ECLI:NL:RBOBR:2017:2741

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
01/993224-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en witwassen met betrekking tot Opiumwetdelicten

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 22 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende twee jaar deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich richtte op het plegen van diverse Opiumwetdelicten, waaronder de uitvoer van harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk en het witwassen van de opbrengsten daarvan. De verdachte werd gezien als de rechterhand van de leider van de organisatie en werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij meerdere drugstransporten en dat hij op verschillende locaties voorwerpen en stoffen voorhanden had die bestemd waren voor de productie van synthetische drugs. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen door grote contante bedragen te verplaatsen die afkomstig waren uit de criminele activiteiten van de organisatie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het bezit van een vuurwapen, omdat niet bewezen kon worden dat hij hiervan op de hoogte was. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij georganiseerde drugshandel en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/993224-13
Datum uitspraak: 22 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1976] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 januari 2015, 11 maart 2015, 6 maart 2017, 8 maart 2017, 20 maart 2017, 27 maart 2017, 29 maart 2017 en 8 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 december 2014. Deze (voorlopige) tenlastelegging is op de terechtzitting van 6 maart 2017 aangepast conform het bepaalde bij artikel 314a Sv
. (bijlage 1) Met inachtneming van deze wijziging is aan verdachte ten laste gelegd dat:

1.

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2014 tot en met 23 september 2014 te Eindhoven en/of Best en/of een of meer (andere) plaats(en) in Nederland en/of het Verenigd Koninkrijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (telkens) een hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne, zijnde MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in
de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;

2.

hij op of omstreeks 23 september 2014 te Best en/of Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
-620 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
amfetamine(pasta), zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I ( [adres 2] te Best)
en/of
-5 (witte) tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
( [adres 2] te Best)
en/of
-0,24 gram blauw poeder en tabletdelen, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I ( [adres 2] te Best)
en/of
-meerdere tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres 3]
te Best)
en/of
-440 gram diverse kleuren poeder en/of 40 gram blauw poeder, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I ( [adres 3] te Best)
en/of
-11 (hele) tabletten en 2 halve tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I (Audi A8, [kenteken 1] , Eindhoven);

3.

hij op omstreeks 23 september 2014 te Best en/of een of meer (andere) plaatsen in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde (een) middel(len) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of één of meer
hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende(een) (ander(e)) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I), voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
-één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede
te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid,
middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van
dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
-één of meer voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of één of
meer (andere) betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s)
(telkens) wist(en), althans ernstige reden had(den) om te vermoeden dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebbende hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe (telkens en/of één of meermalen)
-een (deels gedemonteerde) tabletteermachine, rondloper, (vervuild met blauw
poeder/MDMA) en/of (rode) chemiehanschoenen en/of een (oranje) cementmolen
(vervuild met restanten blauw poeder/MDMA) en/of een groot aantal vervuilde
digitale weegschalen en/of metalen mallen (ten behoeve van het persen van
blokken/plakken verdovende middelen) en/of dozen met sealzakken besteld en/of aangeschaft en/of opgeslagen en/of vervoerd en/of voorhanden gehad
( [adres 2] te Best)
en/of
-Amfetamine reactievat voorzien van gasbranders aan de onderzijde en met bijbehorende
reflux (koelbuis) en/of
-Destillatieketel voorzien van een gasbrander aan de onderzijde en met bijbehorende
destillatiespiraal (koelbuis) en/of
-Stoomgenerator (metalen ketel met gasbrander) en/of
-2x metalen opvangtank en/of
-Loogdoseerunit en/of
-2x metalen brander bak met gasbrander en/of
-Diverse gebruikte 3 hals 20 liter rondbodemkolven (sommige gebroken) en/of
-Gasfles en/of
-Slangen en/of
-Toebehoren zoals lepels, spatels, klemmen e.d. en/of
-2 elektrische verwarmingsdekens en/of
-Diverse 220 liter klemdekselvaten
besteld en/of aangeschaft en/of opgeslagen en/of vervoerd en/of voorhanden gehad
( [adres 3] te Best)
en/of
-één of meer hoeveelheden van (een) chemische stof(fen) en/of chemicaliën (waaronder
caustic soda en/of aceton en/of zwavelzuur en/of zoutzuur en/of mierenzuur en/of APAAN)
besteld en/of aangeschaft en/of opgeslagen en/of vervoerd en/of voorhanden gehad
( [adres 3] te Best);

4.

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 te Eindhoven en/of Best en/of een of meer (andere) plaats(en) in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven als bedoeld in

-artikel 10 derde lid (van de Opiumwet), te weten het aanwezig hebben en/of
-artikel 10, vierde lid (van de Opiumwet), te weten het bereiden en/of bewerken en/of
verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het
vervaardigen en/of
-artikel 10, vijfde lid (van de Opiumwet), te weten het binnen of buiten het grondgebied van
Nederland brengen
van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
-artikel 10a, eerste lid (van de Opiumwet), te weten het verrichten van handelingen zoals
omschreven in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet, zulks om (een) feit(en) als bedoeld
in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te
bevorderen
en/of
-artikel 11, derde lid (van de Opiumwet), te weten het in de uitoefening van een beroep of
bedrijf telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, af leveren, verstrekken of
vervoeren en/of
-artikel 11, vierde lid (van de Opiumwet), te weten het binnen of buiten het grondgebied van
Nederland brengen en/of
-artikel 11, vijfde lid (van de Opiumwet), te weten een grote hoeveelheid telen, bereiden,
bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren en/of aanwezig
hebben en/of vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland te
brengen
van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 augustus 2012
tot en met 23 september 2014 te Eindhoven en/of Best en/of een of meer
(andere) plaats(en) in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven als bedoeld in artikel 420 bis en/of 420ter van het Wetboek van Strafrecht, te weten (gewoonte)witwassen;
art 140 van het Wetboek van Strafrecht

5.

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 te Eindhoven en/of Best en/of een of meer (andere) plaats(en) in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens)
*(van) (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en), waaronder 3.379,20 euro
en/of 3.470,00 euro en/of 3.574,90 euro, althans een of meerdere (contante) geldbedragen
ten behoeve van de huur van een woning, gelegen aan het [adres 1] te Eindhoven
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
verborgen en/of verhuld,
en/of
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op bovengenoemd(e) voorwerp(en) was
en/of
bovenomschreven voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen
en/of omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt,
en/of
*(van) een of meerdere (contante) geldbedragen van totaal 23.905,54 euro, althans een of
meerdere (contante) geldbedragen, ten behoeve van de huur van een loods, gelegen aan [adres 4]
te Best de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing verborgen en/of verhuld,
en/of
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op bovengenoemd(e) voorwerp(en) was
en/of
bovenomschreven voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen
en/of omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt,
en/of
*(van) een geldbedrag van 7.550 euro, althans een geldbedrag, ten behoeve van (aan)betaling van de huur van een villa gelegen op Ibiza
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
verborgen en/of verhuld,
en/of
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op bovengenoemd(e) voorwerp(en) was
en/of
bovenomschreven voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen
en/of omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt,
en/of
-(van) een of meer voertuig(en), te weten
*een Audi A8 (met [kenteken 1] ) en/of
* een motorscooter (met [kenteken 2] ) en/of
-een Samsung 65f9000 en/of een vlakbeugel en/of een soundbar hk bd30 (een en ander,
zoals vermeld op de factuur van [bedrijf 3] d.d. 31 januari 2014)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
verborgen en/of verhuld,
en/of
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op bovengenoemd(e) voorwerp(en) was
en/of
bovenomschreven voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die
voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf;
art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 januari 2014 tot en met 23 september 2014 te Eindhoven en/of Best en/of Hilversum en/of Rotterdam en/of Amsterdam en/of Amstelveen en/of Badhoevedorp en/of Utrecht en/of Bergen op Zoom en/of Vlaardingen en/of een of meer (andere) plaats(en) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten
-een of meer geldbedrag(en), onder meer 56.000 euro en/of 120.000 euro en/of 100.000 euro
en/of 100.000 euro en/of 95.200 euro en/of 50.000 euro en/of 120.000 euro en/of 95.000
euro
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
verborgen en/of verhuld,
althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voorwerp(en), te weten
-een of meer geldbedrag(en), onder meer 56.000 euro en/of 120.000 euro en/of 100.000 euro
en/of 100.000 euro en/of 95.200 euro en/of 50.000 euro en/of 120.000 euro en/of 95.000
euro was en/of
bovenomschreven voorwerp(en), te weten
-een of meer geldbedrag(en), onder meer 56.000 euro en/of 120.000 euro en/of 100.000 euro
en/of 100.000 euro en/of 95.200 euro en/of 50.000 euro en/of 120.000 euro en/of 95.000
euro voorhanden gehad,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf; art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht

6.

