“7. In artikel 6:7 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt.
In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
In artikel 6:9 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat een beroepschrift tijdig is ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen, met dien verstande dat bij verzending per post een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
In artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, gelezen in samenhang met artikel 231 van de Gemeentewet, is bepaald dat de termijn voor het instellen van beroep, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking.
8. De rechtbank stelt voorop dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift een (fatale) termijn van openbare orde is, die door haar ambtshalve moet worden beoordeeld. Dit brengt met zich dat de duur van die termijn niet kan worden gewijzigd en dat een niet tijdig ingediend beroep zonder verschoonbare omstandigheden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
9. Vast staat dat eisers gemachtigde bestreden besluit 1 (Hof: uitspraak op bezwaar van 15 augustus 2017) korte tijd na de dagtekening ervan heeft ontvangen; naar aanleiding hiervan is immers het heroverwegingsverzoek van 18 augustus 2017 ingediend, waarvan verweerder stelt dit eerst op 28 december 2017, derhalve na het verstrijken van de beroepstermijn, te hebben ontvangen.
10. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 12 november 2018 verzocht mede te delen wanneer en op welke wijze hij het heroverwegingsverzoek heeft verzonden. Bij brief van 24 december 2018 heeft de gemachtigde van eiser geantwoord dat het verzoek op 17 augustus 2017 (Hof: bedoeld zal zijn 18 augustus 2017) per gewone post is verzonden en dat hij geen fysiek bewijs heeft waarmee hij kan aantonen dat dit is gebeurd.
11. Volgens vaste jurisprudentie komt het risico van het niet aankomen van per gewone post verzonden brieven voor rekening van de afzender. Hetgeen door de gemachtigde van eiser is aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om het tijdig indienen van het heroverwegingsverzoek aannemelijk te achten. De bij de brief van 19 maart 2019 ingezonden stukken leiden niet tot een ander oordeel, nu hiermee slechts de verzending (en ontvangst) van de onder 2. genoemde email (Hof: van 19 december 2017) naar het adres “Postkamer Gemeente Roermond” aannemelijk wordt gemaakt, maar niet de oorspronkelijke (gestelde) verzending per gewone post op 17 augustus 2017.
12. Nu voorts niet is gebleken van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, is het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden.”