In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Betonboor- & Zaagwerken B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een aannemingsovereenkomst waarbij Betonboor- & Zaagwerken B.V. als onderaannemer is ingeschakeld voor sloopwerkzaamheden aan een woning. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden is de uitbouw van de woning ingestort, wat heeft geleid tot schade. De opdrachtgever, [geïntimeerde], heeft Betonboor- & Zaagwerken B.V. aansprakelijk gesteld voor de schade, die door de rechtbank is vastgesteld op € 31.569,34. Betonboor- & Zaagwerken B.V. heeft de aansprakelijkheid betwist en vorderde in reconventie betaling van openstaande facturen.
Het hof heeft in zijn arrest van 27 november 2018 geoordeeld dat Betonboor- & Zaagwerken B.V. niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis van 8 juni 2016. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de sloopwerkzaamheden ondeugdelijk zijn uitgevoerd, wat heeft geleid tot de instorting van de uitbouw. Het hof heeft de grieven van Betonboor- & Zaagwerken B.V. verworpen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst voor rekening van Betonboor- & Zaagwerken B.V. komt. Het hof heeft voorts besloten om een deskundige te benoemen om de schade te beoordelen en heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
De uitspraak van het hof bevestigt de aansprakelijkheid van Betonboor- & Zaagwerken B.V. voor de schade die is ontstaan door de ondeugdelijke uitvoering van de sloopwerkzaamheden. Het hof heeft partijen in overweging gegeven om te bezien of een onderlinge regeling van het geschil mogelijk is.