hij op of omstreeks 23 september 2014 te Best
-een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen, merk Walther, model P22
en/of
-een of meer (onderdelen van) (een) wapen(s) van categorie III, te weten twee
patroonmagazijnen, merk Walther, model P22 gevuld met/ en/of
-munitie van categorie III, te weten 18 kogelpatronen
voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
Ten gevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging staat in feit 5 in twee losse tekstblokken vermeld ‘terwijl hij…..afkomstig
wasuit
hetmisdrijf’ in plaats van ‘terwijl hij……..afkomstig
warenuit
enigmisdrijf’. De rechtbank herstelt deze schrijffouten en leest het laatste in plaats van het eerste. Voor zover overigens in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Bewijsbijlage
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud van de bewijsbijlage dient als hier herhaald en ingelast
te worden beschouwd. De bewijsmiddelen van alle feiten 1 tot en met 5, met uitzondering van het onderdeel witwassen (feit 5) dat ziet op privé uitgaven, dienen in onderlinge samenhang en (tijds)verband te worden beschouwd.
Inleidende opmerkingen rechtbank
Medio augustus 2012 is onder leiding van het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie een opsporingsonderzoek gestart onder de naam Gutenberg. Dit onderzoek werd opgestart naar aanleiding van meerdere CIE-meldingen in de periode van november 2009 tot en met september 2012 over [medeverdachte 1] in relatie tot georganiseerde hennepteelt en transport van weed, amfetamine en MDMA naar Engeland en dat [medeverdachte 1] en zijn zakenpartners contact hebben in de antiekhandel van de vader van [medeverdachte 1] . Het betreft hier [medeverdachte 2] en zijn antiekhandel “ [naam] ” (hierna: de antiekzaak) te [plaatsnaam] .
De inhoud van de CIE-informatie deed het vermoeden rijzen dat in de antiekzaak van [medeverdachte 2] gesprekken en/of ontmoetingen plaatsvonden die te maken hadden met criminele activiteiten. Omdat andere c.q. lichtere opsporingsmiddelen gericht op het onderscheppen van relevante communicatie, zoals telefoontaps e.d., geen soelaas boden, werd een bevel afgegeven tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie in de antiekzaak. Deze communicatie werd met ingang van 7 augustus 2013 opgenomen. De inhoud van de aldaar opgenomen communicatie leidde tot de verdenking dat naast [medeverdachte 1] , ook [medeverdachte 2] en verdachte zich schuldig maakten aan strafbare feiten. Het onderzoeksteam verdacht [medeverdachte 2] ervan betrokken te zijn bij de drugshandel van zijn zoon door deze te faciliteren en verdachte werd ervan verdacht betrokken te zijn bij diezelfde drugshandel en te handelen onder leiding van [medeverdachte 1] .
Naast het opnemen van vertrouwelijke communicatie in de antiekzaak werden nog veel andere bijzondere opsporingsmiddelen ingezet, zoals, zonder overigens volledig te willen zijn: antecedentenonderzoek, stelselmatige observaties door politieambtenaren, peilbakens en videocamera’s en het vorderen van historische (print)gegevens. Verder is informatie opgevraagd bij onder meer de Belastingdienst, banken en diverse bedrijven. Ook zijn er rechtshulpverzoeken uitgegaan naar Groot-Brittannië, België en Spanje.
Gedurende de loop van het onderzoek kreeg het onderzoeksteam aldus de beschikking over veel gevoerde communicatie en ook over steeds meer feitelijke gegevens. Telefoonnummers kwamen in beeld, waarop vervolgens een tap werd aangesloten en waarvan de historische gegevens en/of mastgegevens werden opgevraagd, personen die in beeld kwamen werden stelselmatig geobserveerd, locaties die werden bezocht werden dynamisch of statisch met een verborgen cameraopstelling geobserveerd, voertuigen die in beeld kwamen werden op tenaamstelling gecontroleerd en soms voorzien van een peilbaken etc. Op deze wijze kwamen ook andere dan de hiervoor genoemde personen als verdachte in beeld en werd het onderzoek naar deze personen uitgebreid. [medeverdachte 3] kwam net als [medeverdachte 4] in beeld als uitvoerder en ‘ondergeschikte’ van verdachte. Andere personen die in meer of mindere mate konden worden gekoppeld aan locaties die de politie met drugs in verband bracht, werden ook als verdachte aangemerkt en voorwerp van onderzoek. De rechtbank wijst in dit verband op [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] alsmede op de [VOF] en haar beide vennoten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] . Ook moet nog worden gewezen op [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] en de tegen hen gerezen verdenking van handel in verdovende middelen door middel van het organiseren van drugstransporten. Omdat het onderzoeksteam onvoldoende verband zag tussen deze twee verdachten en de ‘hoofdzaak’ is ten aanzien van hen een apart eindproces-verbaal opgemaakt en wordt hun zaak op basis van dat afzonderlijke eindproces-verbaal beoordeeld.
Uiteindelijk heeft het onderzoek Gutenberg na een looptijd van ongeveer twee jaar geleid tot een actiedag op 23 september 2014, waarbij meerdere verdachten zijn aangehouden, een groot aantal panden en locaties en woningen van de verdachten is doorzocht en waarbij een grote hoeveelheid, ook drugsgerelateerde, goederen in beslag is genomen. Ook nadien zijn nog doorzoekingen verricht en hebben er aanhoudingen plaatsgevonden. Een aanhoudings-bevel tegen [medeverdachte 1] kon niet worden uitgevoerd. Hij is tot op heden nog altijd voortvluchtig.
misdrijven
Het onderzoek heeft tot de verdenking geleid dat in meer of minder georganiseerd verband – waarover hierna meer – verschillende misdrijven zijn gepleegd. Kort weergegeven zijn het de volgende feiten:
- een zevental transporten van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk;
- de handel in soft drugs in Nederland;
- het aanwezig hebben van verschillende soorten verdovende middelen op verschillende
locaties;
- het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie c.q. export van verdovende
middelen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet door op verschillende locaties
voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben, bestemd voor die misdrijven;
- het voorhanden hebben van vuurwapens en/of munitie en/of andere verboden wapens;
- het witwassen van een grote hoeveelheid contante geldbedragen door het uitvoeren van
geldtransporten.
Ook heeft het onderzoek de verdenking opgeleverd dat er misdrijven op meer individuele titel werden gepleegd. Deze misdrijven betreffen feiten strafbaar gesteld bij de Opiumwet, maar ook (gewoonte)witwassen, fraude en geweld.
de verdenkingen
Ten einde een beeld te kunnen geven van de uitgebrachte verdenkingen zoals die op de tenlastelegging terecht zijn gekomen, zal de rechtbank nu kort de context schetsen van de aan de verdachten tenlastegelegde misdrijven.
Al het door het opsporingsonderzoek verkregen bewijsmateriaal heeft geleid tot de verdenking dat sprake was van een criminele drugsorganisatie met aan het hoofd [medeverdachte 1] , verdachte als zijn rechterhand en met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] als feitelijke uitvoerders onder leiding van verdachte en tenslotte [medeverdachte 2] als faciliteerder van de organisatie. Deze personen wordt deelname aan een organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) van de Opiumwet c.q. 140 van het Wetboek van Strafrecht verweten, welke organisatie het oogmerk had op het plegen van drugsmisdrijven (export en productie) en op witwassen.
Aan de organisatie wordt een aantal locaties gekoppeld, te weten:
-een opslagplaats in een schuur gelegen aan de [adres 2] te Best, zijnde het
perceel toebehorende aan [medeverdachte 6] , maar waar ook verdachte, [medeverdachte 3]
en [medeverdachte 5] mee in verband worden gebracht en alwaar verdovende
middelen en voorwerpen bestemd voor de productie van verdovende middelen zijn
aangetroffen;
-een opslagbox gelegen op het terrein aan [adres 3] te Best, die aan [medeverdachte 3] en
[medeverdachte 5] wordt toegeschreven en waar ook verdachte mee in verband wordt
gebracht, alwaar eveneens verdovende middelen en een groot aantal voorwerpen en stoffen
bestemd voor de productie van verdovende middelen zijn aangetroffen;
-een deel van het bedrijfspand gelegen aan [adres 4] te Best, dat toegeschreven wordt aan
verdachte ( [adres 4] );
-de antiekzaak van [medeverdachte 2] als ontmoetingsplaats voor [medeverdachte 1]
, verdachte en andere personen die als criminele contacten worden aangeduid en
als plaats waar contante geldbedragen en telefoons werden bewaard ten behoeve van [medeverdachte 1] c.q. de organisatie.
Verder wordt de [VOF] meer zijdelings in verband gebracht met de organisatie via betrokkenheid van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 11] bij deze VOF. De VOF heeft één winkelvestiging aan [adres 5] in Valkenswaard en één winkelvestiging in Eindhoven ( [adres 6] ). Daarnaast heeft de VOF de beschikking over een loods gelegen aan de [adres 7] te Eindhoven. Op de locaties aan de [adres 6] en de [adres 7] zijn voorwerpen en stoffen aangetroffen die verband houden met de productie van synthetische drugs.
De hiervoor genoemde veronderstelde leden van de organisatie worden ervan verdacht zich door hun betrokkenheid ook ‘zelfstandig’, waarmee wordt bedoeld: als individuele (mede)pleger, aan verschillende misdrijven te hebben schuldig gemaakt. [medeverdachte 1] , verdachte en [medeverdachte 3] aan de export van verdovende middelen, het plegen van voorbereidingshandelingen en het aanwezig hebben van verdovende middelen, zowel ter plaatse van aan de organisatie gelieerde locaties als op meer private locaties, zoals voertuigen en woningen. [medeverdachte 1] , verdachte en [medeverdachte 4] worden ook ‘zelfstandig’ verdacht van het plegen van witwassen in verband met de uitgevoerde geldtransporten. [medeverdachte 4] wordt voorts beschuldigd van het bezit van xtc-pillen. [medeverdachte 2] wordt ook van witwassen verdacht door het in bewaring nemen van grote geldbedragen ten behoeve van [medeverdachte 1] . Daarnaast wordt hij beschuldigd van verzekeringsfraude.
[medeverdachte 1] , verdachte en zijn partner [medeverdachte 12] worden daarnaast
er nog van verdacht in privésfeer zich aan witwassen schuldig te hebben gemaakt.
[medeverdachte 1] zou zich bovendien tijdens het uitgaan schuldig hebben gemaakt aan een (zware) mishandeling van een cafébezoeker.
De echtgenote van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 11] , wordt van witwassen verdacht wegens door haar en/of [medeverdachte 2] betaalde gelden in de [VOF] .
Via de aan de organisatie gelieerde locaties worden [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] ervan verdacht zich aan voorbereidingshandelingen c.q. aanwezigheid van verdovende middelen te hebben schuldig gemaakt.
Ten slotte zijn er nog op verschillende plaatsen verboden wapens c.q. munitie aangetroffen die dan naar gelang de locatie en de persoon die daaraan kan worden gekoppeld, bij de desbetreffende persoon op de tenlastelegging zijn gebracht, te weten [medeverdachte 2] , verdachte, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] .
het strafdossier
Het totale dossier Gutenberg beslaat – de stukken in de zaken tegen [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] buiten beschouwing latend – ruim 38 ordners en bevat persoonsdossiers ten aanzien van de verdachten, zaaksdossiers en aanvullingen op het eindproces-verbaal. De rechtbank is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de tenlastegelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaakdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder tenlastegelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
aanpak van de rechtbank
De vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zal hierna per zaaksdossier worden besproken, uitmondende in een conclusie of tot een bewezenverklaring of tot een vrijspraak wordt gekomen. Voor zover de rechtbank tot de beslissing komt dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust deze beslissing op de feiten en omstandig-heden als vervat in de hierboven bedoelde en in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.
De beschuldigingen.
Verdachte wordt – samengevat – verweten deel uit te hebben gemaakt van een criminele organisatie gericht op het plegen van (gewoonte) witwassen en gericht op het plegen van een breed scala aan Opiumwetdelicten van diverse soorten drugs (hard- en softdrugs), het (mede)plegen van meerdere (hard)drugstransporten naar het Verenigd Koninkrijk, het op meerdere locaties (mede) voorhanden hebben van harddrugs en voorwerpen en stoffen bestemd voor de productie van synthetische drugs en diverse vormen van witwassen. Tot slot wordt verdachte beschuldigd van verboden (vuur)wapenbezit met patroonmagazijnen
en munitie.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot een integrale bewezenverklaring zal komen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op gronden als vermeld in zijn schriftelijke pleitaantekeningen
betoogd dat de verdachte van alle feiten zal worden vrijgesproken, met uitzondering
van feit 5 (witwassen). Terzake van dit feit heeft de raadsman zich voor wat betreft de beoordeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het onderdeel dat ziet op audiovisuele apparatuur. Hiervan zou verdachte moeten worden vrijgesproken, omdat deze apparatuur is aangeschaft en betaald door de ouders van verdachtes partner [medeverdachte 12] .
Het oordeel van de rechtbank.
I. telefoongebruik verdachte en medeverdachten
Veel van het beschikbare bewijsmateriaal bestaat uit tapgesprekken en SMS-correspondentie. Het onderzoeksteam heeft ten aanzien van de verdachte en de mede-verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] telkens in een
op het betreffende individu toegesneden proces-verbaal van bevindingen uitgewerkt dat en waarom een bepaald 06-nummer aan deze specifieke verdachte kan worden toegeschreven. De stukken op grond waarvan die conclusie wordt getrokken zijn telkens als bijlage bij het betreffende proces-verbaal van bevindingen gevoegd.
De onderzoeksbevindingen die per genoemde (mede)verdachte(n) tot deze conclusies hebben geleid zijn neergelegd in processen-verbaal van telkens [verbalisant 1] .
Deze processen-verbaal bevinden zich in het Algemeen Dossier (bron 1.1) als volgt:
t.a.v. [medeverdachte 1] op pag. 447 t/m 462, met bijlagen op pag. 463 t/m 606;
t.a.v. verdachte op pag. 608 t/m 626, met bijlagen op pag. 627 t/m 791;
t.a.v. [medeverdachte 4] op pag. 793 t/m 803, met als bijlagen pag. 804 t/m 889;
t.a.v. [medeverdachte 3] op pag. 891 t/m 900, met bijlagen op pag. 901 t/m 1020.
Uit de processen-verbaal in combinatie met de daarbij behorende bijlagen volgt dat aan de hand van onder meer CIOT-gegevens, de inzet van een IMSI-catcher, tapgesprekken, sms-berichten, OVC-gesprekken, zendmastgegevens, peilbaken-gegevens en observaties de gebruiker van een bepaald 06-nummer is geïdentificeerd.
De rechtbank heeft de onderzoeksbevindingen en de daarop gebaseerde conclusies ten aanzien van alle afzonderlijke 06-nummers gecontroleerd en zij is tot het oordeel gekomen dat de door [verbalisant 1] getrokken conclusies over welke verdachte de gebruiker van een in de bewijsvoering van belang zijnd 06-nummer is geweest, valide is en steun vindt in de onderzoeksbevindingen zoals neergelegd in de bijlagen. Zij verenigt zich daarom met de conclusies van [verbalisant 1] in de door deze verbalisant opgemaakte processen-verbaal van bevindingen en maakt die tot de hare. De rechtbank heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting aanknopingspunten gevonden om aan deze conclusies, voor zover tot bewijs dienend, te twijfelen. De rechtbank zal in de bewijsbijlage omwille van efficiency telkens volstaan met de enkele slotconclusie van [verbalisant 1] over welke verdachte als de gebruiker van een bepaald 06-nummer kan worden aangemerkt.
II. de criminele organisatie ( feit 4)
De rechtbank acht het dienstig om eerst te beoordelen of er sprake was van een criminele organisatie gericht op het plegen van Opiumwetdelicten en/of witwassen en zo ja, wie daaraan hebben deelgenomen. Immers, deelname aan een criminele organisatie behoeft
niet te hebben bestaan in het concreet gepleegd hebben van strafbare feiten. Anders geformuleerd: het is niet noodzakelijk voor de beoordeling van een criminele (drugs)organisatie dat alle verdachten gezamenlijk voor alle strafbare feiten verantwoordelijk zijn door deze al dan niet met elkaar gepleegd te hebben. Bovendien moeten die andere tenlastegelegde strafbare feiten en de rol van de verdachte(n) daarbij telkens en steeds op zichzelf worden beoordeeld langs de lat van de voor die feiten toepasselijke maatstaf. Na de beoordeling van de vraag naar het bestaan van de veronderstelde (drugs)organisatie zal de rechtbank beoordelen of één of meer van de verdachten zich individueel aan één of meer van de tenlastegelegde feiten schuldig hebben gemaakt.
Zoals hiervoor in de inleiding reeds opgemerkt, worden verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] verdacht van deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van Opiumwetmisdrijven (artikel 11a-oud Opiumwet) en/of (gewoonte-) witwassen (artikel 140 Sr).
II.1 het juridisch kader
