18uur á 18.30 uur en verdachte gaat niet zelf maar stuurt iemand (“Round 6 and 6.30 he
will be there”).
*Observanten zien op 17 maart 2014 om 16:45 uur een zwarte Mercedes Vito met, naar later
blijkt [medeverdachte 3] als bestuurder, uit de loods [adres 4] in Best wegrijden. Om
17:12 uur zien observanten genoemde Vito over de A67 voorbij de afslag Eersel in de
richting van Antwerpen rijden.
*Familleureux (België) ligt op circa 180 kilometer afstand van [adres 4] in Best,
circa 2 uur autorijden (navigatieprogramma Route 66; rechtbank).
*De levering heeft daadwerkelijk plaatsgevonden, gelet op het sms-verkeer dat op 17 maart
2014 vanaf 19.24 uur op gang komt. De inhoud daarvan duidt erop dat een deel van de
goederen is overgedragen en dat verdachte min of meer eist dat [betrokkene 1] de rest ook afneemt.
Uiteindelijk vindt blijkens het sms-verkeer laat in de avond een nieuwe ontmoeting en
levering plaats.
*Uit het sms-verkeer dat verdachte en [betrokkene 1] voeren nadat een deel van de goederen is over-
gedragen en verdachte op afname van het restant aanstuurt, blijkt naar het oordeel van de
rechtbank evident dat het om een illegale lading gaat. Er wordt dan immers niet enkel
gesproken over “clothes” maar ook over “bags” (tassen/zakken) en ook de aantallen 4 en 2
worden weer genoemd waarna er maten worden doorgegeven (60x30x30 en 80x40x40) die
beter passen bij de maten van tassen dan bij kledingmaten. De rechtbank kan uit de sms-
berichten over grenscontrole en dat het rijden met de goederen een risico is (“driving with
the risk”) en dat [betrokkene 1] op de afgesproken ontmoetingsplek te veel chauffeurs ziet kijken om
de goederen te kunnen overdragen, niet anders afleiden dan dat zowel verdachte als [betrokkene 1]
uitermate bang zijn gezien te worden met de goederen en neemt aan dat het gebruik van het
woord “clothes” bedoeld is om de werkelijk aard ervan te verhullen. De conclusie dat het
daadwerkelijk om harddrugs gaat, baseert de rechtbank op de omstandigheid dat bij het
hiervoor besproken, maar in de tijd later gelegen transport van 8/9 april 2014 harddrugs
bij [betrokkene 1] zijn aangetroffen.
De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat [medeverdachte 3] met de zwarte Mercedes Vito met verdovende middelen vanuit de loods gelegen aan [adres 4] in Best naar Familleureux (België) is gereden en daar de drugs aan [betrokkene 1] heeft overgedragen. Immers,
de reisafstand en daarmee gemoeide reistijd van het traject Best-Familleureux past bij het
moment waarop [medeverdachte 3] is vertrokken en het met [betrokkene 1] afgesproken ontmoetings-tijdstip. Al met al acht de rechtbank bewezen dat verdachte dit (hard)drugstransport in bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] heeft gepleegd.
De overtuiging van de rechtbank dat verdachte een van de daders is van de hiervoor
opgesomde drugstransporten wordt verder versterkt door het beroep van verdachte op
op zijn zwijgrecht. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf, maar zeker in samenhang en (tijds)verband bezien, wijzen zodanig sterk in de richting van verdachte dat deze in beginsel vragen om een redelijke verklaring van de zijde van verdachte. Verdachte heeft deze verklaring echter niet willen geven, zodat de rechtbank dit ten nadele van de verdachte betrekt bij het waarderen van het voorhanden bewijs.
III.6 vrijspraken drugstransporten.
Met de verdediging en anders dan de officier van justitie acht de rechtbank verdachtes betrokkenheid bij de gestelde drugstransporten van 25 februari 2014 ( [betrokkene 1] ) en 8 mei 2014 ( [betrokkene 2] ) niet voldoende komen vast te staan. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hierna vermelde bewijs- technische hiaten ook niet te slechten bezien in het licht van de inhoud van het gehele dossier. De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.
t.a.v. transport op 25 februari 2014 ( [betrokkene 1] )
De rechtbank kan hierover kort zijn. Het bewijs bestaat uit de inhoud van sms-berichten van verdachte en [betrokkene 1] op 25 februari 2014 duidend op een ontmoeting diezelfde dag in Familleureux in België. De inhoud van die sms-berichten kent echter geen dubieuze inhoud en er is ook geen bewijs dat daadwerkelijk een ontmoeting of overdracht van drugs heeft plaatsgevonden. Bij deze stand, ook bezien in het licht van de redengevende feiten en omstandigheden van de wél bewezenverklaarde transporten, schiet het bewijs op meerdere onderdelen tekort voor een bewezenverklaring. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
t.a.v. transport op 8 mei 2014 ( [betrokkene 2] )
Het bewijs bestaat uit door verbalisanten bekeken camerabeelden van de door verdachte gehuurde en gebruikte loods gelegen aan [adres 4] in Best. Hierop is op 8 mei 2014 te zien dat er om 19:58 uur een witte Volkswagen Crafter met als eerste twee letters van het kenteken ‘AF’ de loods inrijdt. Op dat moment bevindt de door verdachte in gebruik zijnde
Audi A8 zich eveneens op het terrein van genoemde loods. De Audi vertrekt vervolgens om 20:30 uur en de Volkswagen Crafter rijdt om 21:33 uur de loods uit waarna deze wegrijdt. Het dossier bevat voorts stukken van de Kanaaltunnel betreffende een retourbeweging van het voertuig [kenteken 3] met als bestuurder [betrokkene 2] op 8 mei 2014 (uit Engeland) en 9 mei 2014 (naar Engeland).
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen onderliggend sms-verkeer van verdachte en (mogelijk) [betrokkene 2] bevat. De rechtbank acht dit alles, ook bezien in het licht van de redengevende feiten en omstandigheden van de wél bewezenverklaarde transporten, onvoldoende voor een bewezenverklaring.
IV. aantreffen drugs en art. 10a Opiumwet (feiten 2 en 3)
IV.1 locaties [adres 3] en [adres 2] in Best.
Uit de in bewijsbijlage opgenomen en weergegeven bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Op 23 september 2014 worden in opslagbox nummer 16 gelegen aan [adres 3] te Best hoeveelheden MDMA aangetroffen zoals vermeld in de tenlastelegging onder feit 2 alsmede voorwerpen en (chemische) stoffen ten behoeve van de productie van synthetische drugs zoals vermeld in de tenlastelegging onder feit 3.
[medeverdachte 3] is huurder van deze opslagbox maar heeft zich tegenover de verhuurder voorgedaan als een persoon met de naam [alias] . Bij het aangaan van de huur en het invullen van het huurcontract heeft [medeverdachte 3] zich door middel van een rijbewijs en een bankpas valselijk gelegitimeerd als [alias] . [medeverdachte 3] is eigenaar en gebruiker van de bestelbus Mercedes Vito met [kenteken 4] , waarin een sleutel is aangetroffen die past op het slot van de opslagbox. Ook werd in deze bestelbus een telefoon aangetroffen waarvan het nummer door de huurder geregistreerd was zodat via die telefoon het elektrisch hekwerk geopend kon worden van het terrein waarop de opslagbox was gelegen.
