ECLI:NL:GHSHE:2020:1202

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
200.207.572_01 H
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbetering van een eerder arrest inzake wettelijke handelsrente in een civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 april 2020 een arrest gewezen tot verbetering van een eerder arrest van 11 februari 2020. De procedure betreft een hoger beroep tussen Betonboor- & Zaagwerken B.V. (appellante) en een vennootschap (geïntimeerde). De appellante, vertegenwoordigd door mr. R.P.G. Schelvis, stelde dat er een kennelijke fout in het dictum van het eerdere arrest was gemaakt, specifiek met betrekking tot de veroordeling van de geïntimeerde tot betaling van wettelijke handelsrente over een bedrag van € 148,50. Volgens de appellante was het juiste bedrag € 5.590,54, als gevolg van een rekenfout.

De advocaat van de geïntimeerde, mr. E. Beele, bevestigde in een brief dat beide advocaten tot de conclusie waren gekomen dat de geïntimeerde € 27.594,15 diende te voldoen, wat inmiddels ook was gebeurd. Het hof overwoog dat de veroordeling in het eerdere arrest ten onrechte was gebaseerd op een onjuiste hoofdsom, en dat de wettelijke handelsrente had moeten worden berekend over een bedrag van € 5.590,54 in plaats van € 148,50.

Het hof heeft besloten dat de veroordeling van de geïntimeerde tot betaling van € 11.693,04, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, moest worden verbeterd. De verbetering houdt in dat het bedrag van € 148,50 in het dictum wordt gewijzigd naar € 5.590,54. Deze verbetering zal worden vermeld op de minuut van het eerdere arrest. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 april 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Zaaknummer 200.207.572
arrest van 7 april 2020 strekkende tot VERBETERING in de zin van artikel 31 Rv van het arrest, gewezen op 11 februari 2020
in de procedure in hoger beroep die bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch aanhangig is geweest tussen

[Betonboor- & Zaagwerken] Betonboor- & Zaagwerken B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
verder: [appellante] ,
advocaat: mr. R.P.G. Schelvis te Tilburg,
tegen:

[de vennootschap] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
verder: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. E. Beele te Tilburg.
Bij op 19 februari 2020 gedateerde brief heeft mr. Schelvis aan de griffier van het hof bericht dat het hem voorkomt dat het dictum van het arrest in reconventie een kennelijke fout bevat, te weten de veroordeling van [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek over een bedrag van
€ 148,50 vanaf 14 oktober 2014 tot de dag van voldoening. Door een rekenfout hoort dat bedrag volgens mr. Schelvis geen € 148,50 maar € 5.590,54 te zijn.
Bij brief van 4 maart 2020 is mr. Beele in de gelegenheid gesteld namens zijn cliënte zijn mening hierover aan het hof kenbaar te maken. Mr. Beele heeft bij op 13 maart 2020 gedateerde brief bericht dat beide advocaten al tot de conclusie waren gekomen dat zijn cliënt € 27.594,15 dient te voldoen en dit bedrag inmiddels ook al heeft voldaan.
Voor zover hier relevant overweegt het hof dat onderdeel 13. (het dictum) van het arrest in reconventie de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 11.693,04 bevat,
“te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a van
het Burgerlijk Wetboek over een bedrag van € 148,50 vanaf 14 oktober 2014 tot de
dag van voldoening (…)
Tot die beslissing is gekomen omdat die wettelijke handelsrente blijkens rov. 12.8 toewijsbaar is geoordeeld over

(€ 7.330,73 + € 4.510,81 - € 11.693,04 =) € 148,50.”
Zoals ook voor beide advocaten kennelijk op het eerste gezicht duidelijk was, is daarbij ten onrechte met de na verrekening resterende hoofdsom van € 11.693,04 gerekend en had met de verrekenbare -in conventie toewijsbaar geoordeelde- hoofdsom van € 6.251,-- moeten worden gerekend, zodat de door [appellante] gevorderde wettelijke handelsrente had moeten worden toegewezen over (€ 7.330,73 + € 4.510,81 - € 6.251,-- =) € 5.590,54.
Nu dit ook met de overige in het arrest gehanteerde gegevens en gegeven beslissingen te berekenen valt, oordeelt het hof dat sprake is van een zich voor eenvoudig herstel lenende fout die op de volgende wijze kan worden verbeterd.
Het hof:
Bepaalt dat in onderdeel 13. (het dictum) van het tussen bovenvermelde partijen gewezen arrest van 11 februari 2020 de in reconventie uitgesproken veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 11.693,04
“te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a van
het Burgerlijk Wetboek over een bedrag van € 148,50 vanaf 14 oktober 2014 tot de
dag van voldoening (…)
aldus wordt verbeterd dat (alleen) het in de voornoemde geciteerde passage genoemde bedrag van € 148,50 wordt gewijzigd in: € 5.590,54.
Bepaalt dat deze verbetering onder vermelding van de datum van vandaag wordt vermeld op de minuut van het arrest van 11 februari 2020.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, D.A.E.M. Hulskes en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 april 2020.
griffier rolraadsheer
.