Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde] ,
Stichting Beheer Derdengelden [stichting beheer derdengelden] c.s.,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/257327 / KG ZA 18-623)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord;
- de akte van de Belastingdienst van 23 juli 2019, met een productie;
- de antwoordakte van [geintimeerden c.s.] van 20 augustus 2019, met een productie;
- het pleidooi van 5 december 2019, waarbij mr. Wisman pleitnotities heeft overgelegd.
3.De beoordeling
- opgave van alle bedragen die op de derdengeldenrekening zijn gestort vanaf een buitenlandse bankrekening die toebehoort aan [de cliént] of waarover [de cliént] op welke wijze dan ook kan beschikken;
- verklaring van de herkomst van die bedragen;
- opgave van de bestemming van die bedragen;
- opgave van het eventueel resterende saldo op de rekening van de Stichting.
- de betalingen die met de op de derdengeldenrekening gestorte gelden zijn verricht;
- het eventueel nog resterende saldo op de derdengeldenrekening.
“De grondslag van dit verschoningsrecht[van de notaris, hof]
moet worden gezocht in een in Nederland geldend algemeen rechtsbeginsel dat meebrengt dat bij zodanige vertrouwenspersonen het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden. (…) Het hof heeft geen onjuist criterium aangelegd door te oordelen dat de notaris het verschoningsrecht slechts kan worden ontzegd “wanneer buiten redelijke twijfel staat, dat met de gevraagde getuigenis niet wordt getreden in de vertrouwenssfeer van zijn ambt”, waarmee het Hof heeft willen aangeven dat de aard van het verschoningsrecht meebrengt dat de opgegeven vragen niet behoeven te worden beantwoord, zolang de rechter aan redelijke twijfel onderhevig acht of die beantwoording naar waarheid zou kunnen geschieden zonder dat geopenbaard wordt wat verborgen dient te blijven.”
“Wanneer een notaris door twee of meer partijen die hebben onderhandeld over een transactie en daarbij voldoende overeenstemming hebben bereikt, wordt ingeschakeld om aan hen bijstand te verlenen door het ontwerpen en uiteindelijk verlijden van een notariële akte, zal de notaris, in elk geval bij een geschil tussen deze partijen, zich niet op zijn verschoningsrecht kunnen beroepen, voor zover zijn getuigenis wordt verlangd ter zake van de totstandkoming en de uitleg van die transactie (HR 25 sept. 1992, NJ 1993, 467) (https://www.navigator.nl/document/id15761992092514652nj1993467dosred). In het onderhavige geval gaat het niet om een geschil tussen partijen, maar om een geschil tussen een aantal van deze partijen en een derde die zich op het standpunt stelt dat hij als gevolg van deze transactie in hem toekomende rechten is benadeeld. In een dergelijk geval zal de notaris zich ook ten aanzien van vragen over de totstandkoming en de uitleg van de transactie waarop in het geding met de derde een beroep is gedaan, slechts kunnen verschonen, wanneer gezegd kan worden dat die transactie dan wel de feiten van belang voor de uitleg daarvan, hem zijn 'toevertrouwd' in die zin dat zij voor derden, in het bijzonder de derde die in het geding betrokken is, verborgen dienen te blijven. Dat zulks het geval is kan voortvloeien zowel uit de vertrouwelijke aard van de transactie zelf als uit een uitdrukkelijk uitgesproken dan wel aannemelijk te achten verlangen van partijen. In beginsel ligt dit echter niet voor de hand en zullen daarvoor dus duidelijke aanwijzingen moeten zijn (…), wanneer het gaat om een transactie van zakelijke aard als de overdracht (…) van een overneming, die naar haar aard tegen derden zal moeten kunnen worden ingeroepen, wil zij haar volle werking hebben.”
“De fiscus zal een reden moeten hebben om aan te nemen dat de informatie of inzage die hij wil vorderen voor de belastingheffing ten aanzien van de gevorderde van belang kan zijn, maar voldoende is in beginsel dat de gevraagde gegevens of inzage “op zichzelf beschouwd van belang kan zijn voor de belastingheffing van de betrokken belastingplichtige”, dus als aannemelijk is dat het gevraagde een minimale fiscale relevantie heeft”.