[medeverdachte 3] is op 23 september 2014 door de politie aangehouden. Hij heeft ten overstaan van politie verklaard dat hij in de week voor zijn aanhouding nog bij de opslagbox is geweest op twee verschillende dagen. Dit vindt bevestiging in de peilbakengegevens van de Mercedes Vito [kenteken 4] die inhouden dat met deze bestelbus op 14 en 16 september 2014 [adres 3] in Best is bezocht. Volgens diezelfde peilbakengegevens is met deze bestelbus op 21 september 2014 nogmaals [adres 3] bezocht.
Op 1 september 2014 werd [medeverdachte 3] geobserveerd door politieambtenaren. Deze zagen dat [medeverdachte 3] als bestuurder van de hiervoor genoemde Mercedes Vito samen met [medeverdachte 5] als passagier naar [adres 3] is gereden. Aldaar hebben zij dozen vanuit de Mercedes Vito in de betreffende opslagbox gebracht.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat op 23 september 2014 in een garage gelegen aan het adres [adres 2] te Best eveneens amfetamine en MDMA werden aange-troffen zoals vermeld in de tenlastelegging onder feit 2 alsmede voorwerpen bestemd voor de productie van synthetische drugs zoals vermeld in de tenlastelegging onder feit 3.
Volgens de verklaring van [medeverdachte 3] kwam hij regelmatig op het erf van het adres [adres 2] en ook in de betreffende schuur. Dit wordt bevestigd door peilbakengegevens van de Mercedes Vito. Die schuur was nooit afgesloten, daar kon iedereen binnen, aldus [medeverdachte 6] , eigenaar van de schuur.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij de opslagbox op het perceel [adres 3] in Best had
onderverhuurd en dat deze onderhuurder een ‘vriend’ is met wie hij bij de opslagbox een keer plastic bakken met hem onbekende inhoud heeft gebracht. Bezien in verband met de hiervoor genoemde observatie van 1 september 2014 bedoelt hij met deze “vriend” kennelijk [medeverdachte 5] . Met diezelfde [medeverdachte 5] komt [medeverdachte 3] ook wel eens in de schuur aan de [adres 2] , aldus [medeverdachte 6] . [medeverdachte 5] heeft daar – volgens diezelfde [medeverdachte 6] - in september 2014 een tabletteermachine gebracht en een cement-molen met daarin resten MDMA. Als het observatieteam van de politie [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] op 1 september 2014 bij de opslagbox aan [adres 3] dozen vanuit de Mercedes Vito naar binnen ziet sjouwen, rijdt de Mercedes Vito van daaruit via het woonadres van [medeverdachte 5] naar de [adres 2] en daarna nog een keer naar het woonadres van [medeverdachte 5] en naar de [adres 2] . [medeverdachte 3] is dan steeds de bestuurder. Opvallend is dat toen politieambtenaren de opslagbox op 23 september 2014 openden, deze afgeladen vol was. Met de goederen en chemische stoffen die daar stonden kon BMK (grondstof voor amfetamine) worden vervaardigd alsmede de amfetamine zelf en voorts waren stoffen aanwezig voor het maken van pillen/tabletten. Een tabletteermachine is daar echter niet aangetroffen. Op de [adres 2] stonden vooral goederen en stoffen om te tabletteren, inclusief een tabletteermachine. De voorwerpen en stoffen die op de locaties [adres 3] en [adres 2] aanwezig waren, zijn derhalve onmiskenbaar complementair aan elkaar, zoals eerder overwogen. Daar komt bij dat een verbalisant van het LFO (Landelijke Faciliteit Ontmantelen) melding maakt van overeenkomsten tussen diverse op beide locatie aangetroffen voorwerpen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat er een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] bestond ten aanzien van de opslag en het beheer van de op beide locaties aangetroffen voorwerpen en stoffen.
Voor wat betreft de betrokkenheid van verdachte bij de in genoemde locaties aangetroffen
illegale stoffen en voorwerpen overweegt de rechtbank het volgende.
Zoals hiervoor reeds aan de orde gekomen acht de rechtbank de betrokkenheid van verdachte bij vijf drugstransporten (harddrugs) naar het Verenigd Koninkrijk bewezen, waaronder een drugstransport op 17 maart 2014 met als chauffeur [betrokkene 1] . Ten behoeve van
dit transport heeft de rechtbank geoordeeld dat verdachte nauw en bewust heeft samen-gewerkt met [medeverdachte 3] .
Voorts is hiervoor reeds vastgesteld dat verdachte korte tijd later, op 8/9 april 2014, weder-om harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk heeft uitgevoerd samen met [betrokkene 1] . Dit betrof een onderschept transport van amfetamine en MDMA, die was verpakt in zwarte tassen van het merk KIPSTA met groene handvaten en schouderband. Op 23 september 2014 is in de opslagbox aan [adres 3] een kassabon aangetroffen van de aankoop van identieke tassen
bij Declathon in Best op 19 maart 2014. Dat het “deze” tassen betreft, volgt uit de onderzoeksbevindingen van [verbalisant 2] naar de artikelnummers op de aankoopbon en de door Declathon op internet beschikbaar gestelde afbeeldingen van de onderwerpelijke tassen, de maten ervan en de gekochte aantallen.
Daarnaast heeft de rechtbank hiervoor vastgesteld dat verdachte is betrokken geweest bij een drugstransport op 28 mei 2014 naar het Verenigd Koninkrijk met als chauffeur [betrokkene 2] . Hierbij werd door verdachte onder meer MDMA geleverd aan [betrokkene 2] . Van dit onderschept transport zijn de sealnaden van vier zakken waarin de drugs waren verpakt door het NFI vergeleken met een sealmachine die was opgeslagen in de box aan [adres 3] in Best. Op grond van de resultaten van dat onderzoek concludeert de rechtbank dat de drugs waren verpakt in zakken die geseald zijn met die sealmachine.
Aldus is gebleken van een duidelijk verband tussen de inhoud van de opslagbox aan [adres 3] en diverse drugstransporten naar het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank gaat er vanuit dat bij alle drugstransporten waarbij verdachte betrokken is geweest, waaronder die van 17 maart 2014 waarbij ook [medeverdachte 3] betrokken was, de drugs werden ingeladen op het
door verdachte gehuurde pand aan [adres 4] te Best. In dat verband is weer van belang dat verdachte en [medeverdachte 3] drie keer gezamenlijk op deze locatie zijn waargenomen, en wel op 17 maart 2014, op 27 mei 2014 en op 16 juli 2014. Tot slot is nog van belang dat in de bij verdachte in gebruik zijnde Audi A8 en in de Mercedes Vito van [medeverdachte 3] respectievelijk MDMA en amfetamine is aangetroffen.
Hoewel uit de inhoud van het dossier niet is gebleken dat verdachte op enig moment aanwezig is geweest op de locaties [adres 3] en [adres 2] , staat dit niet in de weg aan een bewezenverklaring van de feiten 2 en 3. Van het aanwezig hebben of het voorhanden hebben kan immers ook zonder die aanwezigheid sprake zijn, indien verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en de voorwerpen en stoffen en deze zich bovendien in zijn machtssfeer bevonden. Dat dit het geval is geweest blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit de verbanden die hiervoor zijn benoemd tussen verdachte en [medeverdachte 3] , de diverse locaties en de drugstransporten naar Engeland. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de illegale stoffen en voorwerpen in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] aanwezig heeft gehad.