Eerst moet er vastgesteld kunnen worden of er sprake is van een “organisatie”. Onder een organisatie in de zin van art. 11a (oud) van de Opiumwet (als logische specialis van art. 140 Sr) moet worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Voor het bewijs van zo een structureel samenwerkingsverband is niet noodzakelijk dat binnen de groep gemeenschap-pelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en door welke gemeenschappelijkheid op die deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden en aan die doelstelling gebonden te achten. Toepassing van geweld of dreiging met geweld binnen de groep is voor het bewijs geen factor van doorslaggevend belang. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en een onder een gemeenschappelijke naam of gemeenschappelijk optreden tegenover derden zijn ook niet vereist. Niettemin kunnen gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvoering, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen c.q. handhaving van die hiërarchie door middel van geweld of dreiging met geweld wel sterke aanwijzingen opleveren voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband.
Een organisatie in vorenbedoelde zin wordt pas een criminele als vast komt te staan dat deze organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Dat oogmerk moet zijn gericht op een pluraliteit van misdrijven. Het gaat hier niet om het gepleegd zijn van misdrijven, maar om het oogmerk tot het plegen van meerdere misdrijven. Voor het bewijs van dat oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan de misdrijven die al in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op het gemeenschappelijk doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Van het oogmerk van de organisatie moet worden onderscheiden het oogmerk van de deelnemer. Om vast te kunnen stellen of iemand deelnemer is aan de organisatie geldt het volgende. In het deelnemen ligt het opzet besloten. Voor wat betreft het opzet van de deelnemer aan de organisatie geldt dat hij in zijn algemeenheid moet weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet is nodig enige vorm van opzet op de door de organisatie beoogde, laat staan gepleegde, concrete misdrijven, ook niet als het gaat om misdrijven van verschillende aard. Voorwaardelijk opzet is niet voldoende: de betrokkene moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie een misdadig oogmerk heeft. Voor deelnemen is voorts nodig dat men behoort tot de organisatie en dat de deelnemer betrokken is geweest (een aandeel hebben in dan wel ondersteunen) bij gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist dat komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie en evenmin dat deze persoon in structurele zin gedragingen als hiervoor bedoeld heeft gepleegd c.q. daarbij betrokken is geweest.
II.2 beoordeling rechtbank
De rechtbank komt tot het oordeel dat er sprake is geweest van een organisatie in de hierboven bedoelde zin. Dat oordeel berust op een aantal pijlers die met elkaar in verband staan en in samenhang moeten worden bezien. Zij stelt aan de hand van de in de bewijs- bijlage opgenomen bewijsmiddelen daartoe onder meer het volgende vast.
- pijler 1: de verdachten en hun onderlinge verhoudingen c.q. samenwerking
Uit de bewijsmiddelen blijkt in de eerste plaats dat [medeverdachte 1] zich op aanzienlijke schaal bezig hield met criminele activiteiten met betrekking tot verdovende middelen, inhoudende zowel (de export van) hard drugs (synthetische drugs) als hennep/hasj. De rechtbank wijst dan vooral op een OVC-gesprek van 22 mei 2014 waarbij [medeverdachte 1] als gespreksdeelnemer is geïdentificeerd en waarin hij overduidelijk praat over onder meer de export van verdovende middelen en hoe hij dat aanpakt. Zo wordt er gesproken over het verpakken en transporteren van verdovende middelen, over de inbeslagname van een partij verdovende middelen, over grote geldbedragen, over de productie van en handel in synthetische drugs en over het feit dat hij “in hennep” doet. Ook vloeit uit dat gesprek een goede indicatie voort voor wat betreft de hoogte van de met die handel gemoeide geldbedragen en op welke wijze die geldbedragen terugvloeien. Ook wordt in dit gesprek de naam van [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) door [medeverdachte 1] genoemd en refereert hij aan een gesprek met zijn vader ( [medeverdachte 2] ) over, zo concludeert de rechtbank, een mislukt/ onderschept illegaal transport. Voorts valt in dit gesprek op dat [medeverdachte 1] meerdere keren in het meervoud spreekt (‘ons’) als hij refereert aan illegale activiteiten. Voorts wijst de rechtbank op de criminele context van een OVC-gesprek van 1 mei 2014 met onder meer [medeverdachte 1] en verdachte als gesprekdeelnemers waarin wordt gesproken over ‘een goede locatie’, ‘geen gekke dingen gebeuren’, iets ‘afgeven’, ‘versnijden’, ‘ergens tussen gedaan’, ‘mee gerotzooid’, ‘doorspoelen’, ‘eerst testen’,
‘de stekker eruit trekken’ en ‘gas erop’.
De rechtbank trekt uit deze OVC-gesprekken in samenhang bezien met de overige tot het bewijs gebezigde OVC-gesprekken en de overige bewijsmiddelen het gevolg dat [medeverdachte 1] , daar waar hij spreekt over door hem verrichte criminele activiteiten, hij doelt op activiteiten die in het kader van de onderhavige organisatie worden uitgevoerd.
Dat [medeverdachte 1] en verdachte, behalve al jarenlange vrienden van elkaar, ook op zakelijk gebied intensief met elkaar samenwerkten kan eveneens uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. Zo blijkt dat verdachte optrad als een soort van intermediair voor [medeverdachte 1] door voor hem contacten te onderhouden en berichten door te geven, dat hij met [medeverdachte 1] zakelijke besprekingen voert en overleg daarover voert, en dat hij aanwezig was bij ontmoetingen en besprekingen tussen [medeverdachte 1] en andere personen, waarbij (11 oktober 2013 en 24 oktober 2013) klaarblijkelijk monsters van verdovende middelen worden afgegeven en waarin gesproken wordt over ‘housenootjes’, wat kennelijk xtc-pillen zijn. Dat deze samenwerking ook bestond met betrekking tot verdovende middelen blijkt voorts uit het feit dat [medeverdachte 1] , wanneer hij over zichzelf en verdachte praat, op 4 november 2013 in de antiekzaak zegt dat “wij toch de cannaclub zijn”. Ook zijn zij beide aanwezig op verschillende momenten in de antiekzaak waarbij klaarblijkelijk grote hoeveelheden geld worden geteld. Ten slotte wil de rechtbank erop wijzen dat uit een OVC-gesprek en sms-bericht kan worden afgeleid dat in de zakelijke samenwerking [medeverdachte 1] uiteindelijk de leiding had over verdachte. Zo begroet verdachte in een OVC-gesprek van 6 november 2013 [medeverdachte 1] met ‘Hé leider’ en wordt overduidelijk [medeverdachte 1] door verdachte in een sms-bericht aan [medeverdachte 4] op 26 februari 2014 aangemerkt als ‘de baas’.
Uit de bewijsmiddelen die vooral zien op de export van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk (zie hierna) en de productie c.q. voorbereiding met betrekking tot synthetische drugs (zie hierna) blijkt dat verdachte andere personen aanstuurde, met name komt dan [medeverdachte 3] in beeld. [medeverdachte 3] komt overigens ook in beeld bij de hennepactiviteiten.
Uit de bewijsmiddelen die vooral zien op de geldtransporten (zie hierna) blijkt dat verdachte contacten onderhield met [medeverdachte 4] . Het beeld dat uit die bewijsmiddelen naar voren komt is dat verdachte tegen een vergoeding gebruik maakte van de diensten van [medeverdachte 4] als chauffeur om grote geldbedragen op te halen en bij hem af te leveren. Uit de bewijsmiddelen blijkt bovendien dat [medeverdachte 4] van het bestaan en de betrokkenheid van [medeverdachte 1] afwist, aangezien er tijdens sms-verkeer op 26 februari 2014 evident sprake is van [medeverdachte 1] als ‘de baas’ en [medeverdachte 4] op enig moment een keer aan verdachte vraagt om iets te verifiëren bij “die lange” (geldtransport 3 april 2014), terwijl op “de baas” en “die lange”, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, op niemand anders gedoeld kan worden dan [medeverdachte 1] .
De rol van [medeverdachte 2] in het geheel kan als een faciliterende worden geduid. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat hij wist van de criminele activiteiten van zijn zoon [medeverdachte 1] en verdachte en dat zij daarbij nauw met elkaar samenwerkten. Voorts kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat hij de criminele activiteiten van zijn zoon en verdachte faciliteerde door toe te staan dat zakelijke en drugsgerelateerde gesprekken en ontmoetingen plaatsvonden in zijn antiekzaak, door grote contante geldbedragen in ontvangst te nemen en te bewaren of aan verdachte af te geven, door telefoons in bewaring te nemen en door boodschappen voor [medeverdachte 1] aan te nemen. Tot slot leidt de rechtbank uit de inhoud van een OVC-gesprek van 27 februari 2014 af dat [medeverdachte 2] zijn zoon [medeverdachte 1] altijd op de hoogte hield
van zijn ( [medeverdachte 2] ) eigen activiteiten.
- pijler 2: de export van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat in de periode van 1 februari 2014 tot en met 28 mei 2014 een aantal transporten van verdovende middelen heeft plaatsgevonden naar het Verenigd Koninkrijk. In totaal acht de rechtbank bewezen dat vijf van de zeven tenlastegelegde transporten hebben plaatsgevonden. Ook acht de rechtbank bewezen dat het hier telkens om transporten van harddrugs (middelen als bedoeld op Lijst I van de Opiumwet) ging. Zo is bij het transport van 9 april 2014 de lading onderschept en betrof het in totaal een hoeveelheid van circa 48 kilogram MDMA en 36 kilogram amfetamine en betrof het onderschepte transport van 28 mei 2014 een hoeveelheid van circa 23 kilo MDMA, 15 kilo xtc-pillen en 10 kilo cocaïne.
De rode draad die door deze georganiseerde transporten loopt, is de betrokkenheid van verdachte. Hij is degene die telkens in de sms-contacten met de Britse chauffeur ( [betrokkene 1] c.q. [betrokkene 2] ) het tijdstip en de plaats van de ontmoeting regelt waarbij dan kennelijk de contrabande aan de chauffeur wordt meegegeven teneinde vervolgens te worden getransporteerd naar het Verenigd Koninkrijk. De aard en inhoud van de onderschepte communicatie laat – bij gebreke van een adequate verklaring van verdachte die ten enenmale is uitgebleven – redelijkerwijs geen andere conclusie toe. Ook kan uit die communicatie worden afgeleid dat verdachte bij enkele gelegenheden iemand anders op pad stuurt om die overdracht namens hem te bewerkstelligen - bij in ieder geval één gelegenheid is dat [medeverdachte 3] geweest - en dat verdachte bij in ieder geval één transport contact opneemt met de chauffeur in opdracht van iemand anders. Uit het dossier is maar van één persoon gebleken van wie verdachte opdrachten aannam: [medeverdachte 1] .
Wat uit de bewijsmiddelen ten aanzien van deze drugstransporten ook kan worden afgeleid, is het gebruik van de hiervoor reeds genoemde opslagbox gelegen op het terrein aan [adres 3] te Best, die mede aan [medeverdachte 3] kan worden toegeschreven, en het bedrijfspand gelegen aan [adres 4] te Best, die aan verdachte kan worden toegeschreven, ten behoeve van mede deze transporten. Zo kan de opslagbox gelegen aan [adres 3] via de daarin aangetroffen kassabon van de aankoop op 19 maart 2014 van acht KIPSTA tassen bij Decathlon in Best gekoppeld worden aan het onderschepte drugstransport van 9 april 2014 (chauffeur [betrokkene 1] ), aangezien de verdovende middelen werden aangetroffen in identieke tassen als die aangekocht waren. Deze locatie kan bovendien gekoppeld worden aan het eveneens onderschepte transport van 28 mei 2014 (chauffeur [betrokkene 2] ) via de conclusie van de deskundige dat het bijna zeker is dat de sealnaden van de bij dit transport aangetroffen sealzakken met daarin verdovende middelen zijn veroorzaakt met één van de sealmachines
die in de opslagbox zijn aangetroffen. De locatie aan [adres 4] te Best kan vervolgens aan de transporten van 4 maart 2014 en 27/28 mei 2014 worden gekoppeld doordat in beide gevallen is waargenomen dat de VW Crafter met het [kenteken 3] en met, zo concludeert de rechtbank, telkens [betrokkene 2] als bestuurder het bedrijfspand binnen rijdt alwaar – eveneens als conclusie van de rechtbank – verdovende middelen in de VW Crafter zijn geladen. Daarnaast kan datzelfde bedrijfspand worden gekoppeld aan het transport van 17 maart 2014, doordat [medeverdachte 3] die dag vanuit dat pand komt gereden met, zo stelt de rechtbank vast, verdovende middelen bestemd voor een overdracht in Familleureux (België). Bij dit laatste voorval mag niet onvermeld blijven dat [medeverdachte 3] de drugs heeft
vervoerd in een Mercedes Vito in gebruik bij [medeverdachte 1] .
De locaties gelegen aan [adres 3] en [adres 4] , beiden in Best, kunnen aldus aan de organisatie worden toegeschreven en stonden kennelijk ten dienste van het plegen van de Opiumwetmisdrijven die de organisatie ontegenzeggelijk mede als oogmerk heeft gehad.
Of één of meer van de verdachten zich ook ‘individueel’ als pleger of medepleger aan één of meer van deze transporten heeft schuldig gemaakt, komt later aan de orde.
- pijler 3: hennepactiviteiten
Dat ook sprake is geweest van hennep gerelateerde activiteiten blijkt uit de in het dossier uitgewerkte vermoedelijke negen leveringen van soft drugs. De rechtbank zal de inhoud van de stukken die zien op vier ‘henneptransporten’ tot het bewijs bezigen voor de conclusie dat de organisatie mede het plegen van hennepmisdrijven als oogmerk had. Uit die bewijs-middelen blijkt telkens van een nauwe betrokkenheid van verdachte. Zo wordt hij waargenomen bij een overdracht op 28 januari 2014 en hij regelt een overdracht op 22 februari 2014 waarbij hij tijd en plaats afspreekt met een onbekend gebleven persoon die dan voor het inladen gebruik maakt van de bedrijfsbus van [medeverdachte 3] die zijn bus op de vooraf afgesproken locatie had achtergelaten, verdachte die persoon op ‘jammers’ in de auto van [medeverdachte 3] wijst en waarbij [medeverdachte 3] uiteindelijk met de ontvangen lading naar, zo concludeert de rechtbank, het bedrijfspand aan [adres 4] rijdt. Voorts blijkt dat verdachte de overdrachten regelt en coördineert wat betreft de leveringen van 3 maart 2014 en 25 maart 2014 en dat hij daarbij ook gebruik maakt van anderen. Bij het laatstgenoemde transport komt ook de betrokkenheid van [medeverdachte 4] naar voren, niet zo zeer als concrete uitvoerder van het transport, maar wel als de persoon die verdachte inschakelt om, nadat hij het observatieteam van de politie in de gaten heeft gekregen, onmiddellijk tassen op te halen en een werkhok leeg te ruimen, daarbij kennelijk doelende op de locatie [adres 8] (woning moeder van verdachte), alwaar immers uiteindelijk een verborgen ruimte is aangetroffen die ogenschijnlijk was bestemd om daarin een hennepkwekerij aan te leggen en zeer recent grondig was schoongemaakt. Dat het bij deze transporten om hennep ging, leidt de rechtbank af uit opgenomen gesprekken waarin kennelijk bedragen worden genoemd die, gezien hun hoogte, goed passen bij hennephandel. Ook wijst de rechtbank op de aange-
troffen THC sporen in voertuigen die in dit kader door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] werden gebruikt.
Dat de organisatie zich mede met hennep heeft ingelaten vindt naar het oordeel van de rechtbank bevestiging in uitlatingen van [medeverdachte 1] in het hiervoor reeds aangehaalde OVC-gesprek van 22 mei 2014 waarin hij zegt dat hij nu in hennep doet, een OVC-gesprek van 4 november 2013 waarin hij zegt ‘wij zijn de cannaclub’ en een OVC-gesprek van 7 november 2013 waarin hij spreekt over ’scharen’ en ‘knippen’ en waarbij [medeverdachte 2] het heeft over ‘lampen’. Bovendien zijn daar nog OVC-gesprekken waarin wordt gesproken over ‘kilo’s’ en/of ‘hokken’ hetgeen tegen de achtergrond van het voorgaande niet anders kan worden uitgelegd dan aan hennep gelieerd. Tot slot kan niet onvermeld blijven dat in twee van de aan de organisatie verbonden locaties, te weten de opslagbox aan [adres 3] te Best en de garage aan de [adres 2] te Best, 9 plakken hasj à 920 gram – overigens kennelijk soortgelijk qua afmeting als de mallen/pers die op locatie [adres 2] zijn aangetroffen – onderscheidenlijk 3 plakken hasj, hennep en henneptoppen zijn aangetroffen.
- pijler 4: productie van synthetische drugs c.q. voorbereidingshandelingen daartoe
Dat de organisatie zich ook bezig hield met de productie van synthetische drugs, althans in ieder geval met voorbereidingshandelingen daartoe, volgt uit de op de actiedag van
23 september 2014 aangetroffen situatie in de hiervoor reeds genoemde opslagbox aan [adres 3] in Best en de opslaglocatie aan de [adres 2] te Best. Uit de bewijs-middelen komt – samengevat – naar voren dat nagenoeg alle benodigdheden voor het totale productieproces van synthetische drugs aanwezig waren, te weten het proces van vervaardiging van BMK uit apaan met zoutzuur, de vervaardiging van amfetamine uit BMK volgens de bekende Leuckartmethode en het tabletteren van MDMA. Ook wordt op beide locaties eindproduct (MDMA/amfetamine) aangetroffen. Voorts verdient opmerking dat de op beide locaties aangetroffen voorwerpen en stoffen evident complementair aan elkaar zijn, in die zin dat als de goederen als aangetroffen op de twee locaties met elkaar gecombineerd worden, dit een compleet drugslaboratorium oplevert, inzetbaar voor bijvoorbeeld de productie van amfetamine en/of MDMA. Op [adres 3] ontbrak een tabletteermachine, die op de [adres 9] werd aangetroffen. Naast de al eerder genoemde omstandigheden waaruit de band tussen [adres 3] en de [adres 2] kan worden afgeleid, wijst de rechtbank op de door de politie geconstateerde overeenkomsten tussen verschillende op deze twee locaties aangetroffen voorwerpen. Zo worden op beide locaties soortgelijke pollepels, soortgelijk zwart verpakkingsplastic/krimpfolie en soort-gelijke sealzakken aangetroffen.