“Artikel 53a, eerste lid, is materieel gelijk aan het bestaande tweede lid van artikel 53. De bepaling regelt de kwestie van de geheimhouding van bepaalde beroepsbeoefenaren met betrekking tot gegevens die hun eigen administratie mogelijkerwijs omtrent derden bevat, omtrent de inlichtingen die zij in dat verband zouden kunnen geven en met name ook omtrent bescheiden welke hen in het kader van hun beroepsuitoefening als “vertrouwensman” als zodanig zijn toevertrouwd. Indien de fiscus de administratie van de bedoelde beroepsbeoefenaren wenst in te zien ter verkrijging van gegevens ten behoeve van de belastingheffing van derden of omtrent laatstbedoelden inlichtingen vraagt, kunnen zij zich op hun geheimhoudingsplicht beroepen. De mogelijkheid van geheimhouding geldt niet voor gegevens ten behoeve van de ‘eigen’ belastingheffing, zoals blijkt uit art. 51. Ook kan geen beroep op geheimhouding worden gedaan indien bij voorbeeld één van de in artikel 53a, eerste lid, bedoelde beroepsbeoefenaren de administratie van een derde in zijn bezit heeft in een andere hoedanigheid dan die van “vertrouwensman”. Hij zal deze dan ter inzage moeten verstrekken op grond van artikel 48. Een belastingplichtige kan dus niet (delen van) zijn administratie aan een controle door de fiscus onttrekken door deze in bewaring te geven bij een onder artikel 53a vallende beroepsbeoefenaar. Slechts voor zover een dergelijke beroepsbeoefenaar in zijn specifieke maatschappelijke vertrouwensfunctie beschikt over informatiedragers van een belastingplichtige kan de desbetreffende beroepsbeoefenaar zich van de informatieverplichting jegens de fiscus verschonen. Dit kan bij voorbeeld het geval zijn bij informatiedragers welke behoren tot het procesdossier van een advocaat.”
“Ik neem hierbij in aanmerking dat in de rechtspraak ten aanzien van de beoefenaars van de zogenaamde vertrouwensberoepen, zoals bij voorbeeld de notaris, is uitgemaakt dat hun verschoningsrecht als getuige slechts geldt voor zover het desbetreffende gegeven aan hen is toevertrouwd in het kader van de uitoefening van hun beroep. Daaraan kan de conclusie worden verbonden dat a fortiori buiten geding, bijvoorbeeld in het door deze leden ter sprake gebrachte geval van een oneigenlijk beroep op een plicht tot geheimhouding van de in artikel 53a genoemde beoefenaren van vertrouwensberoepen tegenover de fiscus, wanneer deze beroepsbeoefenaar optreedt op een ander gebied, bij voorbeeld als bewaarder van financiële stukken, enveloppen, of iets dergelijks, de inzage in boeken of bescheiden of inbeslagneming daarvan niet kan worden tegengegaan met een beroep op zijn plicht tot geheimhouding.”
“In het eerste lid is opgenomen dat de regels met betrekking tot derdengelden ook van toepassing zijn op waardepapieren en kostbaarheden die de advocaat als derdengelden ontvangt. De advocaat moet zich er wel van vergewissen dat hij het tweede lid van dit artikel niet overtreedt. Het komt voor dat een advocaat wordt verzocht gelden, geldswaardige papieren, kostbaarheden of andere zaken aan te nemen. Men kan hierbij denken aan het verzoek van een cliënt of tussenpersoon een gesloten envelop met inhoud voor kortere of langere tijd te bewaren of onder zich te houden. De advocaat riskeert in dat geval dat cliënten hem vanwege zijn verschoningsrecht misbruiken als dekmantel voor belastingvergrijpen en/of strafrechtelijke vergrijpen. Medewerking verlenen aan dergelijke verzoeken is niet toegestaan. De advocaat mag uitsluitend zaken en goederen aannemen indien dat in het kader van de door hem behandelde zaak een redelijk doel dient. Dit voorschrift geldt eveneens wanneer de gelden, geldswaardige papieren, kostbaarheden of andere zaken niet als derdengelden worden toevertrouwd aan de advocaat.”
“Het derde lid van artikel 6.22 houdt expliciet in dat de stichting uitsluitend mag worden gebruikt voor derdengelden in de zin van de verordening. Dat betekent dat de advocaat alleen derdengelden mag ontvangen op de bankrekening van de stichting derdengelden voor zover deze direct zijn te relateren aan een zaak en deze gelden ook functioneel zijn voor het verloop van die zaak. In alle overige gevallen is het ontvangen van gelden op de stichting derdengelden niet toegestaan. In die overige gevallen is de stichting, althans het bestuur ervan, gehouden om de gelden te weigeren en terug te storten.”
4.De uitspraak
- de hoogte van de storting of stortingen afkomstig van (de) Luxemburgse, althans buitenlandse, bankrekening(en) van [de cliént] op de derdengeldenrekening;
- het eventueel resterende saldo op 1 januari van ieder belastingjaar vanaf voornoemde storting(en) tot op heden en in de toekomst, zolang [geintimeerden c.s.] gelden van [de cliént] onder zich zal hebben;