3.2.Beoordeling hof
Het hof komt tot het oordeel dat er sprake is geweest van een organisatie in de
hierboven bedoelde zin. Dat oordeel berust op een aantal pijlers die met elkaar in verband
staan en in samenhang moeten worden bezien. Het hof stelt aan de hand van de bewijsmiddelen daartoe onder meer het volgende vast.
- Pijler 1: de verdachten en hun onderlinge verhoudingen c.q. samenwerking
Uit de bewijsmiddelen blijkt in de eerste plaats dat [medeverdachte 1] zich op
aanzienlijke schaal bezig hield met criminele activiteiten met betrekking tot verdovende
middelen, inhoudende zowel (de export van) hard drugs (synthetische drugs) als
hennep/hasj. Het hof wijst dan vooral op een OVC-gesprek van 22 mei 2014 waarbij
[medeverdachte 1] als gespreksdeelnemer is geïdentificeerd en waarin hij
overduidelijk praat over onder meer de export van verdovende middelen en hoe hij dat
aanpakt. Zo wordt er gesproken over het verpakken en transporteren van verdovende
middelen, over de inbeslagname van een partij verdovende middelen, over grote
geldbedragen, over de productie van en handel in synthetische drugs en over het feit dat hij
'in hennep' doet. Ook vloeit uit dat gesprek een goede indicatie voort voor wat betreft de
hoogte van de met die handel gemoeide geldbedragen en op welke wijze die geldbedragen
terugvloeien. Ook wordt in dit gesprek [naam] (het hof begrijpt:
verdachte) door [medeverdachte 1] genoemd en refereert hij aan een gesprek met
zijn vader ( [medeverdachte 2] ) over, zo concludeert het hof, een mislukt/onderschept illegaal transport. Voorts valt in dit gesprek op dat [medeverdachte 1] meerdere keren in het meervoud spreekt ('ons') als hij refereert aan illegale activiteiten.
Voorts wijst het hof op de criminele context van een OVC-gesprek van 1 mei 2014
met onder meer [medeverdachte 1] en verdachte als gesprekdeelnemers waarin wordt
gesproken over 'een goede locatie', 'geen gekke dingen gebeuren', iets 'afgeven', 'versnijden', 'ergens tussen gedaan', 'mee gerotzooid', 'doorspoelen', 'eerst testen', 'de stekker eruit trekken' en 'gas erop'.
Het hof trekt met de rechtbank uit deze OVC-gesprekken in samenhang bezien met de overige tot het bewijs gebezigde OVC-gesprekken en de overige bewijsmiddelen het gevolg dat [medeverdachte 1] , daar waar hij spreekt over door hem verrichte criminele activiteiten, hij doelt op activiteiten die in het kader van de onderhavige organisatie worden uitgevoerd.
Dat [medeverdachte 1] en verdachte, behalve al jarenlange vrienden van elkaar, ook
op zakelijk gebied intensief met elkaar samenwerkten kan eveneens uit de bewijsmiddelen
worden afgeleid. Zo blijkt dat verdachte optrad als een soort van intermediair voor [medeverdachte 1]
door voor hem contacten te onderhouden en berichten door te geven, dat
hij met [medeverdachte 1] zakelijke besprekingen voert en overleg daarover voert,
en dat hij aanwezig was bij ontmoetingen en besprekingen tussen [medeverdachte 1]
en andere personen, waarbij (11 oktober 2013 en 24 oktober 2013) klaarblijkelijk monsters
van verdovende middelen worden afgegeven en waarin gesproken wordt over
'housenootjes', wat kennelijk xtc-pillen zijn. Dat deze samenwerking ook bestond met
betrekking tot verdovende middelen blijkt voorts uit het feit dat [medeverdachte 1] ,
wanneer hij over zichzelf en verdachte praat, op 4 november 2013 in de antiekzaak zegt dat
'wij toch de cannaclub zijn'. Ook zijn zij beide aanwezig op verschillende momenten in de
antiekzaak waarbij klaarblijkelijk grote hoeveelheden geld worden geteld. Ten slotte wijst het hof erop dat uit een OVC-gesprek en sms-bericht kan worden afgeleid dat in
de zakelijke samenwerking [medeverdachte 1] uiteindelijk de leiding had over
verdachte. Zo begroet verdachte in een OVC-gesprek van 6 november 2013 [medeverdachte 1]
met 'Hé leider' en wordt overduidelijk [medeverdachte 1] door
verdachte in een sms-bericht aan [medeverdachte 4] op 26 februari 2014 aangemerkt als 'de
baas'.