De hiertoe bekomen overtuiging van de rechtbank wordt verder versterkt door het beroep van verdachte op zijn zwijgrecht. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf, maar zeker in samenhang en (tijds)verband bezien, wijzen zodanig sterk in de richting van verdachte dat deze in beginsel vragen om een redelijke verklaring van de zijde van verdachte. Verdachte heeft deze verklaring echter niet willen geven, zodat de rechtbank dit ten nadele van verdachte betrekt bij het waarderen van het voorhanden bewijs.
IV.2 drugs in Audi A8, [kenteken 1]
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 23 september 2014 in Eindhoven in het voertuig Audi A8 met het [kenteken 1] xtc-pillen zijn aangetroffen. Deze lagen in de middenarm-steun van de achterbank. Voorts volgt uit diverse bewijsmiddelen onmiskenbaar dat verdachte deze auto huurde en in gebruik had.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte als gebruiker van genoemd voertuig – behoudens contra-indicaties – geacht wordt weet te hebben van en verantwoordelijk te zijn voor de aanwezigheid van de daarin aangetroffen voorwerpen en stoffen. Objectieve contra-indicaties voor die veronderstelling, zoals het gebruik door derden van de Audi A8, ontbreken echter en verdachte zelf heeft hiertoe ook geen aanknopingspunten aangedragen. Verdachte heeft, na zijn eerder zwijgen bij de politie, ter terechtzitting van 6 maart 2017 volstaan met een kale ontkenning van zijn wetenschap van de xtc-pillen in de Audi A8 zonder enige nadere uitleg. Bij deze stand en tegen de achtergrond van verdachtes betrokkenheid bij de diverse in de onderhavige zaak bewezenverklaarde Opiumwetdelicten zoals hiervoor reeds aan de orde gekomen en waarbij onder meer sprake is van MDMA/xtc-pillen, acht de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de xtc-pillen in zijn Audi A8, dat hij daarover kon beschikken en aldus dat hij deze strafrechtelijk bezien “aanwezig heeft gehad”.
Op basis van de bewijsmiddelen wordt van het volgende uitgegaan voor wat betreft de contante betalingen van de huur van de woning en de huur van de loods te Best, de aanbetaling voor de huur van de vakantievilla te Ibiza, het gebruik van de motorvoertuigen en de aangekochte apparatuur van [bedrijf 3] .
Verdachte huurt de woning aan het [adres 1] te Eindhoven sinds maart 2010. Zijn partner – medeverdachte [medeverdachte 12] – staat ingeschreven sinds oktober 2012. De huur van de woning bedroeg € 3.464,- per 3 maanden, wat neerkomt op € 1.155,- per maand. [makelaar] – de verhuurder van de woning – heeft verklaard dat de huur per 3 maanden door verdachte vooruit werd betaald, zowel giraal als contant. Dat er girale betalingen voor de huur zijn gedaan, volgt ook uit de bankafschriften van verdachte. [makelaar] heeft een overzicht aangeleverd waaruit blijkt dat er in september 2012 een bedrag van
€ 3.379,20, in maart 2014 een bedrag van € 3.470,- en in september 2014 een bedrag van
€ 3.574,90 contant aan huur is betaald. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring – verdachte heeft de verklaring ook niet weersproken – en gaat er dan ook van uit dat de genoemde bedragen door verdachte contant aan huur zijn betaald.
De loods gelegen aan [adres 4] te Best is onderverdeeld in drie ruimtes: [adres 4] , [nummer 1] en [nummer 2] . [nummer 1] wordt verhuurd aan [bedrijf 2] , gerund door [persoon 1] , de zwager van verdachte. [persoon 1] heeft verklaard dat hij de ruimte heeft gehuurd op verzoek van verdachte die van plan zou zijn een bedrijf in decoratieartikelen te starten. [persoon 1] wist niks van de betalingen van de huur, dat regelde verdachte allemaal, zo verklaart hij. Op grond van de verklaringen van [persoon 1] , [persoon 2] (de eigenaresse van de loods), haar zus [persoon 3] en [persoon 4] stelt de rechtbank vast dat de huur van € 1.417,72 exclusief BTW per maand over de huurperiode van mei 2013 tot en met september 2014 contant is betaald door verdachte, in totaal tot een bedrag van
€ 23.905,54.
Uit de afschriften van de bankrekening van verdachte blijkt voorts dat hij op 3 september 2014 een bedrag van € 7.500,- van zijn [rekening] heeft overgemaakt naar Wade t/a Ibiza Escapader Happy Holidays voor – zo blijkt uit de opgenomen telecommunicatie – het boeken van een vakantievilla op Ibiza. Uit opgenomen telecommunicatie is voorts gebleken dat verdachte in de periode van 10 september 2014 tot en met 17 september 2014 op reis is gegaan naar Ibiza. Uit boekingsgegevens van Transavia blijkt dat verdachte van 10 september 2014 tot en met 17 september 2014 naar Ibiza is gereisd, samen met medeverdachte [medeverdachte 1] . Door verdachte is op Eindhoven Airport nog een bedrag van € 762,- contant betaald voor de tickets.
Op 26 september 2013 is de Audi A8 (met [kenteken 1] ) aan het eerder in dit vonnis genoemde [bedrijf 1] verkocht voor een bedrag van € 19.000,-. Tijdens de actiedag op 23 september 2014 is er in de woning van verdachte een huurcontract gevonden met betrekking tot de Audi A8 waaruit blijkt dat verdachte de auto vanaf 1 februari 2014 voor
€ 1.000,- inclusief per maand huurt van [bedrijf 1] Zoals echter blijkt uit meerdere observaties – onder meer bij de woning van verdachte en de loods aan [adres 4] te Best –, de opgenomen telefoongesprekken en OVC-gesprekken, maakt verdachte sinds september 2013 gebruik van de Audi A8.
Voor wat betreft de motorscooter blijkt uit de factuur van 9 mei 2014 dat deze is gekocht voor een bedrag van € 2.500,- contant op naam van [persoon 5] , de vader van verdachte. Ook is de verzekering op naam van de vader van verdachte gezet. Uit de opgenomen telefoongesprekken en observaties blijkt echter dat het verdachte zelf is die gebruik ging maken en maakte van de motorscooter. De motorscooter is ook aangetroffen bij de woning van verdachte aan het [adres 1] te Eindhoven op de actiedag op 23 september 2014.
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte en zijn partner, medeverdachte [medeverdachte 12] , op 23 september 2014, is er tevens apparatuur in beslag genomen waaronder de goederen zoals vermeld op de factuur van het [bedrijf 3] d.d. 31 januari 2014. Uit de verklaring van de eigenaar van [bedrijf 3] , [persoon 6] , blijkt dat hij de goederen aan verdachte heeft verkocht en dat verdachte de factuur van 31 januari 2014 tot een bedrag van € 4.563,95 contant heeft afgerekend. Voor [persoon 6] wordt dit bevestigd doordat hij daags na deze aankoop een bedrag van € 5000,- contant heeft gestort bij zijn eigen bank. De goederen zijn in eerste instantie geleverd op het adres van de ouders van medeverdachte [medeverdachte 12] , maar later opgehangen c.q. bevestigd in de woning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 12] .