De rechtbank betrekt bij haar conclusie dat beide locaties met elkaar verbonden zijn en aan de organisatie toebehoren niet elk bewijsmiddel afzonderlijk, maar in onderling verband en samenhang bezien.
Of één of meer van de verdachten zich ook ‘individueel’ als pleger of medepleger aan
strafbare voorbereidingshandelingen met betrekking tot verdovende middelen heeft schuldig gemaakt, komt later aan de orde.
- pijler 5: geldtransporten
De organisatie had, zo luidt de verdenking, naast het plegen van Opiumwetfeiten ook witwassen als oogmerk. Dat wordt in het dossier aldus uitgewerkt dat de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] feitelijke betrokkenheid zouden hebben gehad bij de in het strafdossier nader uitgewerkte negentien veronderstelde transporten van contante geldbedragen die in de periode van 20 januari 2014 tot en met 4 juli 2014 zouden hebben plaatsgevonden.
De rechtbank komt tot het oordeel dat inderdaad sprake is geweest van een groot aantal transporten van contante geldbedragen. Zij baseert dat oordeel op de bevestiging die verkregen wordt door de aanhouding op heterdaad van geldkoerier/chauffeur [betrokkene 3] op 4 juli 2014 terwijl hij een contant geldbedrag van € 95.000,- onder zich heeft in combinatie met de daaraan voorafgaande SMS-contacten tussen verdachte en kennelijk de geldgever waarin onderling een tijd en plaats voor de ontmoeting wordt geregeld, een observatie waarin de door verdachte aan de geldgever genoemde auto waarin [betrokkene 3] werd aangehouden ook gezien wordt en gezien wordt dat er een onbekende man bij de bestuurder van deze auto, die later dus [betrokkene 3] blijkt te zijn, instapt en [betrokkene 3] later wegrijdt. De rechtbank wil hier niet onvermeld laten dat de auto waarin [betrokkene 3] op dat moment reed op naam stond van hetzelfde bedrijf als het bedrijf op wiens naam de auto’s van [medeverdachte 1] en verdachte stonden, zijnde [bedrijf 1] , en dat uit een observatie is gebleken van een ontmoeting op 1 mei 2014 van onder meer [medeverdachte 1] , verdachte en [betrokkene 3] . Uit dit alles wordt dan ook geconcludeerd dat de geldtransporten werden verricht uit hoofde van en ten dienste van de organisatie.
Dat de eerdere transporten ook geldbedragen betroffen, leidt de rechtbank af uit de min of meer identieke gang van zaken bij deze transporten: verdachte heeft contact met klaarblijkelijk de geldgevers, hij krijgt of geeft een adres voor de overdracht en er wordt een code uitgewisseld kennelijk ter identificatie van de bewuste geldgever en om herleid-baarheid van het geldbedrag mogelijk te maken. Voorts kan dit oordeel worden gestoeld op de inhoud van de gevoerde communicatie, waarbij in het bijzonder moet worden gewezen op het sms-bericht van verdachte op 23 januari 2014 waarin deze na verwarring over het kennelijk ontvangen geldbedrag een dag eerder meldt dat “de geldmachine” niet liegt en een tapgesprek van 23 juni 2014 waarin [medeverdachte 4] zegt dat hij “het geld” al heeft gehaald.
Uit de bewijsmiddelen vloeit feitelijke en directe betrokkenheid van verdachte rechtstreeks voort. Niet alleen als de persoon die elk transport orkestreert, maar ook feitelijk als chauffeur/ophaler van het geld op 13 mei 2014, toen [medeverdachte 4] desgevraagd aan verdachte berichtte dat hij niet beschikbaar was, en op 16 juni 2014. De betrokkenheid van [medeverdachte 4] als chauffeur komt ook rechtstreeks uit de bewijsmiddelen naar voren: niet alleen wordt hij bij drie transporten door observanten positief geïdentificeerd als geldophaler, ook zijn voertuig wordt bij een aantal transporten waargenomen.
De rechtbank is van oordeel dat redelijkerwijs geen andere conclusie mogelijk is dan dat deze transporten verband hielden met betalingen door derden aan de organisatie wegens door deze geleverde verdovende middelen. Steun voor deze conclusie vindt de rechtbank in OVC-gesprekken waar verdachte en [medeverdachte 1] aan deelnemen en waar het tellen van geld te horen is en een telmachine wordt genoemd. Door geen van de verdachten is een ander scenario aangevoerd en evenmin is uit het verhandelde ter terechtzitting of het strafdossier een andere verklaring voor de transporten dan deze door de rechtbank getrokken conclusie aannemelijk geworden. In het bijzonder is niet aannemelijk geworden dat de organisatie als mede-activiteit het zogenaamde Hawala-bankieren of ondergronds bankieren bedreef.
Of één of meer van de verdachten zich ook ‘individueel’ als pleger of medepleger aan dit witwassen heeft schuldig gemaakt, komt later aan de orde.
- pijler 6: professionaliteit en georganiseerdheid
Uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen, blijkt zonneklaar dat het hier een goed functionerende organisatie betrof. Dat moge ook blijken uit het feit dat op professionele wijze getracht werd het zicht op de activiteiten van de verschillende personen te bemoeilijken. Zo werd nagenoeg uitsluitend gecommuniceerd met behulp van telefoons die niet of zeer lastig zijn af te luisteren. Overigens vond er maar sporadisch daadwerkelijk telefonisch gesproken contact plaats. Dat was kennelijk ‘usance’ binnen de organisatie en is blijkens onderschepte communicatie ook daadwerkelijk als een zodanig gebruik geduid. Er werd om de opsporing te bemoeilijken vooral gecommuniceerd via
sms-berichten en daarin werd evident versluierd taalgebruik gebezigd. Daartoe werd gebruik gemaakt van prepaid toestellen en vaak van één-op-één lijnen en ook werd er zeer frequent gewisseld van telefoon. Voorts vonden de zakelijke besprekingen in openbare en niet steeds dezelfde horecagelegenheden plaats, zodat afluisteren zeer moeilijk werd gemaakt, maar vooral vonden de zakelijke besprekingen plaats in de relatieve beslotenheid van de door [medeverdachte 1] en verdachte vertrouwde locatie van de antiekzaak van [medeverdachte 2] . Ook is gebleken van het gebruik van technische hulpmiddelen om opsporing door de politie te bemoeilijken, zoals jammers, en maakten [medeverdachte 1] en verdachte bij hun activiteiten, maar ook privé, gebruik van voertuigen die, kennelijk ter afscherming van het eigendom van deze voertuigen, bewust niet op hun eigen naam waren gesteld, maar op naam van een bedrijf dat indirect banden heeft met verdachte ( [bedrijf 1] ).
II.3 conclusie en respons op verweren
Voor zover door de verdediging is betoogd dat sprake moet zijn van andere of striktere aan een organisatie als bedoeld in art. 11a (oud) van de Opiumwet en art. 140 Sr. te stellen eisen dan hiervoor door de rechtbank vooropgesteld, wordt het verweer reeds nu verworpen op de grond dat het verweer geen steun vindt in het recht. Maar ook voor zover het verweer weliswaar uitgaat van het hierboven geschetste juridische kader maar berust op de stelling dat voldoende bewijs ontbreekt om van een organisatie als hiervoor bedoeld te kunnen spreken dan wel dat onvoldoende bewijs voorhanden is voor de conclusie dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen, kan het niet slagen.
De rechtbank stelt aan de hand van de door haar gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot de onderscheidenlijke pijlers en de rol van de verdachten daarbij vast, dat in de tenlastegelegde periode op grote schaal drugsgerelateerde misdrijven werden gepleegd en contante geldbedragen werden witgewassen. In locaties die aan de organisatie kunnen worden toegeschreven, werden voorwerpen en stoffen aangetroffen die zonder redelijke twijfel bestemd waren voor het omzettings- dan wel productieproces van synthetische drugs en op in elk geval twee locaties werden ook daadwerkelijk eindproducten (synthetische drugs) aangetroffen alsmede softdrugs. Bij productie of het bevorderen daarvan bleef het evenwel niet. Ook werd er op grote schaal gehandeld, ook internationaal, in verdovende middelen, zowel hard- als soft drugs en werden de daarmee behaalde verdiensten witgewassen. Om zo ongehinderd mogelijk te kunnen werken en om het zicht op de handel te belemmeren werden tactieken aangewend en technische hulpmiddelen gebruikt. Kortom: het ging er zeer professioneel aan toe. Een en ander geschiedde binnen een gestructureerd samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] aan de top en met verdachte als zijn rechterhand. Verdachte was de persoon met wie [medeverdachte 1] zakelijke dingen besprak, die met hem meeging naar ontmoetingen en die zijn vertrouweling was. [medeverdachte 2] gold als de persoon die de organisatie een veilige plek kon verschaffen om ontmoetingen voor de drugshandel te houden, om berichten voor [medeverdachte 1] en/of verdachte achter te laten en om geld en/of telefoons op te bergen: de antiekwinkel. Directe contacten tussen [medeverdachte 1] en de overige personen zijn niet vastgesteld kunnen worden, hetgeen steun biedt aan het oordeel van de rechtbank dat het kennelijk de taak van verdachte was om de verschillende activiteiten uit te voeren. Voor het uitvoeren van die activiteiten (de export, de geldtransporten en de voorbereidings-handelingen) maakte hij voornamelijk gebruik van personen die binnen de organisatie daadwerkelijk het meeste risico liepen: de uitvoerders [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] .
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de samenwerking, hoewel niet telkens tussen alle verdachten onderling, niet incidenteel is geweest; integendeel, deze samenwerking had ontegenzeggelijk een duurzaam karakter en stond, hoewel dus in een afwisselende samen-stelling van verdachten, telkens ten dienste van de drugshandel en het witwassen van de daarmee verdiende geldbedragen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband met een dusdanige duurzaamheid en structuur, dat sprake is van een organisatie als bedoeld in art. 11a (oud) van de Opiumwet en art. 140 Sr. Gelet op de door de deelnemers aan de organisatie gepleegde handelingen, het duurzame en gestructureerde karakter van de samenwerking en de planmatigheid en stelselmatigheid van de activiteiten was het oogmerk van de organisatie gericht op het opzettelijk verrichten van de hierna bewezenverklaarde drugsmisdrijven en op het witwassen van de verdiensten.
Ten slotte moet ten aanzien van elk van de verdachten worden vastgesteld dat hij behoorde tot de organisatie, dat hij betrokken is geweest (een aandeel hebben in dan wel ondersteunen) bij gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie door daar ofwel een direct aandeel in te hebben ofwel meer ondersteunende handelingen in te hebben verricht en dat hij – al dan niet in zijn algemeenheid ( [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ) – wist dat hij deel uit maakte van een samenwerkingsverband dat als oogmerk het plegen van (drugs)misdrijven en witwassen had.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
III. uitvoer drugs Verenigd Koninkrijk (feit 1)
Gelet op de inhoud van het dossier en het requisitoir van het openbaar ministerie, ziet het tenlastegelegde op zeven transporten van harddrugs vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk. Die zeven transporten zouden hebben plaatsgevonden in het jaar 2014 op
respectievelijk 25 februari, 3/4 maart, 17 maart, 8/9 april, 29 april, 8 mei en 27/28 mei.
De rechtbank zal allereerst de bewezenverklaarde drugstransporten bespreken aan de hand van de in dat verband in de bewijsbijlage opgenomen en weergegeven bewijsmiddelen.
III.1 drugstransport 27/28 mei 2014 (chauffeur [betrokkene 2] )
Op 28 mei 2014 wordt op Brits grondgebied nabij de kanaaltunnel te Calais door douane-ambtenaren een Volkswagen Crafter
(hierna telkens VW Crafter) met het Brits [kenteken 3] gecontroleerd. Daarin worden na verwijdering van interieurpanelen ongeveer
11 kilo cocaïne, 23 kilo MDMA-poeder en 51.800 tabletten MDMA aangetroffen. De chauffeur van de VW Crafter was [betrokkene 2] , die een dag eerder – op 27 mei 2014 rond 15.20 uur – de overtocht van Dover naar Calais had gemaakt.
Op grond van de volgende feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat in de
VW Crafter op 27 mei 2014 in aanwezigheid van verdachte harddrugs zijn geladen in de loods gelegen aan [adres 4] te Best.
*Op camerabeelden die zijn gemaakt van de loods is te zien dat op 27 mei 2014 om 21.16
uur een witte VW Crafter de loods binnenrijdt terwijl ook verdachte daar is. Het kenteken
van de VW Crafter is dan kennelijk niet te zien maar wel dat die kentekenplaten wit zijn.
Om 22.16 uur (volgens de camerabeelden) rijdt de VW Crafter de loods weer uit.
Observanten zien om 22.18 uur op De Maas een witte VW Crafter rijden met het Brits
[kenteken 3] . De rechtbank concludeert hieruit dat de VW Crafter die in de loods is
geweest dezelfde auto is als die waarin later de drugs zijn aangetroffen. Observanten van
politie zien voorts dat de VW Crafter de Nederlands-Belgische grens passeert. Later zien
observanten dat de VW Crafter stopt bij een tankstation aan de A10 te Jabbeke (België),
waar deze gedurende ongeveer 4 uur wordt geparkeerd. De bestuurder stapt in de laad-
ruimte en verblijft daar vier uur lang en bij het uitstappen wordt gezien dat hij mank
loopt. De douanebeambte die uren later de VW Crafter controleert, ziet dat de bestuurder
- die dan is geïdentificeerd als [betrokkene 2] - met krukken loopt. De rechtbank concludeert
op grond van de onafgebroken observatie vanaf 22.18 uur tot aan de Franse grens in samen-
hang met het specifieke persoonkenmerk van [betrokkene 2] dat hij mank loopt, dat het
[betrokkene 2] is geweest die met de VW Crafter de loods te Best heeft bezocht.
*Aan de ontmoeting tussen verdachte en [betrokkene 2] gaan sms-berichten van verdachte
vooraf waarin een tijdstip wordt afgesproken en een adres in Best dat vlakbij de loods is
gelegen. De beide deelnemers aan dit sms-verkeer houden elkaar voortdurend op de hoogte
van hun aankomsttijd, die correspondeert met het tijdstip waarop de VW Crafter daad-
werkelijk bij de loods arriveert. Als de Engelse douane een dag later de VW Crafter
doorzoekt, wordt een Nokia telefoon aangetroffen. Het door verdachte gebruikte telefoon-
nummer staat opgeslagen in de contactenlijst van die Nokia en een deel van de door het
Nederlandse onderzoeksteam onderschepte sms-berichten is daarin terug te vinden. Uit dit
alles leidt de rechtbank af dat het de bestuurder van de VW Crafter – [betrokkene 2] dus –
was met wie verdachte sms’te. En hoewel uit de camerabeelden blijkt dat verdachte ruim
een half uur eerder uit de loods is vertrokken dan de VW Crafter, kan uit het bericht van
[betrokkene 2] “all ok” en het antwoord van verdachte daarop “Thanks mate, I try to work
something out dat would make you happy. See you next week” worden opgemaakt dat
[betrokkene 2] in de loods met iets bezig is geweest - kennelijk het verstoppen van pakketten
drugs in het interieur van de bestelauto - buiten aanwezigheid van verdachte. Deze
vaststelling is significant voor de werkwijze van verdachte en relevant voor het bewijs van
hierna te bespreken transporten van 29 april waar diezelfde werkwijze wordt gevolgd.
De rechtbank komt op grond van deze feiten en omstandigheden, bezien in samenhang met de redengevende feiten en omstandigheden die aan de bewezenverklaring van hierna te bespreken transporten ten grondslag liggen, tot het oordeel dat de op 28 mei 2014 bij [betrokkene 2] aangetroffen MDMA en cocaïne door verdachte is geleverd. Verdachte heeft in nauwe en bewuste samenwerking met [betrokkene 2] MDMA en cocaïne naar het Verenigd Koninkrijk uitgevoerd.
III.2 drugstransport 3/4 maart 2014 (chauffeur [betrokkene 2] )
De rechtbank stelt op grond van navolgende feiten en omstandigheden vast dat [betrokkene 2] ook op 4 maart 2014 de loods gelegen aan [adres 4] te Best heeft bezocht.
*Verdachte wisselt op 4 maart 2014 sms-berichten uit met de gebruiker van een Brits
telefoonnummer. Deze laat weten dat hij een grote VW bestelbus rijdt met [kenteken 3]
. De strekking van de berichten is dat verdachte goederen gaat overdragen en
dat ze een plek zoeken om dat “veilig” te kunnen doen.
*Observanten van politie zien op 4 maart 2014 een witte VW Crafter waarbij het stuur
rechts zit, een Brits voertuig dus, de loods binnen rijden. De observanten hebben toen
kennelijk niet het kenteken kunnen waarnemen. Twaalf minuten later zien de observanten
een VW Crafter over De Maas in Best rijden die als [kenteken 3] heeft, zijnde het
kenteken dat de gebruiker van het Britse telefoonnummer heeft doorgegeven.
*Het voertuig met dit kenteken is op 3 maart 2014 te zien op camerabeelden van de terminal
van de Kanaaltunnel te Groot Brittanië en op 4 maart 2014 op beelden van de UK Control Zone te Calais. Als passagier van dit voertuig was de naam [betrokkene 2] opgegeven. Ook verbindt de rechtbank hieraan de conclusie dat [betrokkene 2] de gebruiker is van het Brits telefoonnummer waarmee verdachte op 3 en 4 maart 2014 sms-contact heeft.
Ter beantwoording van de vraag wat [betrokkene 2] in de loods is komen doen, acht de recht-bank het navolgende van belang. Het sms-verkeer houdt zoals gezegd in dat verdachte goederen aan [betrokkene 2] gaat overdragen en dat ze een plek zoeken waar ze dat “veilig” kunnen doen. De goederen worden aangeduid met “chairs” (stoelen). Verdachte heeft al iemand met een busje op weg gestuurd, maar stelt uiteindelijk aan [betrokkene 2] voor om naar Best te komen omdat hij, verdachte, daar een veilige plek heeft waar [betrokkene 2] binnen kan parkeren en daar kan laden. Op straat spullen overladen, vindt verdachte niet veilig en zeker niet in België. Aan de chauffeur die al op weg is laat verdachte weten dat hij terug moet komen. Verdachte is kennelijk tegelijk met [betrokkene 2] in de loods geweest, want tijdens de hiervoor genoemde observatie van het bezoek van [betrokkene 2] aan de loods, zien de obser-vanten de Audi A8 van verdachte staan. Significant voor de aard van de overgedragen goederen is voorts het volgende. Komend uit de loods stopt [betrokkene 2] met de VW Crafter bij de nabij gelegen groothandel Makro waar hij bijna twee uur blijft staan. In de tussentijd sms’t [betrokkene 2] aan verdachte dat hij “10 green” terug moet geven omdat het niet past en vervolgens dat het toch is gelukt. Hij spreekt over tassen/zakken waar teveel lucht in zat.