Uit de bewijsmiddelen die vooral zien op de export van verdovende middelen naar het
Verenigd Koninkrijk (zie hierna) en de productie c.q. voorbereiding met betrekking tot
synthetische drugs (zie hierna) blijkt dat verdachte andere personen aanstuurde, met name
komt dan [medeverdachte 3] in beeld. [medeverdachte 3] komt overigens ook in beeld bij de
hennepactiviteiten.
Uit de bewijsmiddelen die vooral zien op de geldtransporten (zie hierna) blijkt dat verdachte
contacten onderhield met [medeverdachte 4] . Het beeld dat uit die bewijsmiddelen naar voren
komt is dat verdachte tegen een vergoeding gebruik maakte van de diensten van [medeverdachte 4]
als chauffeur om grote geldbedragen op te halen en bij hem af te leveren. Uit de
bewijsmiddelen blijkt bovendien dat [medeverdachte 4] van het bestaan en de betrokkenheid
van [medeverdachte 1] afwist, aangezien er tijdens sms-verkeer op 26 februari 2014
evident sprake is van [medeverdachte 1] als 'de baas' en [medeverdachte 4] op enig moment
een keer aan verdachte vraagt om iets te verifiëren bij 'die lange' (geldtransport 3 april
2014), terwijl op 'de baas' en 'die lange', gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, op
niemand anders gedoeld kan worden dan [medeverdachte 1] .
De rol van [medeverdachte 2] in het geheel wordt door het openbaar ministerie als een faciliterende geduid. Het hof is echter van oordeel dat zijn rol niet zodanig is geweest dat deze als deelneming aan de criminele organisatie kan worden aangemerkt. Echter, door geldbedragen in ontvangst te nemen en te bewaren, heeft [medeverdachte 2] zich wel schuldig gemaakt aan witwassen door geldbedragen voorhanden te hebben waarvan hij wist dat deze van enig misdrijf afkomstig waren. Deze activiteiten zijn ondersteunend geweest voor [medeverdachte 1] en de organisatie waar hij deel van uitmaakte.
- Pijler 2: de export van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat in de periode van 1 februari
2014 tot en met 28 mei 2014 een aantal transporten van verdovende middelen heeft
plaatsgevonden naar het Verenigd Koninkrijk. In totaal acht het hof bewezen dat vijf
van de zeven ten laste gelegde transporten hebben plaatsgevonden. Anders dan de verdediging acht het hof bewezen dat het hier telkens om transporten van harddrugs (middelen als bedoeld op Lijst I van de Opiumwet) ging. Zo is bij het transport van 9 april 2014 de lading onderschept en betrof het in totaal een hoeveelheid van circa 48 kilogram MDMA en 36 kilogram amfetamine en betrof het onderschepte transport van 28 mei 2014 een hoeveelheid van circa 23 kilo MDMA, 15 kilo xtc-pillen en 10 kilo cocaïne.
De rode draad die door deze georganiseerde transporten loopt, is de betrokkenheid van
verdachte. Hij is degene die telkens in de sms-contacten met de Britse chauffeurs ( [betrokkene 4] c.q.
[betrokkene 5] ) het tijdstip en de plaats van de ontmoeting regelt waarbij dan kennelijk de
contrabande aan de chauffeur wordt meegegeven teneinde vervolgens te worden
getransporteerd naar het Verenigd Koninkrijk. De aard en inhoud van de onderschepte
communicatie laat – bij gebreke van een adequate verklaring van verdachte die ten
enenmale is uitgebleven – redelijkerwijs geen andere conclusie toe. Ook kan uit die
communicatie worden afgeleid dat verdachte bij enkele gelegenheden iemand anders op pad
stuurt om die overdracht namens hem te bewerkstelligen – bij in ieder geval één gelegenheid
is dat [medeverdachte 3] geweest – en dat verdachte bij in ieder geval één transport contact
opneemt met de chauffeur in opdracht van iemand anders. Uit het dossier is maar van één
persoon gebleken van wie verdachte opdrachten aannam: [medeverdachte 1] .