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek in deze strafzaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de gelden en goederen waarop de witwasgedragingen van verdachte betrekking zouden hebben van enig misdrijf afkomstig zijn. Witwassen kan dan bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Daarvoor zal eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de (legale) herkomst van het geld of de goederen. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Indien hieraan wordt voldaan en de verklaring van verdachte daartoe dus aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de eventuele alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van dit onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat daarom een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor genoemde bedragen aan huur voor de woning, de loods en de vakantievilla, het gebruik van de motorvoertuigen en de aankoop van de apparatuur van [bedrijf 3] niet in verhouding staan tot het bij de Belastingdienst bekende legale gezinsinkomen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 12] over de periode van 2012 tot en met 2014 en daaruit ook niet verklaard kunnen worden. Uit het overzicht in het dossier blijkt dat verdachte met zijn partner in de periode van 2008 tot en met 2014 een bedrag van € 41.391,50 aan inkomsten heeft ontvangen en daartegenover een bedrag van
€ 219.805,47 heeft uitgegeven.
De rechtbank is gelet hierop dan ook van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen en van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft aangaande de herkomst van voormelde geldbedragen.
Zowel bij de politie als ter zitting heeft verdachte echter geweigerd om vragen te beantwoorden. Hij heeft geen verklaring willen geven omtrent de herkomst van het geld
en de goederen.
Dit met uitzondering van de apparatuur van [bedrijf 3] . De raadsman van verdachte heeft ter zitting op dit onderdeel twee documenten overlegd: een factuur van [bedrijf 3] d.d. 31 januari 2014 tot een bedrag van € 3.864,95 inclusief BTW en een betalingsoverzicht van de Rabobank waaruit volgens de raadsman zou blijken dat de ouders van medeverdachte [medeverdachte 12] de factuur van [bedrijf 3] hebben betaald. Met de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat de overgelegde factuur nogal wat verschillen vertoont met de factuur van [bedrijf 3] zoals die van de winkel is verkregen door het onderzoeksteam. Op de overgelegde factuur ontbreekt een onderdeel van de aangekochte goederen, namelijk de soundbar hk bd 30 ter waarde van € 699,00. Het totaalbedrag op de overgelegde factuur
(€ 3.864,95) verschilt dan ook met die op de factuur van de winkel (€ 4.563,95). De ouders van [medeverdachte 12] zouden ook – blijkens het betalingsoverzicht van de Rabobank – een bedrag van € 3.864,95 hebben betaald. Dit is opvallend, te meer nu door verdachte niet is weersproken dat de soundbar hk bd30 was aangekocht dan wel dat deze in zijn woning is aangetroffen en in beslag is genomen. Voorts staat op de factuur van de winkel vermeld “refunt aktie” in een klein lettertype terwijl dezelfde vermelding staat op de overgelegde factuur maar dan in hoofdletters “REFUNT AKTIE”. Ten slotte staat op de factuur van de winkel bij ‘Voldaan’ het volgende vermeld: “voldaan m” terwijl op de ter zitting overgelegde factuur staat vermeld bij ‘Voldaan’: “VIA BANK”. De verdachte heeft over deze factuur noch over de aankoop een verklaring willen afleggen. Dit terwijl, naast de genoemde verschillen, de overgelegde factuur haaks staat op de verklaring van de eigenaar van [bedrijf 3] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan de overgelegde factuur geen geloof dient te worden gehecht en om die reden terzijde moet worden gesteld.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de contante huurbetalingen voor de woning, de loodsruimte en de vakantievilla, de motorvoertuigen en de apparatuur van [bedrijf 3] – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf en dat de verdachte daarvan op de hoogte was.
Voorts overweegt de rechtbank dat – gelet op het voorgaande – verdachte meermalen geldbedragen en goederen heeft witgewassen. Het gaat daarbij niet om feiten die elkaar slechts toevallig opvolgen. De gepleegde feiten staan in onderling verband gelet op de aard, de lange periode en de frequentie van de gepleegde feiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de contante huurbetalingen voor de woning, de contante huurbetalingen voor de loodsruimte, de aanbetaling van de vakantievilla en (het gebruik van) de motorvoertuigen is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende blijk geeft van concrete en daadwerkelijke betrokkenheid van een ander of anderen dan verdachte. De enkele omstandigheid dat verdachte getrouwd is met medeverdachte [medeverdachte 12] is daartoe niet voldoende. Van medeplegen is voor deze onderdelen dan ook geen sprake.
Dit is anders voor wat betreft het gebruik van de apparatuur van [bedrijf 3] . Zoals hiervoor is overwogen, heeft verdachte de apparatuur aangekocht waarna het in eerste instantie is geleverd aan de ouders van medeverdachte [medeverdachte 12] voordat het in de woning van verdachten is bevestigd. Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 12] hebben vervolgens gebruik gemaakt van de apparatuur in de woning. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 12] voor wat betreft het gebruik van de apparatuur van [bedrijf 3] . Medeplegen wordt op dit onderdeel dan ook bewezen geacht.
V.2 geldtransportenZoals hiervoor overwogen onder ‘criminele organisatie’ komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is geweest van een groot aantal (contante) geldtransporten in de periode van 20 januari 2014 tot en met 4 juli 2014. Deze geldtransporten zijn als witwasgedragingen in de vorm van ondergronds bankieren ten laste gelegd bij verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . De rechtbank acht bewezen dat verdachten en zijn medeverdachten lid zijn geweest van een criminele organisatie die mede als oogmerk had het witwassen van de verdiensten van de organisatie (zie hiervoor onder ‘criminele organisatie’). Voor wat betreft verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] acht de rechtbank eveneens bewezen dat zij onderdeel uitmaakten van de criminele organisatie voor zover die als oogmerk had de handel in verdovende middelen.
Hierna zal eerst nader worden ingegaan op de geldtransporten en de feiten en omstandigheden waaronder de transporten zijn uitgevoerd en hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal daarna voor de verdachte afzonderlijk beoordelen of en zo ja, voor welk(e) geldtransport(en) hij verantwoordelijk wordt gehouden en beoordelen of het tenlastegelegde witwassen in de vorm van ondergronds bankieren bewezen kan worden verklaard.
Het dossier bevat ten aanzien van de ten laste gelegde periode opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken en vele SMS-berichten, vooral tussen verdachte, zijn medeverdachte [medeverdachte 4] en verder onbekend gebleven personen. Zoals eerder overwogen, heeft de rechtbank de onderzoeksbevindingen van alle afzonderlijke 06-nummers gecontroleerd en zich verenigd met de conclusies van [verbalisant 1] terzake van het gebruik van alle in de bewijsvoering van belang zijnde 06-nummers zoals vermeld in de bewijsbijlage. Dit betekent dat de rechtbank er van uitgaat dat de in het dossier genoemde en aan verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] gekoppelde telefoonnummers door verdachte en zijn medeverdachten ook zijn gebruikt in het kader van het ondergronds bankieren. Voorts bevat het dossier observaties van medeverdachte [medeverdachte 4] zelf dan wel van zijn auto, een Ford Mondeo met [kenteken 5] .