De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat in de loods aan [adres 4] in Best harddrugs zijn overgedragen. Dat de overgedragen goederen werkelijk stoelen zijn geweest, past geenszins bij een lading die risicovol is en die past in tassen of zakken. Door de over te dragen goederen aan te duiden met “chairs” heeft verdachte bewust de ware aard van de goederen willen verhullen voor eventuele lezers van de sms-berichten. Een risicovolle lading die in tassen/zakken is verpakt, komt veel meer overeen met de lading die op 28 mei 2014 bij [betrokkene 2] is aangetroffen en die lading betrof harddrugs.
Al met al acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 4 maart 2014 in nauwe en bewuste samenwerking met [betrokkene 2] en een derde harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk heeft uitgevoerd. Dat er sprake is geweest van harddrugs leidt de rechtbank af uit de op 28 mei 2014 bij [betrokkene 2] aangetroffen verdovende middelen zoals hiervoor besproken.
III.3 drugstransport 29 april 2014 (chauffeur [betrokkene 2] )
Bezien in onderlinge samenhang en (tijds)verband met de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank bewezen acht dat verdachte op 27/28 mei 2014 en op 3/4 maart 2014
strafbaar betrokken is bij drugstransporten naar het Verenigd Koninkrijk, acht de rechtbank op grond van het navolgende bewezen dat ook op 29 april 2014 een transport van harddrugs naar het Verenigd koninkrijk heeft plaatsgevonden waarbij verdachte diezelfde betrokken-heid heeft.
*Tussen verdachte en de gebruiker van een Brits telefoonnummer wordt een ontmoeting
afgesproken in Best op hetzelfde adres als dat waar op 4 maart 2014 werd afgesproken,
te weten het adres van groothandel Makro te Best (Brem 4 in Best). Op 4 maart 2014 is
verdachte aldaar met zijn Audi A8 [betrokkene 2] gaan ophalen.
*Er vindt op 29 april 2014 daadwerkelijk een ontmoeting plaats want de gebruiker van het Britse telefoonnummer sms’t “I’m here”. Aangenomen kan worden dat net als op 4 maart 2014 verdachte ook op 29 april 2014 zijn bezoeker heeft opgehaald en dat verdachte deze bezoeker (tevens de gebruiker van het Britse telefoonnummer) net zoals later op 27/28 mei 2014 de drugs zelf laat inladen. Verdachte sms’t immers “And mate you think you get it done or do you need me back again?”
*Dat daadwerkelijk iets is overgedragen en ingeladen, blijkt ook uit het feit dat de gebruiker
van het Britse telefoonnummer op de vraag van verdachte of hij nog meer ruimte heeft,
sms’t dat hij er niks meer bij kan hebben (“No full up”).
* [betrokkene 2] is op 29 april 2014 van Dover naar Calais gereisd en is op 30 april 2014
teruggereisd.
De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat het [betrokkene 2] is geweest die verdachte in de loods gelegen aan [adres 4] in Best heeft bezocht en dat daar evenals op 27 mei 2014 drugs zijn ingeladen waarna [betrokkene 2] met die drugs naar het Verenigd Koninkrijk
is gereden. Verdachte heeft dit drugstransport in nauwe en bewuste samenwerking met [betrokkene 2] gepleegd.
III.4 drugstransport 8/9 april 2014 (chauffeur [betrokkene 1] )
Op 9 april 2014 wordt te Dover (Verenigd Koninkrijk) in een vrachtwagen ongeveer
48 kilogram MDMA en 36 kilogram amfetamine aangetroffen, in pakketten van één of twee kilogram verdeeld over sporttassen van het merk Kipsta. De vrachtwagen had juist daarvoor de oversteek van Calais naar Dover gemaakt en een dag eerder – op 8 april 2014 – die van Dover naar Calais. Op 8 april 2014 heeft veelvuldig sms-contact plaatsgevonden tussen een Brits telefoonnummer en een telefoonnummer dat in gebruik was bij verdachte. Die sms-berichten gaan over een ontmoeting en het overdragen van tassen. Meer specifiek wordt vanuit het Britse telefoonnummer bericht over tassen die men wil kunnen verstoppen zodat ze niet zichtbaar zijn. Verdachte bericht dat hij iemand stuurt met tassen naar ‘dezelfde plaats als gebruikelijk’. Uit de tachograaf van de door [betrokkene 1] bestuurde vrachtwagen blijkt dat deze op 8/9 april 2014 gedurende de avond en nacht in Familleureux (België) is geweest. Deze Belgische plaats wordt ook als ontmoetingsplaats voorgesteld in sms-verkeer gevoerd op 25 februari 2014 tussen een (ander) telefoonnummer van verdachte en een (ander) Brits telefoonnummer. [betrokkene 1] blijkt ook op 25 februari 2014 de oversteek van Calais naar Dover te hebben gemaakt en een dag later vice versa).
De rechtbank komt op grond van deze feiten en omstandigheden tot het oordeel dat de
op 9 april 2014 bij [betrokkene 1] aangetroffen MDMA en amfetamine door verdachte is geleverd. Verdachte heeft derhalve in nauwe en bewuste samenwerking met [betrokkene 1] MDMA en amfetamine naar het Verenigd Koninkrijk uitgevoerd.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van dit transport, omdat in de tenlastelegging is verzuimd België als pleegplaats op te nemen, terwijl de illegale lading mogelijk eerst in België is ingeladen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank acht vast staan dat de voor het Verenigd Koninkrijk bestemde drugs in Nederland zijn ingeladen, vanuit Nederland naar Familleureux (België) zijn gereden en aldaar zijn overgeladen in de vrachtwagen van
[betrokkene 1] met als eindbestemming Engeland. Deze gang van zaken valt onder de extensieve interpretatie en dus binnen de reikwijdte van het begrip ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’ van drugs zoals neergelegd in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet.
III.5 drugstransport 17 maart 2014 (chauffeur [betrokkene 1] )
Bezien in onderlinge samenhang en (tijds)verband met de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank bewezen acht dat verdachte op 8/9 april 2014 strafbaar betrokken is bij een drugstransport naar het Verenigd Koninkrijk, acht de rechtbank op grond van het
navolgende bewezen dat ook op 17 maart 2014 een transport van harddrugs naar het
Verenigd Koninkrijk heeft plaatsgevonden waarbij hij diezelfde betrokkenheid heeft.
*In de periode van 11 tot en met 17 maart 2014 heeft verdachte veelvuldig sms-contact met
de gebruiker van een Brits telefoonnummer. Op grond van de resultaten van onderzoek dat
is verricht door de Britse autoriteiten stelt de rechtbank vast dat eerder genoemde [betrokkene 1] toen
de gebruiker van dat telefoonnummer was.
*In de aanloop naar 17 maart 2014 vindt sms-verkeer tussen verdachte en [betrokkene 1] plaats dat gaat over de levering van “4 big clothes” en “2 small clothes”. Voorts blijkt eruit dat, hoewel [betrokkene 1] meerdere malen het Kanaal oversteekt, hij óf geen ruimte heeft voor de lading óf dat de lading verzegeld is en niet verbroken kan worden. Deze berichten hebben er alle schijn van dat hetgeen verdachte aan [betrokkene 1] wil overdragen illegale goederen zijn.
*De aanstaande ontmoeting en levering waar in de aanloop naar 17 maart 2014 over wordt
ge-sms’t, vindt blijkens het sms verkeer uiteindelijk plaats op 17 maart 2014. [betrokkene 1] reist op
17 maart 2014 van Dover naar Calais. Er wordt afgesproken op de “normal place” om
18
uur á 18.30 uur en verdachte gaat niet zelf maar stuurt iemand (“Round 6 and 6.30 he
will be there”).
*Observanten zien op 17 maart 2014 om 16:45 uur een zwarte Mercedes Vito met, naar later
blijkt [medeverdachte 3] als bestuurder, uit de loods [adres 4] in Best wegrijden. Om
17:12 uur zien observanten genoemde Vito over de A67 voorbij de afslag Eersel in de
richting van Antwerpen rijden.
*Familleureux (België) ligt op circa 180 kilometer afstand van [adres 4] in Best,
circa 2 uur autorijden (navigatieprogramma Route 66; rechtbank).
*De levering heeft daadwerkelijk plaatsgevonden, gelet op het sms-verkeer dat op 17 maart
2014 vanaf 19.24 uur op gang komt. De inhoud daarvan duidt erop dat een deel van de
goederen is overgedragen en dat verdachte min of meer eist dat [betrokkene 1] de rest ook afneemt.
Uiteindelijk vindt blijkens het sms-verkeer laat in de avond een nieuwe ontmoeting en
levering plaats.
*Uit het sms-verkeer dat verdachte en [betrokkene 1] voeren nadat een deel van de goederen is over-
gedragen en verdachte op afname van het restant aanstuurt, blijkt naar het oordeel van de
rechtbank evident dat het om een illegale lading gaat. Er wordt dan immers niet enkel
gesproken over “clothes” maar ook over “bags” (tassen/zakken) en ook de aantallen 4 en 2
worden weer genoemd waarna er maten worden doorgegeven (60x30x30 en 80x40x40) die
beter passen bij de maten van tassen dan bij kledingmaten. De rechtbank kan uit de sms-
berichten over grenscontrole en dat het rijden met de goederen een risico is (“driving with
the risk”) en dat [betrokkene 1] op de afgesproken ontmoetingsplek te veel chauffeurs ziet kijken om
de goederen te kunnen overdragen, niet anders afleiden dan dat zowel verdachte als [betrokkene 1]
uitermate bang zijn gezien te worden met de goederen en neemt aan dat het gebruik van het
woord “clothes” bedoeld is om de werkelijk aard ervan te verhullen. De conclusie dat het
daadwerkelijk om harddrugs gaat, baseert de rechtbank op de omstandigheid dat bij het
hiervoor besproken, maar in de tijd later gelegen transport van 8/9 april 2014 harddrugs
bij [betrokkene 1] zijn aangetroffen.
De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat [medeverdachte 3] met de zwarte Mercedes Vito met verdovende middelen vanuit de loods gelegen aan [adres 4] in Best naar Familleureux (België) is gereden en daar de drugs aan [betrokkene 1] heeft overgedragen. Immers,
de reisafstand en daarmee gemoeide reistijd van het traject Best-Familleureux past bij het
moment waarop [medeverdachte 3] is vertrokken en het met [betrokkene 1] afgesproken ontmoetings-tijdstip. Al met al acht de rechtbank bewezen dat verdachte dit (hard)drugstransport in bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] heeft gepleegd.
De overtuiging van de rechtbank dat verdachte een van de daders is van de hiervoor
opgesomde drugstransporten wordt verder versterkt door het beroep van verdachte op
op zijn zwijgrecht. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf, maar zeker in samenhang en (tijds)verband bezien, wijzen zodanig sterk in de richting van verdachte dat deze in beginsel vragen om een redelijke verklaring van de zijde van verdachte. Verdachte heeft deze verklaring echter niet willen geven, zodat de rechtbank dit ten nadele van de verdachte betrekt bij het waarderen van het voorhanden bewijs.
III.6 vrijspraken drugstransporten.
Met de verdediging en anders dan de officier van justitie acht de rechtbank verdachtes betrokkenheid bij de gestelde drugstransporten van 25 februari 2014 ( [betrokkene 1] ) en 8 mei 2014 ( [betrokkene 2] ) niet voldoende komen vast te staan. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hierna vermelde bewijs- technische hiaten ook niet te slechten bezien in het licht van de inhoud van het gehele dossier. De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.
t.a.v. transport op 25 februari 2014 ( [betrokkene 1] )
De rechtbank kan hierover kort zijn. Het bewijs bestaat uit de inhoud van sms-berichten van verdachte en [betrokkene 1] op 25 februari 2014 duidend op een ontmoeting diezelfde dag in Familleureux in België. De inhoud van die sms-berichten kent echter geen dubieuze inhoud en er is ook geen bewijs dat daadwerkelijk een ontmoeting of overdracht van drugs heeft plaatsgevonden. Bij deze stand, ook bezien in het licht van de redengevende feiten en omstandigheden van de wél bewezenverklaarde transporten, schiet het bewijs op meerdere onderdelen tekort voor een bewezenverklaring. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
t.a.v. transport op 8 mei 2014 ( [betrokkene 2] )
Het bewijs bestaat uit door verbalisanten bekeken camerabeelden van de door verdachte gehuurde en gebruikte loods gelegen aan [adres 4] in Best. Hierop is op 8 mei 2014 te zien dat er om 19:58 uur een witte Volkswagen Crafter met als eerste twee letters van het kenteken ‘AF’ de loods inrijdt. Op dat moment bevindt de door verdachte in gebruik zijnde
Audi A8 zich eveneens op het terrein van genoemde loods. De Audi vertrekt vervolgens om 20:30 uur en de Volkswagen Crafter rijdt om 21:33 uur de loods uit waarna deze wegrijdt. Het dossier bevat voorts stukken van de Kanaaltunnel betreffende een retourbeweging van het voertuig [kenteken 3] met als bestuurder [betrokkene 2] op 8 mei 2014 (uit Engeland) en 9 mei 2014 (naar Engeland).
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen onderliggend sms-verkeer van verdachte en (mogelijk) [betrokkene 2] bevat. De rechtbank acht dit alles, ook bezien in het licht van de redengevende feiten en omstandigheden van de wél bewezenverklaarde transporten, onvoldoende voor een bewezenverklaring.
IV. aantreffen drugs en art. 10a Opiumwet (feiten 2 en 3)
IV.1 locaties [adres 3] en [adres 2] in Best.
Uit de in bewijsbijlage opgenomen en weergegeven bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Op 23 september 2014 worden in opslagbox nummer 16 gelegen aan [adres 3] te Best hoeveelheden MDMA aangetroffen zoals vermeld in de tenlastelegging onder feit 2 alsmede voorwerpen en (chemische) stoffen ten behoeve van de productie van synthetische drugs zoals vermeld in de tenlastelegging onder feit 3.
[medeverdachte 3] is huurder van deze opslagbox maar heeft zich tegenover de verhuurder voorgedaan als een persoon met de naam [alias] . Bij het aangaan van de huur en het invullen van het huurcontract heeft [medeverdachte 3] zich door middel van een rijbewijs en een bankpas valselijk gelegitimeerd als [alias] . [medeverdachte 3] is eigenaar en gebruiker van de bestelbus Mercedes Vito met [kenteken 4] , waarin een sleutel is aangetroffen die past op het slot van de opslagbox. Ook werd in deze bestelbus een telefoon aangetroffen waarvan het nummer door de huurder geregistreerd was zodat via die telefoon het elektrisch hekwerk geopend kon worden van het terrein waarop de opslagbox was gelegen.
[medeverdachte 3] is op 23 september 2014 door de politie aangehouden. Hij heeft ten overstaan van politie verklaard dat hij in de week voor zijn aanhouding nog bij de opslagbox is geweest op twee verschillende dagen. Dit vindt bevestiging in de peilbakengegevens van de Mercedes Vito [kenteken 4] die inhouden dat met deze bestelbus op 14 en 16 september 2014 [adres 3] in Best is bezocht. Volgens diezelfde peilbakengegevens is met deze bestelbus op 21 september 2014 nogmaals [adres 3] bezocht.
Op 1 september 2014 werd [medeverdachte 3] geobserveerd door politieambtenaren. Deze zagen dat [medeverdachte 3] als bestuurder van de hiervoor genoemde Mercedes Vito samen met [medeverdachte 5] als passagier naar [adres 3] is gereden. Aldaar hebben zij dozen vanuit de Mercedes Vito in de betreffende opslagbox gebracht.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat op 23 september 2014 in een garage gelegen aan het adres [adres 2] te Best eveneens amfetamine en MDMA werden aange-troffen zoals vermeld in de tenlastelegging onder feit 2 alsmede voorwerpen bestemd voor de productie van synthetische drugs zoals vermeld in de tenlastelegging onder feit 3.
Volgens de verklaring van [medeverdachte 3] kwam hij regelmatig op het erf van het adres [adres 2] en ook in de betreffende schuur. Dit wordt bevestigd door peilbakengegevens van de Mercedes Vito. Die schuur was nooit afgesloten, daar kon iedereen binnen, aldus [medeverdachte 6] , eigenaar van de schuur.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij de opslagbox op het perceel [adres 3] in Best had
onderverhuurd en dat deze onderhuurder een ‘vriend’ is met wie hij bij de opslagbox een keer plastic bakken met hem onbekende inhoud heeft gebracht. Bezien in verband met de hiervoor genoemde observatie van 1 september 2014 bedoelt hij met deze “vriend” kennelijk [medeverdachte 5] . Met diezelfde [medeverdachte 5] komt [medeverdachte 3] ook wel eens in de schuur aan de [adres 2] , aldus [medeverdachte 6] . [medeverdachte 5] heeft daar – volgens diezelfde [medeverdachte 6] - in september 2014 een tabletteermachine gebracht en een cement-molen met daarin resten MDMA. Als het observatieteam van de politie [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] op 1 september 2014 bij de opslagbox aan [adres 3] dozen vanuit de Mercedes Vito naar binnen ziet sjouwen, rijdt de Mercedes Vito van daaruit via het woonadres van [medeverdachte 5] naar de [adres 2] en daarna nog een keer naar het woonadres van [medeverdachte 5] en naar de [adres 2] . [medeverdachte 3] is dan steeds de bestuurder. Opvallend is dat toen politieambtenaren de opslagbox op 23 september 2014 openden, deze afgeladen vol was. Met de goederen en chemische stoffen die daar stonden kon BMK (grondstof voor amfetamine) worden vervaardigd alsmede de amfetamine zelf en voorts waren stoffen aanwezig voor het maken van pillen/tabletten. Een tabletteermachine is daar echter niet aangetroffen. Op de [adres 2] stonden vooral goederen en stoffen om te tabletteren, inclusief een tabletteermachine. De voorwerpen en stoffen die op de locaties [adres 3] en [adres 2] aanwezig waren, zijn derhalve onmiskenbaar complementair aan elkaar, zoals eerder overwogen. Daar komt bij dat een verbalisant van het LFO (Landelijke Faciliteit Ontmantelen) melding maakt van overeenkomsten tussen diverse op beide locatie aangetroffen voorwerpen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat er een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] bestond ten aanzien van de opslag en het beheer van de op beide locaties aangetroffen voorwerpen en stoffen.
