordnet binnen te halen, zijn activiteit te staken. Ik zag dat het net met drie (3) touwtjes naar elkaar toe was gebonden. Na deze vaststelling heb ik het net scheep laten halen. Direct daarop zag en hoorde ik deze touwtjes knappen. Hierna zag ik de eigenlijke kuil terugvallen in het water en zag dat deze zich ontplooide. Voorts zag ik dat de drie touwtjes verloren gingen.
Nadat de gevangen vis uit de kuilen was verwijderd hebben wij, verbalisanten Best en Stevens, op voorgeschreven wijze een netmaatcontrole uitgevoerd. Wij zagen dat de stuurboordskuil een gemiddelde maaswijdte had van 86,6 mm en de bakboordskuil een gemiddelde maaswijdte van 82,25 mm had.
Het is ons, verbalisanten, uit ervaring bekend dat vissers veelal gebruik maken van de in de praktijk als "touwtjes-methode" aangeduide systematiek.
Deze systematiek wordt toegepast met het doel om de ontsnappingskans van vis, inclusief kleine dan wel ondermaatse vis, zoveel mogelijk te beletten dan wel te belemmeren."
4.3. In cassatie kan in deze zaak van het volgende worden uitgegaan. De verdachte, een besloten vennootschap, is reder van een viskotter, de [...]. Zij pleegt tezamen met de kapitein en de overige bemanningsleden in maatschapsverband de visserij uit te oefenen. Ter vervanging van een tot de maatschap behorend bemanningslid kan een ander als zogenaamde opstapper aan een vaart van de kotter deelnemen. Dit was ook op de in de bewezenverklaring genoemde datum het geval; een zekere [getuige 1] trad toen in het verband van de maatschap als bemanningslid op. Op die datum is geconstateerd dat aan de netten niet toegestane voorzieningen waren aangebracht, hetgeen op de onderhavige reis van de [...] ook eerder was gebeurd. Gelet op het vorenstaande heeft het Hof kennelijk bij vergissing in zijn hieronder sub 4.4 onder 2 weergegeven, door de Hoge Raad genummerde, overwegingen ten aanzien van [getuige 1] overwogen dat deze in dienst was van de verdachte.
4.4. Het Hof heeft naar aanleiding van het namens de verdachte gevoerde verweer dat geen daderschap van de rechtspersoon kan worden aangenomen, overwogen:
"Het Hof is van oordeel dat de in de telastelegging omschreven gedraging in redelijkheid aan verdachte kan worden toegerekend en overweegt hieromtrent het volgende.
1. Op 12 maart 2002 is er op het vissersvaartuig [...] zowel aan bakboordzijde als aan stuurboordzijde met sleepnetten gevist, terwijl aan deze netten voorzieningen waren aangebracht die de mazen in enig deel van deze netten konden versperren en de feitelijke afmetingen daarvan konden verkleinen.
2. Het hof acht het, mede op grond van de ter terechtzitting van het hof afgelegde verklaring van de getuige [getuige 1], ten tijde van het plegen van het telastegelegde en bewezenverklaard feit als opstapper in dienst bij verdachte, aannemelijk dat men die dag met vijf man bemanning aan boord was en dat het visklaar maken van de aan de orde zijnde netten door meerdere bemanningsleden is geschied. Voornoemde getuige heeft voorts verklaard dat een aantal bemanningsleden de touwtjes in de netten van het vaartuig [...] heeft aangebracht, alvorens de schipper heeft bevolen de netten in het water te
laten zakken.
3. De bemanningsleden aan boord van het vissersvaartuig [...] waren op 12 maart 2002 allen werkzaam ten behoeve van verdachte en de aan de orde zijnde gedraging (het vissen met netten) paste geheel in de normale bedrijfsvoering van verdachte.