Wat uit de bewijsmiddelen ten aanzien van deze drugstransporten ook kan worden afgeleid,
is het gebruik van de hiervoor reeds genoemde opslagbox gelegen op het terrein aan [adres]
te Best, die mede aan [medeverdachte 3] kan worden toegeschreven, en het bedrijfspand gelegen
aan [adres] te Best, dat aan verdachte kan worden toegeschreven, ten behoeve van
mede deze transporten. Zo kan de opslagbox gelegen aan [adres] via de daarin
aangetroffen kassabon van de aankoop op 19 maart 2014 van acht KIPSTA tassen bij
[bedrijf] in Best gekoppeld worden aan het onderschepte drugstransport van 9 april 2014
(chauffeur [betrokkene 4] ), aangezien de verdovende middelen werden aangetroffen in identieke tassen
als die aangekocht waren. Deze locatie kan bovendien gekoppeld worden aan het eveneens
onderschepte transport van 28 mei 2014 (chauffeur [betrokkene 5] ) via de conclusie van de
deskundige dat het bijna zeker is dat de sealnaden van de bij dit transport aangetroffen
sealzakken met daarin verdovende middelen zijn veroorzaakt met één van de sealmachines
die in de opslagbox zijn aangetroffen. De locatie aan [adres] te Best kan vervolgens
aan de transporten van 4 maart 2014 en 27/28 mei 2014 worden gekoppeld doordat in beide
gevallen is waargenomen dat de VW Crafter met [kenteken] en met, zo
concludeert het hof, telkens [betrokkene 5] als bestuurder het bedrijfspand binnen rijdt
alwaar – eveneens als conclusie van het hof – verdovende middelen in de VW Crafter
zijn geladen. Daarnaast kan datzelfde bedrijfspand worden gekoppeld aan het transport van
17 maart 2014, doordat [medeverdachte 3] die dag vanuit dat pand komt gereden met, zo stelt het hof vast, verdovende middelen bestemd voor een overdracht in Familleureux (België). Bij dit laatste voorval mag niet onvermeld blijven dat [medeverdachte 3] de drugs heeft vervoerd in een Mercedes Vito in gebruik bij [medeverdachte 1] .
De locaties gelegen aan [adres] en [adres] , beide in Best, kunnen aldus aan de
organisatie worden toegeschreven en stonden kennelijk ten dienste van het plegen van de
Opiumwetmisdrijven die de organisatie ontegenzeggelijk mede als oogmerk heeft gehad.
Of één of meer van de verdachten zich ook 'individueel' als pleger of medepleger aan één of
meer van deze transporten heeft schuldig gemaakt, komt later aan de orde.
- Pijler 3: hennepactiviteiten
Dat binnen de organisatie ook sprake is geweest van hennep gerelateerde activiteiten blijkt uit de in het dossier uitgewerkte vermoedelijke negen leveringen van softdrugs. Het hof zal de inhoud van
de stukken die zien op vier 'henneptransporten' tot het bewijs bezigen voor de conclusie dat
de organisatie mede het plegen van hennepmisdrijven als oogmerk had. Dat het bij deze transporten om hennep ging, leidt
het hof af uit opgenomen gesprekken waarin kennelijk bedragen worden genoemd die, gezien hun hoogte, goed passen bij hennephandel. Ook wijst het hof op de aangetroffen
THC sporen in voertuigen die in dit kader door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] werden
gebruikt.
Dat de organisatie zich mede met hennep heeft ingelaten vindt naar het oordeel van het hof tevens bevestiging in uitlatingen van [medeverdachte 1] in het hiervoor reeds
aangehaalde OVC-gesprek van 22 mei 2014 waarin hij zegt dat hij nu in hennep doet, een
OVC-gesprek van 4 november 2013 waarin hij zegt 'wij zijn de cannaclub' en een OVC-gesprek van 7 november 2013 waarin hij spreekt over 'scharen' en 'knippen'. Bovendien zijn daar nog OVC-gesprekken waarin wordt gesproken over 'kilo's' en/of 'hokken' hetgeen tegen de achtergrond van het voorgaande niet anders kan worden uitgelegd dan aan hennep gelieerd. Tot slot kan niet onvermeld blijven dat in twee van de aan de organisatie verbonden locaties, te weten de opslagbox aan [adres] te Best en de garage aan de [adres] te Best, 9 plakken hasj à 920 gram – overigens kennelijk soortgelijk qua afmeting als de mallen/pers die op locatie [adres] zijn aangetroffen – onderscheidenlijk 3 plakken hasj, hennep en henneptoppen zijn aangetroffen.