Voor wat betreft de betrokkenheid van verdachte bij de in genoemde locaties aangetroffen
illegale stoffen en voorwerpen overweegt de rechtbank het volgende.
Zoals hiervoor reeds aan de orde gekomen acht de rechtbank de betrokkenheid van verdachte bij vijf drugstransporten (harddrugs) naar het Verenigd Koninkrijk bewezen, waaronder een drugstransport op 17 maart 2014 met als chauffeur [betrokkene 1] . Ten behoeve van
dit transport heeft de rechtbank geoordeeld dat verdachte nauw en bewust heeft samen-gewerkt met [medeverdachte 3] .
Voorts is hiervoor reeds vastgesteld dat verdachte korte tijd later, op 8/9 april 2014, weder-om harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk heeft uitgevoerd samen met [betrokkene 1] . Dit betrof een onderschept transport van amfetamine en MDMA, die was verpakt in zwarte tassen van het merk KIPSTA met groene handvaten en schouderband. Op 23 september 2014 is in de opslagbox aan [adres 3] een kassabon aangetroffen van de aankoop van identieke tassen
bij Declathon in Best op 19 maart 2014. Dat het “deze” tassen betreft, volgt uit de onderzoeksbevindingen van [verbalisant 2] naar de artikelnummers op de aankoopbon en de door Declathon op internet beschikbaar gestelde afbeeldingen van de onderwerpelijke tassen, de maten ervan en de gekochte aantallen.
Daarnaast heeft de rechtbank hiervoor vastgesteld dat verdachte is betrokken geweest bij een drugstransport op 28 mei 2014 naar het Verenigd Koninkrijk met als chauffeur [betrokkene 2] . Hierbij werd door verdachte onder meer MDMA geleverd aan [betrokkene 2] . Van dit onderschept transport zijn de sealnaden van vier zakken waarin de drugs waren verpakt door het NFI vergeleken met een sealmachine die was opgeslagen in de box aan [adres 3] in Best. Op grond van de resultaten van dat onderzoek concludeert de rechtbank dat de drugs waren verpakt in zakken die geseald zijn met die sealmachine.
Aldus is gebleken van een duidelijk verband tussen de inhoud van de opslagbox aan [adres 3] en diverse drugstransporten naar het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank gaat er vanuit dat bij alle drugstransporten waarbij verdachte betrokken is geweest, waaronder die van 17 maart 2014 waarbij ook [medeverdachte 3] betrokken was, de drugs werden ingeladen op het
door verdachte gehuurde pand aan [adres 4] te Best. In dat verband is weer van belang dat verdachte en [medeverdachte 3] drie keer gezamenlijk op deze locatie zijn waargenomen, en wel op 17 maart 2014, op 27 mei 2014 en op 16 juli 2014. Tot slot is nog van belang dat in de bij verdachte in gebruik zijnde Audi A8 en in de Mercedes Vito van [medeverdachte 3] respectievelijk MDMA en amfetamine is aangetroffen.
Hoewel uit de inhoud van het dossier niet is gebleken dat verdachte op enig moment aanwezig is geweest op de locaties [adres 3] en [adres 2] , staat dit niet in de weg aan een bewezenverklaring van de feiten 2 en 3. Van het aanwezig hebben of het voorhanden hebben kan immers ook zonder die aanwezigheid sprake zijn, indien verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en de voorwerpen en stoffen en deze zich bovendien in zijn machtssfeer bevonden. Dat dit het geval is geweest blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit de verbanden die hiervoor zijn benoemd tussen verdachte en [medeverdachte 3] , de diverse locaties en de drugstransporten naar Engeland. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de illegale stoffen en voorwerpen in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] aanwezig heeft gehad.
De hiertoe bekomen overtuiging van de rechtbank wordt verder versterkt door het beroep van verdachte op zijn zwijgrecht. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf, maar zeker in samenhang en (tijds)verband bezien, wijzen zodanig sterk in de richting van verdachte dat deze in beginsel vragen om een redelijke verklaring van de zijde van verdachte. Verdachte heeft deze verklaring echter niet willen geven, zodat de rechtbank dit ten nadele van verdachte betrekt bij het waarderen van het voorhanden bewijs.
IV.2 drugs in Audi A8, [kenteken 1]
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 23 september 2014 in Eindhoven in het voertuig Audi A8 met het [kenteken 1] xtc-pillen zijn aangetroffen. Deze lagen in de middenarm-steun van de achterbank. Voorts volgt uit diverse bewijsmiddelen onmiskenbaar dat verdachte deze auto huurde en in gebruik had.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte als gebruiker van genoemd voertuig – behoudens contra-indicaties – geacht wordt weet te hebben van en verantwoordelijk te zijn voor de aanwezigheid van de daarin aangetroffen voorwerpen en stoffen. Objectieve contra-indicaties voor die veronderstelling, zoals het gebruik door derden van de Audi A8, ontbreken echter en verdachte zelf heeft hiertoe ook geen aanknopingspunten aangedragen. Verdachte heeft, na zijn eerder zwijgen bij de politie, ter terechtzitting van 6 maart 2017 volstaan met een kale ontkenning van zijn wetenschap van de xtc-pillen in de Audi A8 zonder enige nadere uitleg. Bij deze stand en tegen de achtergrond van verdachtes betrokkenheid bij de diverse in de onderhavige zaak bewezenverklaarde Opiumwetdelicten zoals hiervoor reeds aan de orde gekomen en waarbij onder meer sprake is van MDMA/xtc-pillen, acht de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de xtc-pillen in zijn Audi A8, dat hij daarover kon beschikken en aldus dat hij deze strafrechtelijk bezien “aanwezig heeft gehad”.
V. witwassen (feit 5)
V.1 witwassen privé
Op basis van de bewijsmiddelen wordt van het volgende uitgegaan voor wat betreft de contante betalingen van de huur van de woning en de huur van de loods te Best, de aanbetaling voor de huur van de vakantievilla te Ibiza, het gebruik van de motorvoertuigen en de aangekochte apparatuur van [bedrijf 3] .
Verdachte huurt de woning aan het [adres 1] te Eindhoven sinds maart 2010. Zijn partner – medeverdachte [medeverdachte 12] – staat ingeschreven sinds oktober 2012. De huur van de woning bedroeg € 3.464,- per 3 maanden, wat neerkomt op € 1.155,- per maand. [makelaar] – de verhuurder van de woning – heeft verklaard dat de huur per 3 maanden door verdachte vooruit werd betaald, zowel giraal als contant. Dat er girale betalingen voor de huur zijn gedaan, volgt ook uit de bankafschriften van verdachte. [makelaar] heeft een overzicht aangeleverd waaruit blijkt dat er in september 2012 een bedrag van
€ 3.379,20, in maart 2014 een bedrag van € 3.470,- en in september 2014 een bedrag van
€ 3.574,90 contant aan huur is betaald. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring – verdachte heeft de verklaring ook niet weersproken – en gaat er dan ook van uit dat de genoemde bedragen door verdachte contant aan huur zijn betaald.
De loods gelegen aan [adres 4] te Best is onderverdeeld in drie ruimtes: [adres 4] , [nummer 1] en [nummer 2] . [nummer 1] wordt verhuurd aan [bedrijf 2] , gerund door [persoon 1] , de zwager van verdachte. [persoon 1] heeft verklaard dat hij de ruimte heeft gehuurd op verzoek van verdachte die van plan zou zijn een bedrijf in decoratieartikelen te starten. [persoon 1] wist niks van de betalingen van de huur, dat regelde verdachte allemaal, zo verklaart hij. Op grond van de verklaringen van [persoon 1] , [persoon 2] (de eigenaresse van de loods), haar zus [persoon 3] en [persoon 4] stelt de rechtbank vast dat de huur van € 1.417,72 exclusief BTW per maand over de huurperiode van mei 2013 tot en met september 2014 contant is betaald door verdachte, in totaal tot een bedrag van
€ 23.905,54.
Uit de afschriften van de bankrekening van verdachte blijkt voorts dat hij op 3 september 2014 een bedrag van € 7.500,- van zijn [rekening] heeft overgemaakt naar Wade t/a Ibiza Escapader Happy Holidays voor – zo blijkt uit de opgenomen telecommunicatie – het boeken van een vakantievilla op Ibiza. Uit opgenomen telecommunicatie is voorts gebleken dat verdachte in de periode van 10 september 2014 tot en met 17 september 2014 op reis is gegaan naar Ibiza. Uit boekingsgegevens van Transavia blijkt dat verdachte van 10 september 2014 tot en met 17 september 2014 naar Ibiza is gereisd, samen met medeverdachte [medeverdachte 1] . Door verdachte is op Eindhoven Airport nog een bedrag van € 762,- contant betaald voor de tickets.
Op 26 september 2013 is de Audi A8 (met [kenteken 1] ) aan het eerder in dit vonnis genoemde [bedrijf 1] verkocht voor een bedrag van € 19.000,-. Tijdens de actiedag op 23 september 2014 is er in de woning van verdachte een huurcontract gevonden met betrekking tot de Audi A8 waaruit blijkt dat verdachte de auto vanaf 1 februari 2014 voor
€ 1.000,- inclusief per maand huurt van [bedrijf 1] Zoals echter blijkt uit meerdere observaties – onder meer bij de woning van verdachte en de loods aan [adres 4] te Best –, de opgenomen telefoongesprekken en OVC-gesprekken, maakt verdachte sinds september 2013 gebruik van de Audi A8.
Voor wat betreft de motorscooter blijkt uit de factuur van 9 mei 2014 dat deze is gekocht voor een bedrag van € 2.500,- contant op naam van [persoon 5] , de vader van verdachte. Ook is de verzekering op naam van de vader van verdachte gezet. Uit de opgenomen telefoongesprekken en observaties blijkt echter dat het verdachte zelf is die gebruik ging maken en maakte van de motorscooter. De motorscooter is ook aangetroffen bij de woning van verdachte aan het [adres 1] te Eindhoven op de actiedag op 23 september 2014.
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte en zijn partner, medeverdachte [medeverdachte 12] , op 23 september 2014, is er tevens apparatuur in beslag genomen waaronder de goederen zoals vermeld op de factuur van het [bedrijf 3] d.d. 31 januari 2014. Uit de verklaring van de eigenaar van [bedrijf 3] , [persoon 6] , blijkt dat hij de goederen aan verdachte heeft verkocht en dat verdachte de factuur van 31 januari 2014 tot een bedrag van € 4.563,95 contant heeft afgerekend. Voor [persoon 6] wordt dit bevestigd doordat hij daags na deze aankoop een bedrag van € 5000,- contant heeft gestort bij zijn eigen bank. De goederen zijn in eerste instantie geleverd op het adres van de ouders van medeverdachte [medeverdachte 12] , maar later opgehangen c.q. bevestigd in de woning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 12] .
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek in deze strafzaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de gelden en goederen waarop de witwasgedragingen van verdachte betrekking zouden hebben van enig misdrijf afkomstig zijn. Witwassen kan dan bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Daarvoor zal eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de (legale) herkomst van het geld of de goederen. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Indien hieraan wordt voldaan en de verklaring van verdachte daartoe dus aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de eventuele alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van dit onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat daarom een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor genoemde bedragen aan huur voor de woning, de loods en de vakantievilla, het gebruik van de motorvoertuigen en de aankoop van de apparatuur van [bedrijf 3] niet in verhouding staan tot het bij de Belastingdienst bekende legale gezinsinkomen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 12] over de periode van 2012 tot en met 2014 en daaruit ook niet verklaard kunnen worden. Uit het overzicht in het dossier blijkt dat verdachte met zijn partner in de periode van 2008 tot en met 2014 een bedrag van € 41.391,50 aan inkomsten heeft ontvangen en daartegenover een bedrag van
€ 219.805,47 heeft uitgegeven.
De rechtbank is gelet hierop dan ook van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen en van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft aangaande de herkomst van voormelde geldbedragen.
Zowel bij de politie als ter zitting heeft verdachte echter geweigerd om vragen te beantwoorden. Hij heeft geen verklaring willen geven omtrent de herkomst van het geld
en de goederen.
Dit met uitzondering van de apparatuur van [bedrijf 3] . De raadsman van verdachte heeft ter zitting op dit onderdeel twee documenten overlegd: een factuur van [bedrijf 3] d.d. 31 januari 2014 tot een bedrag van € 3.864,95 inclusief BTW en een betalingsoverzicht van de Rabobank waaruit volgens de raadsman zou blijken dat de ouders van medeverdachte [medeverdachte 12] de factuur van [bedrijf 3] hebben betaald. Met de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat de overgelegde factuur nogal wat verschillen vertoont met de factuur van [bedrijf 3] zoals die van de winkel is verkregen door het onderzoeksteam. Op de overgelegde factuur ontbreekt een onderdeel van de aangekochte goederen, namelijk de soundbar hk bd 30 ter waarde van € 699,00. Het totaalbedrag op de overgelegde factuur
(€ 3.864,95) verschilt dan ook met die op de factuur van de winkel (€ 4.563,95). De ouders van [medeverdachte 12] zouden ook – blijkens het betalingsoverzicht van de Rabobank – een bedrag van € 3.864,95 hebben betaald. Dit is opvallend, te meer nu door verdachte niet is weersproken dat de soundbar hk bd30 was aangekocht dan wel dat deze in zijn woning is aangetroffen en in beslag is genomen. Voorts staat op de factuur van de winkel vermeld “refunt aktie” in een klein lettertype terwijl dezelfde vermelding staat op de overgelegde factuur maar dan in hoofdletters “REFUNT AKTIE”. Ten slotte staat op de factuur van de winkel bij ‘Voldaan’ het volgende vermeld: “voldaan m” terwijl op de ter zitting overgelegde factuur staat vermeld bij ‘Voldaan’: “VIA BANK”. De verdachte heeft over deze factuur noch over de aankoop een verklaring willen afleggen. Dit terwijl, naast de genoemde verschillen, de overgelegde factuur haaks staat op de verklaring van de eigenaar van [bedrijf 3] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan de overgelegde factuur geen geloof dient te worden gehecht en om die reden terzijde moet worden gesteld.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de contante huurbetalingen voor de woning, de loodsruimte en de vakantievilla, de motorvoertuigen en de apparatuur van [bedrijf 3] – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf en dat de verdachte daarvan op de hoogte was.
Voorts overweegt de rechtbank dat – gelet op het voorgaande – verdachte meermalen geldbedragen en goederen heeft witgewassen. Het gaat daarbij niet om feiten die elkaar slechts toevallig opvolgen. De gepleegde feiten staan in onderling verband gelet op de aard, de lange periode en de frequentie van de gepleegde feiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de contante huurbetalingen voor de woning, de contante huurbetalingen voor de loodsruimte, de aanbetaling van de vakantievilla en (het gebruik van) de motorvoertuigen is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende blijk geeft van concrete en daadwerkelijke betrokkenheid van een ander of anderen dan verdachte. De enkele omstandigheid dat verdachte getrouwd is met medeverdachte [medeverdachte 12] is daartoe niet voldoende. Van medeplegen is voor deze onderdelen dan ook geen sprake.
Dit is anders voor wat betreft het gebruik van de apparatuur van [bedrijf 3] . Zoals hiervoor is overwogen, heeft verdachte de apparatuur aangekocht waarna het in eerste instantie is geleverd aan de ouders van medeverdachte [medeverdachte 12] voordat het in de woning van verdachten is bevestigd. Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 12] hebben vervolgens gebruik gemaakt van de apparatuur in de woning. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 12] voor wat betreft het gebruik van de apparatuur van [bedrijf 3] . Medeplegen wordt op dit onderdeel dan ook bewezen geacht.
V.2 geldtransportenZoals hiervoor overwogen onder ‘criminele organisatie’ komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is geweest van een groot aantal (contante) geldtransporten in de periode van 20 januari 2014 tot en met 4 juli 2014. Deze geldtransporten zijn als witwasgedragingen in de vorm van ondergronds bankieren ten laste gelegd bij verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . De rechtbank acht bewezen dat verdachten en zijn medeverdachten lid zijn geweest van een criminele organisatie die mede als oogmerk had het witwassen van de verdiensten van de organisatie (zie hiervoor onder ‘criminele organisatie’). Voor wat betreft verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] acht de rechtbank eveneens bewezen dat zij onderdeel uitmaakten van de criminele organisatie voor zover die als oogmerk had de handel in verdovende middelen.
Hierna zal eerst nader worden ingegaan op de geldtransporten en de feiten en omstandigheden waaronder de transporten zijn uitgevoerd en hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal daarna voor de verdachte afzonderlijk beoordelen of en zo ja, voor welk(e) geldtransport(en) hij verantwoordelijk wordt gehouden en beoordelen of het tenlastegelegde witwassen in de vorm van ondergronds bankieren bewezen kan worden verklaard.