Op basis van de opgenomen telecommunicatie en de observaties stelt de rechtbank vast dat elk van de 19 geldtransporten in de periode van 20 januari 2014 tot en met 4 juli 2014 langs een gelijk en zich herhalend patroon verloopt. Het begint met telefonisch / SMS-contact tussen verdachte en een verder onbekend gebleven persoon (naar de rechtbank aanneemt de opdracht- c.q. geldgever). Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte (en ook op sommige momenten medeverdachte [medeverdachte 4] ) op meerdere data waarop geldtransporten hebben plaatsgevonden, telefonisch dan wel SMS-contact heeft met nummers uit het Verenigd Koninkrijk, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten.
Aan verdachte wordt vervolgens gevraagd om iets op te halen en daarvoor een ontmoeting te regelen. Verdachte deelt vervolgens mee dat het geregeld gaat worden en geeft tijdstippen en locaties door. Ook worden zogenaamde tokens doorgegeven, bijvoorbeeld “504 note”. Als verdachte een chauffeur voor het transport heeft geregeld (dan wel medeverdachte [medeverdachte 4] , dan wel hij zelf, dan wel een ander) geeft hij de aankomsttijd van de chauffeur door aan de geldgever. Als de chauffeur op de afgesproken locatie is, onderhoudt verdachte eveneens contact en laat zich informeren of alles volgens plan verloopt. Ook geeft hij steeds de locatie en verwachtte aankomsttijd van de chauffeur door aan de geldgever. Als de overdracht heeft plaatsgevonden, informeert de chauffeur verdachte dat het is gelukt en dat hij op zijn weg terug is. Verdachte heeft dan weer contact met de opdracht c.q. geldgever waarbij hij bevestigt dat het gelukt is.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte 4] bij 13 van de 19 geldtransporten als chauffeur is opgetreden. Dit blijkt uit de telefonische en SMS-contacten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] waarbij verdachte contact opneemt met [medeverdachte 4] en hem vraagt of hij kan rijden, waarna [medeverdachte 4] al dan niet bevestigend antwoordt. Bij 7 van deze 13 geldtransporten is ook [medeverdachte 4] zelf, dan wel zijn auto (de Ford Mondeo zoals hiervoor genoemd) waargenomen door het observatieteam op de tussen verdachte en de opdracht- c.q. geldgever afgesproken locatie voor de overdracht. Zo wordt [medeverdachte 4] op 27 februari 2014 te Amstelveen waargenomen op de afgesproken locatie, wordt geconstateerd dat hij bij een onbekend gebleven persoon in de auto stapt en na een paar minuten weer uitstapt met een zwarte tas in zijn handen. Op 24 maart 2014 te Amsterdam wordt waargenomen dat een onbekend gebleven man bij [medeverdachte 4] – op de afgesproken locatie – in de auto stapt en na een paar minuten weer uitstapt. En op 22 mei 2014 wordt in Amsterdam waargenomen dat een onbekende man met een opgerolde blauwe plastic tas in de auto bij [medeverdachte 4] stapt en dat [medeverdachte 4] – als hij weer in Eindhoven is gearriveerd – de woning van verdachte aan [adres 1] te Eindhoven binnengaat met een kennelijk gevulde blauwe plastic tas in zijn hand. De observaties op 18 maart 2014 en 20 maart 2014 waarbij alleen de auto van [medeverdachte 4] wordt waargenomen in respectievelijk Badhoevedorp en Amsterdam vertonen eenzelfde patroon als de hiervoor genoemde observaties.
Tijdens het rijden naar de afgesproken locatie en het wachten op de geldgever vindt er veel (voornamelijk SMS-)contact tussen verdachte en de opdracht c.q. geldgever enerzijds en verdachte en [medeverdachte 4] anderzijds plaats. [medeverdachte 4] laat steeds aan verdachte weten waar hij is en hoe laat hij zal arriveren. Ook als hij ter plekke is gearriveerd, houdt hij contact met verdachte. Verdachte geeft vervolgens aan de geldgever door dat [medeverdachte 4] is gearriveerd en waar hij zich bevindt. Verdachte informeert telkens aan beide kanten naar de situatie, hoe alles verloopt en of het transport doorgang zal vinden c.q. vindt. Als [medeverdachte 4] vervolgens weer richting het zuiden rijdt, is er weer contact met verdachte waarbij wordt bevestigd dat het gelukt is. Verdachte bevestigt vervolgens weer aan de geldgever dat het gelukt is.
De transporten waarbij [medeverdachte 4] niet, maar verdachte wel is betrokken, volgen eenzelfde patroon. Dit geldt ook voor het transport op 4 juli 2014 waarbij [betrokkene 3] is opgetreden als chauffeur en waar hieronder nader op zal worden ingegaan.
In het onderzoek is er niet naar aanleiding van ieder verstuurd tokenbericht door de politie ingegrepen, noch zijn de transporten waarbij medeverdachte [medeverdachte 4] is waargenomen als chauffeur onderschept. Hierdoor zijn niet bij alle 19 geldtransporten contante geldbedragen aangetroffen. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van 19 transporten van contant geld. De rechtbank baseert dit onder meer op het feit dat [betrokkene 3] – door verdachte op 4 juli 2014 ingeschakeld als chauffeur – op heterdaad is betrapt op het vervoeren van contant geld, in totaal een bedrag van € 95.000,-. In opdracht van verdachte trad [betrokkene 3] op als chauffeur op 4 juli 2014. Hij wordt waargenomen op de afgesproken locatie te Amsterdam met zijn auto, een zwarte Citroën. Voorts wordt waargenomen dat een onbekende man met een tas in zijn handen naar deze auto loopt en in de auto stapt. Ongeveer 7 minuten later rijdt de Citroën richting Utrecht. Nadat de bestuurder staande is gehouden, wordt er bij een doorzoeking van de Citroën een plastic tas gevonden die verborgen lag in een geprepareerde, verborgen ruimte achter de achterbank, met daarin geldbundels met verschillende coupures, in totaal een bedrag van € 95.000,-.
De conclusie dat het gaat om 19 contante geldtransporten wordt voorts bevestigd door de vele SMS-berichten op verschillende data. Zo bericht verdachte bijvoorbeeld op 22 januari 2014: “Hi I got 52K en 2 papers of 50’s were fake”. Een paar minuten later bericht hij: “Hallo vriend het moest gister 60865 zijn en ik heb gehad 52K mi 100 vals”. Later die dag bericht hij: “Nee 52, heb geldmachine vriend die liegt niet”. Ook bericht verdachte op 22 maart 2014 aan de opdracht- c.q. geldgever: “Got 120 in” en op 3 april 2014: “Got 100 in and al checked and done”. Voorts voert medeverdachte [medeverdachte 4] op 23 juni 2014 een gesprek met een onbekend gebleven persoon waarbij laatstgenoemde aan [medeverdachte 4] vraagt of hij ‘het’ heeft ontvangen. [medeverdachte 4] bevestigt dit en zegt dat het ‘ok’ is. [medeverdachte 4] zegt vervolgens dat hij ‘120’ heeft ontvangen. Volgens de onbekende persoon vergist [medeverdachte 4] zich, het zou ‘220’ moeten zijn. [medeverdachte 4] herhaalt nogmaals dat de jongen hem ‘120’ heeft gegeven. Verder komen op 13 mei en 14 mei 2014, 13 juni 2014 en 16 juni 2014 in de SMS-berichten cijfers naar voren tot een grootte van ongeveer ‘150’. Hoewel de cijfers die genoemd worden in de berichten hoofdzakelijk tien- of honderdtallen zijn, acht de rechtbank bewezen dat hiermee – op verbloemde wijze – in de regel geldbedragen in euro’s die het tien- of duizendvoudige daarvan beliepen, worden bedoeld, mede gelet op het bedrag van
€ 95.000,- aangetroffen op 4 juli 2014.
