5.3.2De vrouw stelt zich op het standpunt dat de behoefte van [minderjarige] € 200,-- per maand bedraagt. Weliswaar komt uit de in eerste aanleg overgelegde berekening een behoefte van € 143,-- per maand, maar omdat op dat moment de financiële gegevens van de man ontbraken heeft de vrouw de behoefte geschat op € 200,-- per maand. Daarbij moet de behoefte van € 143,-- per maand vanaf de ingangsdatum worden verhoogd wegens bijzondere behoefte verhogende kosten die de vrouw maakt doordat zij wekelijks met [minderjarige] naar het ziekenhuis moet vanwege zijn problematiek, zodat de behoefte van [minderjarige] alsnog € 200,-- per maand bedraagt.
5.3.3Naar het hof is gebleken heeft de rechtbank de behoefte van [minderjarige] niet vastgesteld. Op basis van de inmiddels overgelegde inkomensgegevens van de man komt de vrouw op een behoefte van [minderjarige] van € 143,-- per maand. Het hof houdt geen rekening met de door de vrouw gestelde bijzondere behoefte verhogende kosten. De vrouw heeft deze kosten pas voor het eerst op de mondelinge behandeling ter sprake gebracht en de man heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Noch daargelaten de vraag of dit beroep op behoefte verhogende kosten dat voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling is opgeworpen, tijdig is gedaan. In ieder geval zijn deze kosten op geen enkele wijze onderbouwd of nader geconcretiseerd, anders dan dat het volgens de verklaring van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling zou gaan om benzinekosten. Overigens heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de (extra) medische behandeling waarvoor zij de extra kosten gaat maken pas op 11 maart 2020 zal starten. Gelet op het voorgaande wordt het beroep op behoefte verhogende kosten gepasseerd en stelt het hof de behoefte van [minderjarige] in 2018 vast op € 143,-- per maand en voor 2019 (geïndexeerd) op € 145,86 per maand.
De draagkracht van de man
5.4.1De draagkracht van de man tot het betalen van de kinderalimentatie is in geschil. Het hof gaat bij de bepaling van de draagkracht van de man uit van de volgende gegevens.
5.4.1.1 De man heeft de volgende inkomsten:
- een belastbaar loon van € 19.583,-- blijkens de jaaropgaaf 2018;
- een belastbaar loon van totaal € 29.149,-- blijkens de twee jaaropgaves 2019.
Naar het hof is gebleken heeft de man zich per 26 augustus 2019 ziek gemeld. Nu de man tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zijn inkomen nog niet afgenomen is en dit in 2020 ook nog niet gaat gebeuren, houdt het hof geen rekening met een eventuele toekomstige achteruitgang in inkomen van de man.
Bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de bepaling van de draagkracht houdt het hof rekening met de volgende heffingskortingen: algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Onder de gegeven omstandigheden en op basis van de stukken van het geding stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de man over de periode van 24 augustus 2018 tot en met 31 december 2018 vast op € 1.475,-- per maand en vanaf 1 januari 2019 op € 1.980,-- per maand.
5.4.1.2 Met betrekking tot de woonlasten van de man voert de vrouw aan dat geen rekening moet worden gehouden met de forfaitaire woonlast, althans met een lager bedrag aan woonlasten, nu de man bij zijn vriendin woont en geen huur betaalt. De man maakt bezwaar tegen dit verzoek en voert verder aan dat hij wel degelijk woonlasten heeft. Hij huurt een woning van een kennis en betaalt € 500,-- huur per maand. Bewijsstukken hiervan heeft de man niet in het geding gebracht, omdat de vrouw dit standpunt niet eerder heeft ingenomen.
Het hof stelt voorop dat de gebruikelijke wijze van het bepalen van de draagkracht voor betaling van een kinderbijdrage toepassing van de draagkrachtformule is. Daarin wordt op forfaitaire wijze rekening gehouden met onder meer een redelijke netto woonlast van 30% van het inkomen. Van deze forfaitaire bedragen wordt slechts in uitzonderlijke gevallen afgeweken, nu aan het rekenen met forfaitaire bedragen inherent is dat deze bedragen in positieve of negatieve zin kunnen afwijken van de werkelijke bedragen. Hetgeen de vrouw naar voren heeft gebracht vormt voor het hof in dit geval geen aanleiding af te wijken van het in de draagkrachtformule opgenomen forfaitaire bedrag voor woonlasten, gelet ook op het verweer van de man.