Uit het feit dat het gaat om meerdere hokken, kilo's hennep, meerdere transporten, een en ander gedurende een langere periode, blijkt dat de hennepactiviteiten een grootschalig karakter hadden. Het hof acht daarom bewezen dat door de organisatie is gehandeld in de uitoefening van beroep of bedrijf.
- Pijler 4: productie van synthetische drugs c.q. voorbereidingshandelingen daartoe
Dat de organisatie zich ook bezig hield met de productie van synthetische drugs, althans in
ieder geval met voorbereidingshandelingen daartoe, volgt uit de op de actiedag van
23 september 2014 aangetroffen situatie in de hiervoor reeds genoemde opslagbox aan [adres]
in Best en de opslaglocatie aan de [adres] te Best. Uit de bewijsmiddelen komt – samengevat – naar voren dat nagenoeg alle benodigdheden voor het totale productieproces van synthetische drugs aanwezig waren, te weten het proces van
vervaardiging van BMK uit apaan met zoutzuur, de vervaardiging van amfetamine uit BMK
volgens de bekende Leuckartmethode en het tabletteren van MDMA. Ook wordt op beide
locaties eindproduct (MDMA/amfetamine) aangetroffen. Voorts verdient opmerking dat de
op beide locaties aangetroffen voorwerpen en stoffen evident complementair aan elkaar zijn,
in die zin dat als de goederen als aangetroffen op de twee locaties met elkaar gecombineerd
worden, dit een compleet drugslaboratorium oplevert, inzetbaar voor bijvoorbeeld de
productie van amfetamine en/of MDMA. Op [adres] ontbrak een tabletteermachine, die op de [adres] werd aangetroffen. Naast de al eerder genoemde
omstandigheden waaruit de band tussen [adres] en de [adres] kan
worden afgeleid, wijst het hof op de door de politie geconstateerde overeenkomsten
tussen verschillende op deze twee locaties aangetroffen voorwerpen. Zo worden op beide
locaties soortgelijke pollepels, soortgelijk zwart verpakkingsplastic/krimpfolie en soortgelijke sealzakken aangetroffen.
Het hof betrekt bij zijn conclusie dat beide locaties met elkaar verbonden zijn en aan
de organisatie toebehoren niet elk bewijsmiddel afzonderlijk, maar in onderling verband en
samenhang bezien.
Of één of meer van de verdachten zich ook 'individueel' als pleger of medepleger aan
strafbare voorbereidingshandelingen met betrekking tot verdovende middelen heeft schuldig
gemaakt, komt later aan de orde.
- Pijler 5: geldtransporten
De organisatie had, zo luidt de verdenking, naast het plegen van Opiumwetfeiten ook
witwassen als oogmerk. Dat wordt in het dossier aldus uitgewerkt dat de verdachte en zijn
medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] feitelijke betrokkenheid
zouden hebben gehad bij de in het strafdossier nader uitgewerkte negentien veronderstelde
transporten van contante geldbedragen die in de periode van 20 januari 2014 tot en met 4
juli 2014 zouden hebben plaatsgevonden.
Het hof komt met de rechtbank tot het oordeel dat inderdaad sprake is geweest van een groot aantal transporten van contante geldbedragen. Het hof baseert dat oordeel op de bevestiging die verkregen wordt door de aanhouding op heterdaad van geldkoerier/chauffeur [betrokkene 6] op 4 juli 2014 terwijl hij een contant geldbedrag van € 95.000,- onder zich heeft in
combinatie met de daaraan voorafgaande sms-contacten tussen verdachte en kennelijk de
geldgever waarin onderling een tijd en plaats voor de ontmoeting wordt geregeld, een
observatie waarin de door verdachte aan de geldgever genoemde auto waarin [betrokkene 6] werd
aangehouden ook gezien wordt en gezien wordt dat er een onbekende man bij de bestuurder
van deze auto, die later dus [betrokkene 6] blijkt te zijn, instapt en [betrokkene 6] later wegrijdt. Het hof laat hier niet onvermeld dat de auto waarin [betrokkene 6] op dat moment reed op naam stond van hetzelfde bedrijf als het bedrijf op wiens naam de auto's van [medeverdachte 1] en verdachte stonden, zijnde [naam] B.V., en dat uit een observatie is gebleken van een ontmoeting op 1 mei 2014 van onder meer [medeverdachte 1] , verdachte en [betrokkene 6] . Uit dit alles wordt dan ook geconcludeerd dat de geldtransporten werden verricht uit hoofde van en ten dienste van de organisatie.