Gelet op de inhoud en het karakter van de SMS-berichten bij de transporten, de verschillende observaties en constateringen en alles in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is geweest van in totaal 19 transporten van contante geldbedragen, waarbij – zo acht de rechtbank bewezen – verdachte direct feitelijk betrokken is geweest. Verdachte heeft daarbij een organiserende rol gespeeld. Hij orkestreerde elk transport door contacten te onderhouden met zowel de opdrachtgevers c.q. geldgevers als met de medeverdachte [medeverdachte 4] als ook met de geldkoerier [betrokkene 3] . Voorts heeft hij een uitvoerende rol gehad door zelf op te treden als chauffeur indien [medeverdachte 4] verhinderd was. Verdachte heeft geen verklaring afgelegd die tot een andere conclusie zou kunnen of moeten leiden. Bij de politie en ter zitting heeft hij geweigerd een verklaring af te leggen over de inhoud van de SMS-berichten en de observaties. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat hij verantwoordelijk is te houden voor de geldtransporten en de feitelijke uitvoering daarvan. Daarbij heeft hij, zo volgt uit het voorgaande, nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte 4] , op grond waarvan de rechtbank medeplegen bewezen acht.
Het medeplegen ten aanzien van de medeverdachte [medeverdachte 1] acht de rechtbank niet bewezen nu de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen niet kan vaststellen dat [medeverdachte 1] feitelijk zelf betrokken is geweest bij de geldtransporten en evenmin kan vaststellen dat hij anderszins een bijdrage van voldoende gewicht aan de feitelijke uitvoering van de transporten heeft verricht.
Voorts acht de rechtbank bewezen dat verdachte wist dat de geldbedragen middellijk van enig misdrijf afkomstig waren en dat er dus sprake is geweest van witwassen. Zoals eerder vastgesteld, heeft de criminele organisatie waar verdachte deel van uitmaakte, zich schuldig gemaakt aan in totaal vijf transporten van verdovende middelen (harddrugs) naar het Verenigd Koninkrijk in de periode van 1 februari 2014 tot en met 28 mei 2014 en is er sprake geweest van hennep gerelateerde activiteiten in de vorm van in elk geval vier leveringen van softdrugs. Zoals ook eerder is vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijs geen andere conclusie mogelijk is dan dat de geldtransporten verband hielden met betalingen door derden aan de organisatie wegens door de organisatie geleverde verdovende middelen. De rechtbank acht het voorts aannemelijk dat verdachten de verdiensten van de handel in verdovende middelen hebben gebruikt om de leden van de organisatie uit te betalen en hebben gebruikt om de eerder genoemde drugstransporten in stand te houden en te faciliteren. Door geen van de verdachten is een ander scenario aangevoerd en evenmin is uit het verhandelde ter terechtzitting of het strafdossier een andere verklaring voor de transporten dan deze door de rechtbank getrokken conclusie aannemelijk geworden. In het bijzonder is het niet aannemelijk geworden dat de organisatie als mede-activiteit het zogenaamde Hawala-bankieren bedreef.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de geldbedragen afkomstig zijn uit een door de criminele organisatie - en dus niet onmiddellijk uit een door verdachte - begaan misdrijf c.q. begane misdrijven, inhoudende de handel in verdovende middelen. Gelet op verdachtes betrokkenheid was verdachte op de hoogte van de handel in verdovende middelen door de organisatie en was hij zich dus bewust van de criminele herkomst van de geldbedragen. Verdachte heeft door het samen met anderen voorhanden krijgen daarvan zich mede schuldig gemaakt aan witwassen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte meermalen grote geldbedragen heeft witgewassen en dat er daarmee sprake is geweest van gewoontewitwassen. In casu gaat het niet om feiten die elkaar slechts toevallig opvolgen. De gepleegde feiten staan in onderling verband gelet op de aard, de langere periode en de frequentie van de gepleegde feiten.
VI. verboden wapenbezit (feit 6)
De rechtbank stelt vast dat verdachte vanaf 1 mei 2013 de loodsruimte [adres 4] in Best huurde en gebruikte en dat op 23 september 2014 (boven) op een plafondplaat in de toilet-ruimte van genoemde loodsruimte een vuurwapen, twee patroonhouders en patronen zijn aangetroffen. Verdachte heeft zich vervolgens in alle stadia van het geding, zo ook ter terechtzitting van 8 maart 2017, beroepen op zijn zwijgrecht op vragen naar (met name)
het aangetroffen vuurwapen. Deze feiten en omstandigheden, bijeengenomen, in combinatie met verdachtes deelname aan een criminele organisatie onder meer gericht op de export van harddrugs, brengen de officier van justitie tot de conclusie dat het vuurwapen met bij- behoren aan verdachte dient te worden toegeschreven.
Met de verdediging deelt de rechtbank deze conclusie niet. Zoals vastgesteld, lag het vuurwapen met bijbehoren uit het zicht verborgen (boven) op een plafondplaat in de toiletruimte van [adres 4] . De rechtbank heeft voorts in de stukken gezien dat de loods- ruimten met de nummers [nummer 1] en [nummer 2] binnendoor met een roldeur over en weer bereikbaar zijn, volgens [persoon 1] iedereen die bij de bloemgroothandel in de loods [nummer 1] werkte ook in het gedeelte [nummer 2] kwam, en uit camerabeelden blijkt dat in de periode van 8 mei 2014 tot en met 26 juli 2014 verschillende voertuigen de loodsruimte [nummer 2] in zijn gereden. Tot slot heeft de rechtbank gezien dat het sporenonderzoek op het vuurwapen en de patroon-magazijnen niets heeft opgeleverd.
Bij deze stand en bij afwezigheid van enig andersluidend aanknopingspunt in de vele zich in het dossier bevindende transcripties van OVC-gesprekken, acht de rechtbank niet zonder meer vaststaan dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het vuurwapen met bijbehoren in de door hem gehuurde en gebruikte loodsruimte. Dat verdachte in dit verband geen antwoord heeft willen geven op vragen van de rechtbank acht de rechtbank bij deze
stand van ondergeschikt belang. Het voorgaande brengt met zich mee dat de rechtbank verdachte van dit feit zal vrijspreken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen zoals weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op tijdstippen in de periode van 25 februari 2014 tot en met 28 mei 2014 in Nederland en het Verenigd Koninkrijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht telkens hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne, zijnde MDMA en amfetamine en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I.