Het aanbrengen van touwtjes in de netten aan boord van het vissersvaartuig [...] is naar het oordeel van het hof verdachte dienstig geweest in het door verdachte uitgeoefende zeevisserijbedrijf, nu het hof het aannemelijk acht dat het aanbrengen van voornoemde voorziening een grotere visvangst heeft opgeleverd, althans dat het de bedoeling van de bemanning is geweest dat er die dag meer vis werd gevangen.
4. Verdachte heeft niet de zorg betracht die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. Daarbij geldt het volgende.
Blijkens voornoemde verklaring van getuige [getuige 1], hetgeen door de vertegenwoordiger van verdachte is bevestigd, heeft verdachte niet schriftelijk of anderszins aan deze getuige laten weten dat de visserij in het kader van de bedrijfsvoering van verdachte diende plaats te hebben binnen de gestelde wettelijke bepalingen. Verdachte had naar het oordeel van het hof, eventueel middels de schipper van het vissersvaartuig [...], aan alle bemanningsleden, dus ook de opstappers, moeten laten weten dat van de bemanning verwacht en geëist werd dat zij de visserij uitvoerden overeenkomstig de wet.
5. Het hof verwerpt derhalve het verweer."
4.5.1. De tenlastelegging is toegesneden op het als overtreding strafbaar gestelde art. 3, eerste lid onder f, van de op art. 3a, eerste lid, van de Visserijwet 1963, gebaseerde Regeling technische maatregelen 2000 (Stcrt. 1999, 252) van 28 december 1999.
4.5.2. Art. 3a, eerste en tweede lid, van de Visserijwet 1963 luiden als volgt:
"1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van op grond van internationale overeenkomsten of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties opgelegde verplichtingen of verleende bevoegdheden regelen worden gesteld in het belang van de visserij.
2. Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in het eerste lid, kunnen mede voorschriften worden gegeven in het belang van de naleving van de aldaar bedoelde regelen."
4.5.3. Art. 3, eerste lid aanhef en onder f, Regeling technische maatregelen 2000, luidt als volgt:
"Het is verboden:
(...)
f. voorzieningen aan netten aan te brengen die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of de feitelijke afmetingen daarvan kunnen verkleinen, tenzij dit is toegestaan op grond van artikel 16 van verordening nr. 850/98."
4.6. De verbodsbepaling van art. 3 Regeling technische maatregelen 2000 inzake het aanbrengen van voorzieningen aan netten die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of de feitelijke afmetingen daarvan kunnen verkleinen, richt zich tot een ieder. Krachtens art. 51 Sr kan de overtreding van dat verbod worden begaan door zowel natuurlijke personen als rechtspersonen zoals de verdachte. De verdachte kan als medepleger van die overtreding worden aangemerkt indien het feit aan haar, als medepleger, redelijkerwijze kan worden toegerekend.
4.7. 's Hofs hiervoor onder 4.4 weergegeven oordeel moet aldus worden verstaan dat het feit aan de verdachte kan worden toegerekend in bovenbedoelde zin. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk in aanmerking genomen 's Hofs vaststellingen die daarop neerkomen dat:
(i) het uitoefenen van de zeevisserij tot de normale bedrijfsvoering van de verdachte behoort en dat in dat kader anderen, de bemanningsleden, ingevolge de tussen hen en de verdachte bestaande rechtsverhouding met behulp van de viskotter van de verdachte en mede ten behoeve van haar de zeevisserij (feitelijk) hebben beoefend;
(ii) op de in de bewezenverklaring genoemde dag verscheidene bemanningsleden de netten visklaar hebben gemaakt, waarbij touwtjes zijn aangebracht, alvorens de schipper heeft bevolen de netten in het water te laten zakken, welke werkwijze al gedurende de hele reis werd toegepast (bewijsmiddel b) en welke - verboden - wijze van vissen mede de verdachte dienstig is geweest, nu het Hof aannemelijk heeft geacht dat daardoor meer vis kan worden gevangen (rov. 3 van het Hof en de bewijsmiddelen b en c).
4.8. Het voorgaande brengt mee dat het middel tevergeefs is voorgesteld.
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 29 maart 2005.