Het dossier bevat ten aanzien van de ten laste gelegde periode opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken en vele SMS-berichten, vooral tussen verdachte, zijn medeverdachte [medeverdachte 4] en verder onbekend gebleven personen. Zoals eerder overwogen, heeft de rechtbank de onderzoeksbevindingen van alle afzonderlijke 06-nummers gecontroleerd en zich verenigd met de conclusies van [verbalisant 1] terzake van het gebruik van alle in de bewijsvoering van belang zijnde 06-nummers zoals vermeld in de bewijsbijlage. Dit betekent dat de rechtbank er van uitgaat dat de in het dossier genoemde en aan verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] gekoppelde telefoonnummers door verdachte en zijn medeverdachten ook zijn gebruikt in het kader van het ondergronds bankieren. Voorts bevat het dossier observaties van medeverdachte [medeverdachte 4] zelf dan wel van zijn auto, een Ford Mondeo met [kenteken 5] .
Op basis van de opgenomen telecommunicatie en de observaties stelt de rechtbank vast dat elk van de 19 geldtransporten in de periode van 20 januari 2014 tot en met 4 juli 2014 langs een gelijk en zich herhalend patroon verloopt. Het begint met telefonisch / SMS-contact tussen verdachte en een verder onbekend gebleven persoon (naar de rechtbank aanneemt de opdracht- c.q. geldgever). Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte (en ook op sommige momenten medeverdachte [medeverdachte 4] ) op meerdere data waarop geldtransporten hebben plaatsgevonden, telefonisch dan wel SMS-contact heeft met nummers uit het Verenigd Koninkrijk, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten.
Aan verdachte wordt vervolgens gevraagd om iets op te halen en daarvoor een ontmoeting te regelen. Verdachte deelt vervolgens mee dat het geregeld gaat worden en geeft tijdstippen en locaties door. Ook worden zogenaamde tokens doorgegeven, bijvoorbeeld “504 note”. Als verdachte een chauffeur voor het transport heeft geregeld (dan wel medeverdachte [medeverdachte 4] , dan wel hij zelf, dan wel een ander) geeft hij de aankomsttijd van de chauffeur door aan de geldgever. Als de chauffeur op de afgesproken locatie is, onderhoudt verdachte eveneens contact en laat zich informeren of alles volgens plan verloopt. Ook geeft hij steeds de locatie en verwachtte aankomsttijd van de chauffeur door aan de geldgever. Als de overdracht heeft plaatsgevonden, informeert de chauffeur verdachte dat het is gelukt en dat hij op zijn weg terug is. Verdachte heeft dan weer contact met de opdracht c.q. geldgever waarbij hij bevestigt dat het gelukt is.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte 4] bij 13 van de 19 geldtransporten als chauffeur is opgetreden. Dit blijkt uit de telefonische en SMS-contacten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] waarbij verdachte contact opneemt met [medeverdachte 4] en hem vraagt of hij kan rijden, waarna [medeverdachte 4] al dan niet bevestigend antwoordt. Bij 7 van deze 13 geldtransporten is ook [medeverdachte 4] zelf, dan wel zijn auto (de Ford Mondeo zoals hiervoor genoemd) waargenomen door het observatieteam op de tussen verdachte en de opdracht- c.q. geldgever afgesproken locatie voor de overdracht. Zo wordt [medeverdachte 4] op 27 februari 2014 te Amstelveen waargenomen op de afgesproken locatie, wordt geconstateerd dat hij bij een onbekend gebleven persoon in de auto stapt en na een paar minuten weer uitstapt met een zwarte tas in zijn handen. Op 24 maart 2014 te Amsterdam wordt waargenomen dat een onbekend gebleven man bij [medeverdachte 4] – op de afgesproken locatie – in de auto stapt en na een paar minuten weer uitstapt. En op 22 mei 2014 wordt in Amsterdam waargenomen dat een onbekende man met een opgerolde blauwe plastic tas in de auto bij [medeverdachte 4] stapt en dat [medeverdachte 4] – als hij weer in Eindhoven is gearriveerd – de woning van verdachte aan [adres 1] te Eindhoven binnengaat met een kennelijk gevulde blauwe plastic tas in zijn hand. De observaties op 18 maart 2014 en 20 maart 2014 waarbij alleen de auto van [medeverdachte 4] wordt waargenomen in respectievelijk Badhoevedorp en Amsterdam vertonen eenzelfde patroon als de hiervoor genoemde observaties.
Tijdens het rijden naar de afgesproken locatie en het wachten op de geldgever vindt er veel (voornamelijk SMS-)contact tussen verdachte en de opdracht c.q. geldgever enerzijds en verdachte en [medeverdachte 4] anderzijds plaats. [medeverdachte 4] laat steeds aan verdachte weten waar hij is en hoe laat hij zal arriveren. Ook als hij ter plekke is gearriveerd, houdt hij contact met verdachte. Verdachte geeft vervolgens aan de geldgever door dat [medeverdachte 4] is gearriveerd en waar hij zich bevindt. Verdachte informeert telkens aan beide kanten naar de situatie, hoe alles verloopt en of het transport doorgang zal vinden c.q. vindt. Als [medeverdachte 4] vervolgens weer richting het zuiden rijdt, is er weer contact met verdachte waarbij wordt bevestigd dat het gelukt is. Verdachte bevestigt vervolgens weer aan de geldgever dat het gelukt is.
De transporten waarbij [medeverdachte 4] niet, maar verdachte wel is betrokken, volgen eenzelfde patroon. Dit geldt ook voor het transport op 4 juli 2014 waarbij [betrokkene 3] is opgetreden als chauffeur en waar hieronder nader op zal worden ingegaan.
In het onderzoek is er niet naar aanleiding van ieder verstuurd tokenbericht door de politie ingegrepen, noch zijn de transporten waarbij medeverdachte [medeverdachte 4] is waargenomen als chauffeur onderschept. Hierdoor zijn niet bij alle 19 geldtransporten contante geldbedragen aangetroffen. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van 19 transporten van contant geld. De rechtbank baseert dit onder meer op het feit dat [betrokkene 3] – door verdachte op 4 juli 2014 ingeschakeld als chauffeur – op heterdaad is betrapt op het vervoeren van contant geld, in totaal een bedrag van € 95.000,-. In opdracht van verdachte trad [betrokkene 3] op als chauffeur op 4 juli 2014. Hij wordt waargenomen op de afgesproken locatie te Amsterdam met zijn auto, een zwarte Citroën. Voorts wordt waargenomen dat een onbekende man met een tas in zijn handen naar deze auto loopt en in de auto stapt. Ongeveer 7 minuten later rijdt de Citroën richting Utrecht. Nadat de bestuurder staande is gehouden, wordt er bij een doorzoeking van de Citroën een plastic tas gevonden die verborgen lag in een geprepareerde, verborgen ruimte achter de achterbank, met daarin geldbundels met verschillende coupures, in totaal een bedrag van € 95.000,-.
De conclusie dat het gaat om 19 contante geldtransporten wordt voorts bevestigd door de vele SMS-berichten op verschillende data. Zo bericht verdachte bijvoorbeeld op 22 januari 2014: “Hi I got 52K en 2 papers of 50’s were fake”. Een paar minuten later bericht hij: “Hallo vriend het moest gister 60865 zijn en ik heb gehad 52K mi 100 vals”. Later die dag bericht hij: “Nee 52, heb geldmachine vriend die liegt niet”. Ook bericht verdachte op 22 maart 2014 aan de opdracht- c.q. geldgever: “Got 120 in” en op 3 april 2014: “Got 100 in and al checked and done”. Voorts voert medeverdachte [medeverdachte 4] op 23 juni 2014 een gesprek met een onbekend gebleven persoon waarbij laatstgenoemde aan [medeverdachte 4] vraagt of hij ‘het’ heeft ontvangen. [medeverdachte 4] bevestigt dit en zegt dat het ‘ok’ is. [medeverdachte 4] zegt vervolgens dat hij ‘120’ heeft ontvangen. Volgens de onbekende persoon vergist [medeverdachte 4] zich, het zou ‘220’ moeten zijn. [medeverdachte 4] herhaalt nogmaals dat de jongen hem ‘120’ heeft gegeven. Verder komen op 13 mei en 14 mei 2014, 13 juni 2014 en 16 juni 2014 in de SMS-berichten cijfers naar voren tot een grootte van ongeveer ‘150’. Hoewel de cijfers die genoemd worden in de berichten hoofdzakelijk tien- of honderdtallen zijn, acht de rechtbank bewezen dat hiermee – op verbloemde wijze – in de regel geldbedragen in euro’s die het tien- of duizendvoudige daarvan beliepen, worden bedoeld, mede gelet op het bedrag van
€ 95.000,- aangetroffen op 4 juli 2014.
Gelet op de inhoud en het karakter van de SMS-berichten bij de transporten, de verschillende observaties en constateringen en alles in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is geweest van in totaal 19 transporten van contante geldbedragen, waarbij – zo acht de rechtbank bewezen – verdachte direct feitelijk betrokken is geweest. Verdachte heeft daarbij een organiserende rol gespeeld. Hij orkestreerde elk transport door contacten te onderhouden met zowel de opdrachtgevers c.q. geldgevers als met de medeverdachte [medeverdachte 4] als ook met de geldkoerier [betrokkene 3] . Voorts heeft hij een uitvoerende rol gehad door zelf op te treden als chauffeur indien [medeverdachte 4] verhinderd was. Verdachte heeft geen verklaring afgelegd die tot een andere conclusie zou kunnen of moeten leiden. Bij de politie en ter zitting heeft hij geweigerd een verklaring af te leggen over de inhoud van de SMS-berichten en de observaties. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat hij verantwoordelijk is te houden voor de geldtransporten en de feitelijke uitvoering daarvan. Daarbij heeft hij, zo volgt uit het voorgaande, nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte 4] , op grond waarvan de rechtbank medeplegen bewezen acht.
Het medeplegen ten aanzien van de medeverdachte [medeverdachte 1] acht de rechtbank niet bewezen nu de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen niet kan vaststellen dat [medeverdachte 1] feitelijk zelf betrokken is geweest bij de geldtransporten en evenmin kan vaststellen dat hij anderszins een bijdrage van voldoende gewicht aan de feitelijke uitvoering van de transporten heeft verricht.
Voorts acht de rechtbank bewezen dat verdachte wist dat de geldbedragen middellijk van enig misdrijf afkomstig waren en dat er dus sprake is geweest van witwassen. Zoals eerder vastgesteld, heeft de criminele organisatie waar verdachte deel van uitmaakte, zich schuldig gemaakt aan in totaal vijf transporten van verdovende middelen (harddrugs) naar het Verenigd Koninkrijk in de periode van 1 februari 2014 tot en met 28 mei 2014 en is er sprake geweest van hennep gerelateerde activiteiten in de vorm van in elk geval vier leveringen van softdrugs. Zoals ook eerder is vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijs geen andere conclusie mogelijk is dan dat de geldtransporten verband hielden met betalingen door derden aan de organisatie wegens door de organisatie geleverde verdovende middelen. De rechtbank acht het voorts aannemelijk dat verdachten de verdiensten van de handel in verdovende middelen hebben gebruikt om de leden van de organisatie uit te betalen en hebben gebruikt om de eerder genoemde drugstransporten in stand te houden en te faciliteren. Door geen van de verdachten is een ander scenario aangevoerd en evenmin is uit het verhandelde ter terechtzitting of het strafdossier een andere verklaring voor de transporten dan deze door de rechtbank getrokken conclusie aannemelijk geworden. In het bijzonder is het niet aannemelijk geworden dat de organisatie als mede-activiteit het zogenaamde Hawala-bankieren bedreef.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de geldbedragen afkomstig zijn uit een door de criminele organisatie - en dus niet onmiddellijk uit een door verdachte - begaan misdrijf c.q. begane misdrijven, inhoudende de handel in verdovende middelen. Gelet op verdachtes betrokkenheid was verdachte op de hoogte van de handel in verdovende middelen door de organisatie en was hij zich dus bewust van de criminele herkomst van de geldbedragen. Verdachte heeft door het samen met anderen voorhanden krijgen daarvan zich mede schuldig gemaakt aan witwassen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte meermalen grote geldbedragen heeft witgewassen en dat er daarmee sprake is geweest van gewoontewitwassen. In casu gaat het niet om feiten die elkaar slechts toevallig opvolgen. De gepleegde feiten staan in onderling verband gelet op de aard, de langere periode en de frequentie van de gepleegde feiten.
VI. verboden wapenbezit (feit 6)
De rechtbank stelt vast dat verdachte vanaf 1 mei 2013 de loodsruimte [adres 4] in Best huurde en gebruikte en dat op 23 september 2014 (boven) op een plafondplaat in de toilet-ruimte van genoemde loodsruimte een vuurwapen, twee patroonhouders en patronen zijn aangetroffen. Verdachte heeft zich vervolgens in alle stadia van het geding, zo ook ter terechtzitting van 8 maart 2017, beroepen op zijn zwijgrecht op vragen naar (met name)
het aangetroffen vuurwapen. Deze feiten en omstandigheden, bijeengenomen, in combinatie met verdachtes deelname aan een criminele organisatie onder meer gericht op de export van harddrugs, brengen de officier van justitie tot de conclusie dat het vuurwapen met bij- behoren aan verdachte dient te worden toegeschreven.
Met de verdediging deelt de rechtbank deze conclusie niet. Zoals vastgesteld, lag het vuurwapen met bijbehoren uit het zicht verborgen (boven) op een plafondplaat in de toiletruimte van [adres 4] . De rechtbank heeft voorts in de stukken gezien dat de loods- ruimten met de nummers [nummer 1] en [nummer 2] binnendoor met een roldeur over en weer bereikbaar zijn, volgens [persoon 1] iedereen die bij de bloemgroothandel in de loods [nummer 1] werkte ook in het gedeelte [nummer 2] kwam, en uit camerabeelden blijkt dat in de periode van 8 mei 2014 tot en met 26 juli 2014 verschillende voertuigen de loodsruimte [nummer 2] in zijn gereden. Tot slot heeft de rechtbank gezien dat het sporenonderzoek op het vuurwapen en de patroon-magazijnen niets heeft opgeleverd.
Bij deze stand en bij afwezigheid van enig andersluidend aanknopingspunt in de vele zich in het dossier bevindende transcripties van OVC-gesprekken, acht de rechtbank niet zonder meer vaststaan dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het vuurwapen met bijbehoren in de door hem gehuurde en gebruikte loodsruimte. Dat verdachte in dit verband geen antwoord heeft willen geven op vragen van de rechtbank acht de rechtbank bij deze
stand van ondergeschikt belang. Het voorgaande brengt met zich mee dat de rechtbank verdachte van dit feit zal vrijspreken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen zoals weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op tijdstippen in de periode van 25 februari 2014 tot en met 28 mei 2014 in Nederland en het Verenigd Koninkrijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht telkens hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne, zijnde MDMA en amfetamine en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I.
2. op 23 september 2014 te Best tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer -620 gram (bruto) van een materiaal bevattende amfetamine(pasta), zijnde amfetamine een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres 2] te
Best) en -5 witte tabletten bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres 2] te Best)
en
-0,24 gram blauw poeder en tabletdelen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres 2] te Best)
en
-meerdere tabletten bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I ( [adres 3] te Best)
en
-440 gram diverse kleuren poeder en 40 gram blauw poeder bevattende MDMA, zijnde
MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres 3] te Best)
en
op 23 september 2014 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad 11 (hele) en 2 halve tabletten bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (Audi A8, [kenteken 1] )
3. op 23 september 2014 te Best tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden van materialen bevattende MDMA en amfetamine, zijnde middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I) voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededader(s) wisten
dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers hebbende hij en één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe
-een (deels gedemonteerde) tabletteermachine, rondloper, (vervuild met blauw
poeder/MDMA) en rode chemiehandschoenen en een oranje cementmolen (vervuild met
restanten blauw poeder/MDMA) en een groot aantal vervuilde digitale weegschalen en
metalen mallen (ten behoeve van het persen van blokken/plakken verdovende middelen)
en dozen met sealzakken voorhanden gehad ( [adres 2] te Best)
en
-amfetamine reactievat voorzien van gasbranders aan de onderzijde en met bijbehorende
reflux (koelbuis) en
-destillatieketel voorzien van een gasbrander aan de onderzijde en met bijbehorende
destillatiespiraal (koelbuis) en
-stoomgenerator (metalen ketel met gasbrander) en
-2x metalen opvangtank en
-loogdoseerunit en
-2x metalen brander bak met gasbrander en
-diverse gebruikte 3 hals 20 liter rondbodemkolven (sommige gebroken) en
-gasfles en
-slangen en
-toebehoren zoals lepels, spatels, klemmen e.d. en
-2 elektrische verwarmingsdekens en
-diverse 220 liter klemdekselvaten
voorhanden gehad ( [adres 3] te Best)
en -hoeveelheden van (een) chemische stof(fen) en chemicaliën (waaronder caustic soda en
aceton en zwavelzuur en zoutzuur en mierenzuur en APAAN voorhanden gehad
( [adres 3] te Best);
4.
in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld
in:
-artikel 10 derde lid (van de Opiumwet), te weten het aanwezig hebben en
-artikel 10, vierde lid (van de Opiumwet), te weten het bereiden en/of bewerken en/of
verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het
vervaardigen en
-artikel 10, vijfde lid (van de Opiumwet), te weten het buiten het grondgebied van
Nederland brengen
van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
-artikel 10a, eerste lid (van de Opiumwet), te weten het verrichten van handelingen zoals
omschreven in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet, zulks om (een) feit(en) als bedoeld