5.4.1.3 De man voert aan dat rekening moet worden gehouden met een aflossing op schulden ten bedrage van totaal € 351,-- per maand. De man heeft schulden bij Wehkamp, Santander, ING Bank en zijn zus. Hij is deze schulden aangegaan voor woninginrichting, om te kunnen voorzien in zijn levensonderhoud, voor financiële ondersteuning van zijn ouders in Marokko, voor vliegtickets naar Marokko, voor advocaatkosten en voor andere lasten, waaronder een drone. De schuld aan de ING Bank is aangegaan op naam van de vriendin van de man omdat de ING Bank de man geen lening wilde verstrekken, maar de man maakt hiervoor maandelijks een bedrag over naar zijn vriendin.
De vrouw betwist gemotiveerd dat rekening moet worden gehouden met de schulden van de man. De schulden zijn niet te controleren en bovendien buitensporig. Zij moeten niet ten laste worden gebracht van de kinderalimentatie. De man heeft er onder meer een telefoon van bijna € 1.000,-- van gekocht, een drone en een televisie van € 600,--. Onduidelijk is waarvoor de schuld aan de ING Bank is aangegaan. Dat de man geld overmaakt naar zijn ouders is zijn eigen keuze, hetgeen ook geldt voor vliegtickets. Voor advocaatkosten is geen plaats, omdat de man in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand.
Naar het oordeel van het hof heeft de man nagelaten op een deugdelijke wijze voldoende inzichtelijk te maken wanneer en waarvoor de verschillende schulden zijn aangegaan en welke bedragen op de betreffende schulden zijn afgelost. Verder heeft de man nagelaten de noodzaak van het aangaan van de schulden voldoende duidelijk te maken en is evenmin gebleken dat het allemaal schulden van de man zelf zijn. Het hof is hierdoor niet in staat te beoordelen of de door de man opgevoerde schulden prioriteit moeten krijgen boven de onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van [minderjarige] . Het voorgaande in aanmerking nemende houdt het hof geen rekening met de door de man opgevoerde (aflossing op) schulden.
5.4.1.4 Gebleken is dat er geen omgang plaatsvindt tussen de man en [minderjarige] en dat niet te verwachten is dat dit binnen afzienbare tijd zal veranderen. Onder die omstandigheden ziet het hof geen aanleiding rekening te houden met een zorgkorting aan de zijde van de man.
O
nderhoudsverplichting [andere zoon]
5.4.1.5 Naar het hof is gebleken is de man tevens onderhoudsplichtig ten opzichte van zijn andere zoon, [andere zoon] . Uit de overgelegde stukken blijkt dat de door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [andere zoon] € 25,-- per maand bedraagt. Weliswaar heeft de man stukken overgelegd waaruit blijkt dat de moeder van [andere zoon] een wijzigingsverzoek heeft ingediend, maar in deze procedure is nog geen uitspraak gedaan, zodat op dit moment de bijdrage nog steeds € 25,-- per maand bedraagt. Het hof ziet in hetgeen de man hieromtrent naar voren heeft gebracht geen aanleiding vooruit te lopen op een mogelijke (toekomstige) wijziging ten aanzien van de door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [andere zoon] en houdt rekening met de geldende alimentatieverplichting van € 25,-- per maand.
5.4.1.6 De draagkracht van de man bedraagt over de periode van 24 augustus 2018 tot en met 31 december 2018 volgens de draagkrachttabel € 116,-- per maand. Hierop komt de alimentatieverplichting ten behoeve van [andere zoon] van € 25,-- per maand in mindering, zodat de voor [minderjarige] beschikbare draagkracht € 91,-- per maand bedraagt.
De draagkracht van de man bedraagt vanaf 1 januari 2019: 70% x [NBI – (0,3 NBI + €950)] afgerond € 305,-- per maand. Hierop komt de alimentatieverplichting ten behoeve van [andere zoon] van € 25,-- per maand in mindering, zodat de voor [minderjarige] beschikbare draagkracht € 280,-- per maand bedraagt.
De draagkracht van de vrouw
5.5.1Voor de draagkracht van de vrouw gaat het hof uit van de volgende gegevens.
5.5.1.1 De vrouw heeft de volgende inkomsten:
- een Wajong-uitkering van € 15.783,-- blijkens de jaaropgaaf 2019; niet in geschil is dat voor 2018 uitgegaan kan worden van hetzelfde jaarinkomen;
- een kindgebonden budget van € 4.253,-- per jaar in 2018 en van € 4.305,-- per jaar in 2019.
Bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de bepaling van de draagkracht houdt het hof rekening met de volgende heffingskortingen: algemene heffingskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting. Onder de gegeven omstandigheden en op basis van de stukken van het geding stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de vrouw over de periode van 24 augustus 2018 tot en met 31 december 2018 vast op € 1.521,-- per maand en vanaf 1 januari 2019 op € 1.501,-- per maand.
5.5.1.2 De draagkracht van de vrouw bedraagt over de periode van 24 augustus 2018 tot en met 31 december 2018 volgens de draagkrachttabel € 126,-- per maand en vanaf 1 januari 2019 € 106,-- per maand.