2.
op 23 september 2014 te Best tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
-620 gram (bruto) van een materiaal bevattende amfetamine(pasta), zijnde amfetamine een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres 2] te
Best)
en
-5 witte tabletten bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres 2] te Best)
en
-0,24 gram blauw poeder en tabletdelen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres 2] te Best)
en
-meerdere tabletten bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I ( [adres 3] te Best)
en
-440 gram diverse kleuren poeder en 40 gram blauw poeder bevattende MDMA, zijnde
MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres 3] te Best)
en
op 23 september 2014 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad 11 (hele) en 2 halve tabletten bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (Audi A8, [kenteken 1] )
3.
op 23 september 2014 te Best tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden van
materialen bevattende MDMA en amfetamine, zijnde middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I) voor te bereiden en/of te bevorderen,
voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededader(s) wisten
dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers hebbende hij en één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe
-een (deels gedemonteerde) tabletteermachine, rondloper, (vervuild met blauw
poeder/MDMA) en rode chemiehandschoenen en een oranje cementmolen (vervuild met
restanten blauw poeder/MDMA) en een groot aantal vervuilde digitale weegschalen en
metalen mallen (ten behoeve van het persen van blokken/plakken verdovende middelen)
en dozen met sealzakken voorhanden gehad ( [adres 2] te Best)
en
-amfetamine reactievat voorzien van gasbranders aan de onderzijde en met bijbehorende
reflux (koelbuis) en
-destillatieketel voorzien van een gasbrander aan de onderzijde en met bijbehorende
destillatiespiraal (koelbuis) en
-stoomgenerator (metalen ketel met gasbrander) en
-2x metalen opvangtank en
-loogdoseerunit en
-2x metalen brander bak met gasbrander en
-diverse gebruikte 3 hals 20 liter rondbodemkolven (sommige gebroken) en
-gasfles en
-slangen en
-toebehoren zoals lepels, spatels, klemmen e.d. en
-2 elektrische verwarmingsdekens en
-diverse 220 liter klemdekselvaten
voorhanden gehad ( [adres 3] te Best)
en
-hoeveelheden van (een) chemische stof(fen) en chemicaliën (waaronder caustic soda en
aceton en zwavelzuur en zoutzuur en mierenzuur en APAAN voorhanden gehad
( [adres 3] te Best);
4.
in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld
in:
-artikel 10 derde lid (van de Opiumwet), te weten het aanwezig hebben en
-artikel 10, vierde lid (van de Opiumwet), te weten het bereiden en/of bewerken en/of
verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het
vervaardigen en
-artikel 10, vijfde lid (van de Opiumwet), te weten het buiten het grondgebied van
Nederland brengen
van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
-artikel 10a, eerste lid (van de Opiumwet), te weten het verrichten van handelingen zoals
omschreven in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet, zulks om (een) feit(en) als bedoeld
in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te
bevorderen
-artikel 11, derde lid (van de Opiumwet), te weten het in de uitoefening van een beroep of
bedrijf telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren
van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 in Nederland heeft
deelgenomen aan een organisatie, gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en
[medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
artikel 420 bis en/of 420ter van het Wetboek van Strafrecht, te weten (gewoonte)witwassen;
5.
op tijdstippen in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, telkens
*een voorwerp, te weten een geldbedrag, ter hoogte van 3.379,20 euro en 3.470,00 euro
en 3.574,90 euro ten behoeve van de huur van een woning, gelegen aan het [adres 1] te
Eindhoven verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of
van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt
en
*meerdere contante geldbedragen van totaal 23.905,54 euro ten behoeve van de huur van
een loods, gelegen aan [adres 4] te Best verworven en/of voorhanden gehad en/of
overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt
en
*een geldbedrag van 7.550 euro ten behoeve van (aan)betaling van de huur van een villa
gelegen op Ibiza verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet
en/of van bovenomschreven voorwerp gebruik gemaakt
*van voertuigen, te weten:
-een Audi A8 (met [kenteken 1] )
en/
-een motorscooter (met [kenteken 2] )
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van
bovenomschreven voorwerp gebruik gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
in de periode van 31 januari 2014 tot en met 23 september 2014 in Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander een Samsung 65f9000 en een vlakbeugel en een soundbar hk bd30 (een en ander, zoals vermeld op de factuur van [bedrijf 3] d.d. 31 januari 2014) voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
op tijdstippen in de periode van 20 januari 2014 tot en met 23 september 2014 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) telkens een voorwerp, te weten: een geldbedrag, onder meer 56.000 euro en 120.000 euro en 100.000 euro en 100.000 euro en 95.200 euro en 50.000 euro en 120.000 euro en 95.000 euro voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten dat die voorwerpen middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
De bewijsmiddelen die zien op de feiten 1 tot en met 5, met uitzondering van het onderdeel dat ziet op privé uitgaven in feit 5, dienen in onderlinge samenhang en (tijds-) verband te worden beschouwd. De bewijsmiddelen die zien op voornoemde uitzondering worden slechts gebezigd met betrekking tot dat onderdeel.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.(
bijlage 2)
*een gevangenisstraf van 10 jaar met aftrek van voorarrest;
*de onttrekking aan het verkeer van het vuurwapen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over een strafoplegging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ruim twee jaar deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op
het plegen van een breed scala aan Opiumwetdelicten met betrekking tot hard- en softdrugs, waaronder de uitvoer van harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk en voorbereidings-handelingen voor de fabricage van synthetische drugs, en het witwassen van de daaruit voortkomende verdiensten voor geleverde verdovende middelen. Verdachte trad hierbij op als rechterhand van de leider van de organisatie en was in dat verband belast met de coördinatie van de uitvoering van de vele criminele activiteiten. Hoewel hoog in de rangorde trad verdachte zelf ook uitvoerend op. Hij kan dan ook verantwoordelijk gehouden worden voor het mede verrichten van 19 geldtransporten in een tijdsbestek van ruim zes maanden, waarbij voor zover bekend geworden een totaalbedrag van ruim € 800.000,-, doch in werkelijkheid veeleer een miljoen euro ruim uitstijgend, voor de drugsbende is opgehaald en afgeleverd.
Daarnaast acht de rechtbank vaststaan dat verdachte mede vijf drugstransporten van grote hoeveelheden diverse soorten harddrugs naar Groot-Brittannië heeft uitgevoerd. De totale hoeveelheid harddrugs die hiermee gemoeid is geweest, moet de 132 kilogram van de twee onderschepte transporten vele malen te boven zijn gegaan. Verdachte had voorts een overslaglocatie van drugs en (mede) meerdere opslaglocaties van drugs en daaraan gelieerde stoffen en voorwerpen tot zijn beschikking en is hier te lande ook bij meerdere leveringen van softdrugs betrokken geweest. Tot slot heeft verdachte zich ook nog eens schuldig gemaakt aan witwassen in de privésfeer.
De organisatie waarvan verdachte lid was, heeft zich in de breedste zin des woords ingelaten met allerhande drugsdelicten. De kwalificatie drugsorganisatie is dan ook primair van toepassing. Hierbij komt het beeld naar voren dat het beramen en plegen van criminele activiteiten dagelijkse kost, ‘business as usual’, was.