in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te
bevorderen
en
-artikel 11, derde lid (van de Opiumwet), te weten het in de uitoefening van een beroep of
bedrijf telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren
van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
en
in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 in Nederland heeft
deelgenomen aan een organisatie, gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en
[medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
artikel 420 bis en/of 420ter van het Wetboek van Strafrecht, te weten (gewoonte)witwassen;
5.
op tijdstippen in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, telkens
*een voorwerp, te weten een geldbedrag, ter hoogte van 3.379,20 euro en 3.470,00 euro
en 3.574,90 euro ten behoeve van de huur van een woning, gelegen aan het [adres 1] te
Eindhoven verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of
van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt
en
*meerdere contante geldbedragen van totaal 23.905,54 euro ten behoeve van de huur van
een loods, gelegen aan [adres 4] te Best verworven en/of voorhanden gehad en/of
overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt
en
*een geldbedrag van 7.550 euro ten behoeve van (aan)betaling van de huur van een villa
gelegen op Ibiza verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet
en/of van bovenomschreven voorwerp gebruik gemaakt
en
*van voertuigen, te weten:
-een Audi A8 (met [kenteken 1] )
en/
-een motorscooter (met [kenteken 2] )
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van
bovenomschreven voorwerp gebruik gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
en
in de periode van 31 januari 2014 tot en met 23 september 2014 in Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander een Samsung 65f9000 en een vlakbeugel en een soundbar hk bd30 (een en ander, zoals vermeld op de factuur van [bedrijf 3] d.d. 31 januari 2014) voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
en
op tijdstippen in de periode van 20 januari 2014 tot en met 23 september 2014 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) telkens een voorwerp, te weten: een geldbedrag, onder meer 56.000 euro en 120.000 euro en 100.000 euro en 100.000 euro en 95.200 euro en 50.000 euro en 120.000 euro en 95.000 euro voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten dat die voorwerpen middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
De bewijsmiddelen die zien op de feiten 1 tot en met 5, met uitzondering van het onderdeel dat ziet op privé uitgaven in feit 5, dienen in onderlinge samenhang en (tijds-) verband te worden beschouwd. De bewijsmiddelen die zien op voornoemde uitzondering worden slechts gebezigd met betrekking tot dat onderdeel.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.(
bijlage 2)
*een gevangenisstraf van 10 jaar met aftrek van voorarrest;
*de onttrekking aan het verkeer van het vuurwapen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over een strafoplegging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ruim twee jaar deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op
het plegen van een breed scala aan Opiumwetdelicten met betrekking tot hard- en softdrugs, waaronder de uitvoer van harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk en voorbereidings-handelingen voor de fabricage van synthetische drugs, en het witwassen van de daaruit voortkomende verdiensten voor geleverde verdovende middelen. Verdachte trad hierbij op als rechterhand van de leider van de organisatie en was in dat verband belast met de coördinatie van de uitvoering van de vele criminele activiteiten. Hoewel hoog in de rangorde trad verdachte zelf ook uitvoerend op. Hij kan dan ook verantwoordelijk gehouden worden voor het mede verrichten van 19 geldtransporten in een tijdsbestek van ruim zes maanden, waarbij voor zover bekend geworden een totaalbedrag van ruim € 800.000,-, doch in werkelijkheid veeleer een miljoen euro ruim uitstijgend, voor de drugsbende is opgehaald en afgeleverd.
Daarnaast acht de rechtbank vaststaan dat verdachte mede vijf drugstransporten van grote hoeveelheden diverse soorten harddrugs naar Groot-Brittannië heeft uitgevoerd. De totale hoeveelheid harddrugs die hiermee gemoeid is geweest, moet de 132 kilogram van de twee onderschepte transporten vele malen te boven zijn gegaan. Verdachte had voorts een overslaglocatie van drugs en (mede) meerdere opslaglocaties van drugs en daaraan gelieerde stoffen en voorwerpen tot zijn beschikking en is hier te lande ook bij meerdere leveringen van softdrugs betrokken geweest. Tot slot heeft verdachte zich ook nog eens schuldig gemaakt aan witwassen in de privésfeer.
De organisatie waarvan verdachte lid was, heeft zich in de breedste zin des woords ingelaten met allerhande drugsdelicten. De kwalificatie drugsorganisatie is dan ook primair van toepassing. Hierbij komt het beeld naar voren dat het beramen en plegen van criminele activiteiten dagelijkse kost, ‘business as usual’, was.
Het spreekt voor zich dat een organisatie met als doelstelling het plegen van misdrijven als hiervoor genoemd een ernstige en ontoelaatbare ondermijning van de rechtsorde betekent.
Hiertegen dient dan ook hard te worden opgetreden.
Het gaat hier om een professionele drugsorganisatie. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit. Daarnaast mag niet onvermeld blijven dat de uitvoer van drugs de negatieve beeldvorming van Nederland in het buitenland op het gebied van haar drugsbeleid versterkt. Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daarbij de (criminele) herkomst van gelden wordt verhuld. Door de vermenging van illegaal geld met legale geldstromen wordt de integriteit van het financieel en economisch bestel ernstig schade toegebracht. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken en heeft kennelijk enkel gehandeld uit eigen financieel gewin.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte in 2010 vanwege een Opiumwetdelict tot een taakstraf is veroordeeld en in 2011 voor eenzelfde delict een transactie is aangeboden.
Deze waarschuwingen hebben verdachte er niet van weerhouden om wederom soortgelijke delicten te plegen.
De rechtbank zal ondanks de vrijspraak van feit 6 dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de aard, ernst
en omvang van het bewezen verklaarde die straf rechtvaardigt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van de berechting met circa zes maanden is overschreden. De rechtbank acht deze overschrijding in het licht van de aard, omvang en complexiteit van de onderliggende zaak - met meerdere verdachten en onderzoekshandelingen in het buitenland in het kader van rechtshulpverzoeken – verklaarbaar, aanvaardbaar en dusdanig beperkt dat kan worden volstaan met de enkele constatering ervan.
Voorlopige hechtenis.
Met inachtneming van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de schorsing van de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang dient te worden opgeheven. Gezien de aard, ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten en de strafoplegging, zijn de persoonlijke omstandigheden die verdachte bij het voortduren van dan de schorsing heeft ondergeschikt
aan de strafvorderlijke belangen en het belang dat de samenleving heeft bij het hervatten van de voorlopige hechtenis.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen vuurwapen aan het verkeer onttrok-ken dient te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting dit vuurwapen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven is aangetroffen en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Voorwaardelijke verzoeken verdediging.
I. De raadsman van verdachte heeft een eerder door de rechtbank toegewezen en in een
later stadium door de rechter-commissaris afgewezen verzoek om de chauffeurs van
de drugstransporten, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , als getuigen te horen op meerdere
momenten van het geding herhaald.
De rechtbank stelt vast dat zij op de zitting van 7 januari 2015 het verzoek om [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen te horen, heeft toegewezen en voor dat doel de zaak heeft verwezen naar de rechter-commissaris. De rechtbank stelt voorts vast dat het dossier een proces-verbaal van de rechter-commissaris bevat (RC nummers 13/1967 en 14/1281) waarin - kort samengevat - wordt weergegeven dat de Engelse autoriteiten in reactie op een afzonderlijk verzoek van de officier van justitie en een rechtshulpverzoek van de rechter-commissaris hebben aangegeven dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] niet bereid zijn om een getuigenverklaring af te leggen ten overstaan van de Nederlandse autoriteiten. De rechter-commissaris concludeert in datzelfde proces-verbaal dat de getuigen niet kunnen worden gehoord, omdat zij naar Engels recht daartoe ook niet verplicht zijn en er geen enkel rechtsmiddel in dat kader aangewend kan worden.
De rechter-commissaris heeft bij schrijven van 9 december 2015 de verdediging op de hoogte gesteld van het Britse bericht omtrent [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Vervolgens heeft de raadsman de rechter-commissaris middels een email-bericht van 7 januari 2016 aan-
gegeven te persisteren bij het horen van de getuigen. De rechter-commissaris heeft de
verdediging bij schrijven van 31 maart 2016 bericht het verzoek tot het horen van de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] af te wijzen vanwege - kort gezegd - de onmogelijkheid om
hen te horen. Middels een emailbericht d.d. 21 februari 2017 aan de rechtbank en op meerdere momenten tijdens de zittingsdagen in maart 2017 heeft de raadsman zijn verzoeken herhaald, met dien verstande dat het als een voorwaardelijk verzoek mag
worden beschouwd.
De rechtbank acht de inhoud van het proces-verbaal van de rechter-commissaris
(RC-nummers 13/1967 en 14/1281) ondubbelzinnig duidelijk in de onmogelijkheid om
naar Engels recht de weigerachtige [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen te horen. De rechtbank
ziet geen enkele aanleiding om de conclusie van de rechter-commissaris te heroverwegen
en maakt die dan ook tot de hare. Dit betekent dat de rechtbank, conform het standpunt van de officier van justitie, het verzoek om [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen te horen, afwijst, omdat het onaannemelijk is dat deze getuigen binnen een aanvaardbare termijn zullen kunnen worden gehoord (art. 288 lid 1 onder a Sv.)
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat door het niet kunnen horen van deze getuigen, de verdachte geen eerlijk proces krijgt tenzij zij naar behoren wordt gecompenseerd voor het gebrek aan een effectieve ondervragingsgelegenheid. De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn standpunt. De raadsman doelt met zijn standpunt kennelijk op de Vidgen-jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Die jurisprudentie is op dit geval echter niet van toepassing, nu de getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] niet als belastende getuigen kunnen worden aangemerkt wier verklaringen ten nadele van de verdachte tot het bewijs worden gebruikt terwijl de verdediging hen niet heeft kunnen (doen) horen. Immers, [betrokkene 2] heeft in het geheel geen verklaring afgelegd en [betrokkene 1] heeft niet een de verdachte belastende verklaring afgelegd. Bij het uitblijven van een verhoor van deze getuigen is van een schending van het recht op een eerlijk proces naar het oordeel van de rechtbank dus geen sprake, en is de noodzaak tot compensatie evenmin aanwezig.
Bovendien moet het verzoek worden afgewezen, omdat het belang dat de verdediging zou hebben bij het verhoor van deze getuigen onvoldoende is onderbouwd. De betrokkenheid van de verdachte bij de drugstransporten waarbij deze twee getuigen als chauffeur hebben opgetreden, blijkt zodanig evident uit de bewijsmiddelen, dat het nu in de eerste plaats op de weg van verdachte had gelegen om helderheid te verschaffen over hetgeen in zijn aanwezigheid in de loods gelegen aan [adres 4] in Best zou zijn voorgevallen of besproken. Het had voorts op de weg van de verdachte gelegen om te verklaren dat en waarom het voorhanden bewijs niet de conclusie kan rechtvaardigen dat hij betrokkenheid heeft gehad bij die drugstransporten en vervolgens aan te voeren hoe en in welke mate het verhoor van de chauffeurs als getuige voor die stelling een bijdrage kan leveren. Verdachte heeft er echter voor gekozen om op vragen te dier zake telkens in alle toonaarden te zwijgen. Dat het wat betreft zijn rol en betrokkenheid anders in elkaar steekt dan de rechtbank hiervoor heeft geconcludeerd, is door de verdachte aangevoerd noch anderszins aannemelijk geworden. Hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, behelst voor het overige louter gissingen, vermoedens of mogelijkheden, die geen van allen een begin van aannemelijkheid hebben. Dat betekent dat bij deze stand van zaken moet worden aan- genomen dat bij het uitblijven van een verhoor van de verzochte getuigen, de verdachte
niet in zijn verdedigingsbelangen wordt geschaad.
II. De raadsman heeft het voorwaardelijke verzoek gedaan om [persoon 7] en
[persoon 8] als getuigen te horen, omdat hun bevindingen omtrent het door [persoon 7] verrichte onderzoek met elkaar in tegenspraak lijken te zijn. De officier van justitie heeft
zich tegen het verzoek verzet.
De rechtbank stelt allereerst het navolgende vast.
[persoon 7] , forensisch onderzoeker bij de Britse douane, heeft op 15 april 2014 verslag gedaan van zijn onderzoeksbevindingen van een deel van de door [douaneambtenaar]
onder [betrokkene 2] aangetroffen en in beslag genomen verpakkingen met verdovende middelen.
De rechtbank heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 6 maart 2017 de officier
van justitie gevraagd om helderheid te verschaffen over een eventueel bewijstechnische consequentie van de in dat verslag gestelde negatieve uitkomst betreffende een onderzoek van het poeder van vier verpakkingen. De officier van justitie heeft aangegeven dat met
dit stuk de bewijsketen van het beslag Philips 0003A/1 – EA 0066327 wordt gedicht en
dat de hierin (verder) vermelde negatieve resultaten zien op een onderzoek naar vingeraf-drukken op de vier verpakkingen met verdovende middelen.
[persoon 8] , forensisch onderzoeker bij de Britse douane, heeft in een verklaring van
8 maart 2017 het onderzoeksverslag van [persoon 7] nader toegelicht. De officier van
justitie heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 20 maart 2017 opgemerkt dat
de vertaler het in het onderliggende handgeschreven onderzoeksverslag van [persoon 7] gebruikte woord ‘visual’ abusievelijk heeft gelezen als ‘residu’ en als zodanig heeft vertaald. Echter, zo stelt de officier van justitie, uit de nagekomen verklaring van [persoon 8] volgt ondubbelzinnig dat [persoon 7] een visueel sporenonderzoek en poederonderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van vinger/handpalmafdrukken heeft verricht en dat de door hem gestelde negatieve resultaten enkel verwijzen naar het in dat verband ontbreken van bruikbare sporen of afdrukken. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 29 maart 2017 heeft de officier van justitie nog aangegeven dat [persoon 8] en niet [persoon 7] het onderliggende onderzoeksverslag van [persoon 7] nader heeft toegelicht, omdat laatstgenoemde niet meer werkt bij de Britse douane.
De rechtbank heeft de opmerking van de officier van justitie over het abusievelijk vertaalde woordje ‘residu’ getoetst aan het onderliggende handgeschreven onderzoeksverslag van [persoon 7] en komt daarbij tot de dezelfde conclusie als de officier van justitie; het hand-
geschreven woordje ‘visual’ is ten onrechte vertaald als ‘residu’. Dit gegeven gecombi-neerd met de gezamenlijke inhoud van de stukken van [persoon 7] en [persoon 8] die elkaar onderling aanvullen en ondersteunen en waarin de rechtbank geen discrepantie(s) ontwaart, resteert de rechtbank geen andere conclusie dan dat de door [persoon 7] vermelde negatieve resultaten betrekking hebben op het ontbreken van bruikbare dactyloscopische afdrukken
of sporen en niet verwijzen naar de inhoud van de stoffen zelf. Gelet op deze conclusie ontbreekt enige noodzaak om [persoon 7] en [persoon 8] als getuigen te horen over hun bevindingen. De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging dan ook af.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36d, 47, 57, 63, 140, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a, 11a (oud) van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 6 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet
gegeven verbod
t.a.v. feit 3:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 4:
het deelnemen aan een organisatie die het oogmerk heeft tot het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid en artikel 11, derde lid van de Opiumwet
en
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
t.a.v. feit 5:
gewoontewitwassen
en
medeplegen van witwassen
en
medeplegen van gewoontewitwassen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel.

t.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5:
Gevangenisstrafvoor de duur van 10 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht.
Opheffingvan het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Onttrekkingaan het verkeer van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: Walther
P22 (vuurwapen).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. M.E.L. Hendriks, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 22 mei 2017.