Dat de eerdere transporten ook geldbedragen betroffen, leidt het hof af uit de min of
meer identieke gang van zaken bij deze transporten: verdachte heeft contact met
klaarblijkelijk de geldgevers, hij krijgt of geeft een adres voor de overdracht en er wordt een
code uitgewisseld kennelijk ter identificatie van de bewuste geldgever en om herleidbaarheid van het geldbedrag mogelijk te maken. Voorts wordt dit oordeel gestoeld op
de inhoud van de gevoerde communicatie, waarbij in het bijzonder moet worden gewezen
op het sms-bericht van verdachte op 23 januari 2014 waarin deze na verwarring over het
kennelijk ontvangen geldbedrag een dag eerder meldt dat 'de geldmachine' niet liegt en een
tapgesprek van 23 juni 2014 waarin [medeverdachte 4] zegt dat hij 'het geld' al heeft gehaald.
Uit de bewijsmiddelen vloeit feitelijke en directe betrokkenheid van verdachte rechtstreeks
voort. Niet alleen als de persoon die elk transport orkestreert, maar ook feitelijk als
chauffeur/ophaler van het geld op 13 mei 2014, toen [medeverdachte 4] desgevraagd aan verdachte
berichtte dat hij niet beschikbaar was, en op 16 juni 2014. De betrokkenheid van [medeverdachte 4]
als chauffeur komt ook rechtstreeks uit de bewijsmiddelen naar voren: niet alleen wordt hij
bij drie transporten door observanten positief geïdentificeerd als geldophaler, ook zijn
voertuig wordt bij een aantal transporten waargenomen.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijs geen andere conclusie mogelijk is dan dat deze transporten verband hielden met betalingen door derden aan de organisatie wegens door deze geleverde verdovende middelen. Steun voor deze conclusie vindt het hof in OVC-gesprekken waar verdachte en [medeverdachte 1] aan deelnemen en waar het tellen van geld te horen is en een telmachine wordt genoemd. Door geen van de verdachten is een ander scenario aangevoerd en evenmin is uit het verhandelde ter terechtzitting of het strafdossier een andere verklaring voor de transporten dan deze door het hof getrokken conclusie aannemelijk geworden. In het bijzonder is niet aannemelijk geworden dat de organisatie als mede-activiteit het zogenaamde Hawala-bankieren of ondergronds bankieren bedreef.
Of één of meer van de verdachten zich ook 'individueel' als pleger of medepleger aan dit
witwassen heeft schuldig gemaakt, komt later aan de orde.
- Pijler 6: professionaliteit en georganiseerdheid
Uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen, blijkt zonneklaar
dat het hier een goed functionerende organisatie betrof. Dat moge ook blijken uit het feit dat
op professionele wijze getracht werd het zicht op de activiteiten van de verschillende
personen te bemoeilijken. Zo werd nagenoeg uitsluitend gecommuniceerd met behulp van
telefoons die niet of zeer lastig zijn af te luisteren. Overigens vond er maar sporadisch
daadwerkelijk telefonisch gesproken contact plaats. Dat was kennelijk 'usance' binnen de
organisatie en is blijkens onderschepte communicatie ook daadwerkelijk als een zodanig
gebruik geduid. Er werd om de opsporing te bemoeilijken vooral gecommuniceerd via
sms-berichten en daarin werd evident versluierd taalgebruik gebezigd. Daartoe werd gebruik
gemaakt van prepaid toestellen en vaak van één-op-één lijnen en ook werd er zeer frequent
gewisseld van telefoon. Voorts vonden de zakelijke besprekingen in openbare en niet steeds
dezelfde horecagelegenheden plaats, zodat afluisteren zeer moeilijk werd gemaakt, maar
vooral vonden de zakelijke besprekingen plaats in de relatieve beslotenheid van de door
[medeverdachte 1] en verdachte vertrouwde locatie van de antiekzaak van [medeverdachte 2]
. Ook is gebleken van het gebruik van technische hulpmiddelen om opsporing
door de politie te bemoeilijken, zoals 'jammers', en maakten [medeverdachte 1] en
verdachte bij hun activiteiten, maar ook privé, gebruik van voertuigen die, kennelijk ter
afscherming van het eigendom van deze voertuigen, bewust niet op hun eigen naam waren
gesteld, maar op naam van een bedrijf dat indirect banden heeft met verdachte ( [naam]
B.V.).