Het spreekt voor zich dat een organisatie met als doelstelling het plegen van misdrijven als hiervoor genoemd een ernstige en ontoelaatbare ondermijning van de rechtsorde betekent.
Hiertegen dient dan ook hard te worden opgetreden.
Het gaat hier om een professionele drugsorganisatie. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit. Daarnaast mag niet onvermeld blijven dat de uitvoer van drugs de negatieve beeldvorming van Nederland in het buitenland op het gebied van haar drugsbeleid versterkt. Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daarbij de (criminele) herkomst van gelden wordt verhuld. Door de vermenging van illegaal geld met legale geldstromen wordt de integriteit van het financieel en economisch bestel ernstig schade toegebracht. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken en heeft kennelijk enkel gehandeld uit eigen financieel gewin.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte in 2010 vanwege een Opiumwetdelict tot een taakstraf is veroordeeld en in 2011 voor eenzelfde delict een transactie is aangeboden.
Deze waarschuwingen hebben verdachte er niet van weerhouden om wederom soortgelijke delicten te plegen.
De rechtbank zal ondanks de vrijspraak van feit 6 dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de aard, ernst
en omvang van het bewezen verklaarde die straf rechtvaardigt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van de berechting met circa zes maanden is overschreden. De rechtbank acht deze overschrijding in het licht van de aard, omvang en complexiteit van de onderliggende zaak - met meerdere verdachten en onderzoekshandelingen in het buitenland in het kader van rechtshulpverzoeken – verklaarbaar, aanvaardbaar en dusdanig beperkt dat kan worden volstaan met de enkele constatering ervan.
Voorlopige hechtenis.
Met inachtneming van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de schorsing van de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang dient te worden opgeheven. Gezien de aard, ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten en de strafoplegging, zijn de persoonlijke omstandigheden die verdachte bij het voortduren van dan de schorsing heeft ondergeschikt
aan de strafvorderlijke belangen en het belang dat de samenleving heeft bij het hervatten van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen vuurwapen aan het verkeer onttrok-ken dient te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting dit vuurwapen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven is aangetroffen en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Voorwaardelijke verzoeken verdediging.
I. De raadsman van verdachte heeft een eerder door de rechtbank toegewezen en in een
later stadium door de rechter-commissaris afgewezen verzoek om de chauffeurs van
de drugstransporten, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , als getuigen te horen op meerdere
momenten van het geding herhaald.
De rechtbank stelt vast dat zij op de zitting van 7 januari 2015 het verzoek om [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen te horen, heeft toegewezen en voor dat doel de zaak heeft verwezen naar de rechter-commissaris. De rechtbank stelt voorts vast dat het dossier een proces-verbaal van de rechter-commissaris bevat (RC nummers 13/1967 en 14/1281) waarin - kort samengevat - wordt weergegeven dat de Engelse autoriteiten in reactie op een afzonderlijk verzoek van de officier van justitie en een rechtshulpverzoek van de rechter-commissaris hebben aangegeven dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] niet bereid zijn om een getuigenverklaring af te leggen ten overstaan van de Nederlandse autoriteiten. De rechter-commissaris concludeert in datzelfde proces-verbaal dat de getuigen niet kunnen worden gehoord, omdat zij naar Engels recht daartoe ook niet verplicht zijn en er geen enkel rechtsmiddel in dat kader aangewend kan worden.
De rechter-commissaris heeft bij schrijven van 9 december 2015 de verdediging op de hoogte gesteld van het Britse bericht omtrent [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Vervolgens heeft de raadsman de rechter-commissaris middels een email-bericht van 7 januari 2016 aan-
gegeven te persisteren bij het horen van de getuigen. De rechter-commissaris heeft de
verdediging bij schrijven van 31 maart 2016 bericht het verzoek tot het horen van de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] af te wijzen vanwege - kort gezegd - de onmogelijkheid om
hen te horen. Middels een emailbericht d.d. 21 februari 2017 aan de rechtbank en op meerdere momenten tijdens de zittingsdagen in maart 2017 heeft de raadsman zijn verzoeken herhaald, met dien verstande dat het als een voorwaardelijk verzoek mag
worden beschouwd.
De rechtbank acht de inhoud van het proces-verbaal van de rechter-commissaris
(RC-nummers 13/1967 en 14/1281) ondubbelzinnig duidelijk in de onmogelijkheid om
naar Engels recht de weigerachtige [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen te horen. De rechtbank
ziet geen enkele aanleiding om de conclusie van de rechter-commissaris te heroverwegen
en maakt die dan ook tot de hare. Dit betekent dat de rechtbank, conform het standpunt van de officier van justitie, het verzoek om [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen te horen, afwijst, omdat het onaannemelijk is dat deze getuigen binnen een aanvaardbare termijn zullen kunnen worden gehoord (art. 288 lid 1 onder a Sv.)
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat door het niet kunnen horen van deze getuigen, de verdachte geen eerlijk proces krijgt tenzij zij naar behoren wordt gecompenseerd voor het gebrek aan een effectieve ondervragingsgelegenheid. De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn standpunt. De raadsman doelt met zijn standpunt kennelijk op de Vidgen-jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Die jurisprudentie is op dit geval echter niet van toepassing, nu de getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] niet als belastende getuigen kunnen worden aangemerkt wier verklaringen ten nadele van de verdachte tot het bewijs worden gebruikt terwijl de verdediging hen niet heeft kunnen (doen) horen. Immers, [betrokkene 2] heeft in het geheel geen verklaring afgelegd en [betrokkene 1] heeft niet een de verdachte belastende verklaring afgelegd. Bij het uitblijven van een verhoor van deze getuigen is van een schending van het recht op een eerlijk proces naar het oordeel van de rechtbank dus geen sprake, en is de noodzaak tot compensatie evenmin aanwezig.
Bovendien moet het verzoek worden afgewezen, omdat het belang dat de verdediging zou hebben bij het verhoor van deze getuigen onvoldoende is onderbouwd. De betrokkenheid van de verdachte bij de drugstransporten waarbij deze twee getuigen als chauffeur hebben opgetreden, blijkt zodanig evident uit de bewijsmiddelen, dat het nu in de eerste plaats op de weg van verdachte had gelegen om helderheid te verschaffen over hetgeen in zijn aanwezigheid in de loods gelegen aan [adres 4] in Best zou zijn voorgevallen of besproken. Het had voorts op de weg van de verdachte gelegen om te verklaren dat en waarom het voorhanden bewijs niet de conclusie kan rechtvaardigen dat hij betrokkenheid heeft gehad bij die drugstransporten en vervolgens aan te voeren hoe en in welke mate het verhoor van de chauffeurs als getuige voor die stelling een bijdrage kan leveren. Verdachte heeft er echter voor gekozen om op vragen te dier zake telkens in alle toonaarden te zwijgen. Dat het wat betreft zijn rol en betrokkenheid anders in elkaar steekt dan de rechtbank hiervoor heeft geconcludeerd, is door de verdachte aangevoerd noch anderszins aannemelijk geworden. Hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, behelst voor het overige louter gissingen, vermoedens of mogelijkheden, die geen van allen een begin van aannemelijkheid hebben. Dat betekent dat bij deze stand van zaken moet worden aan- genomen dat bij het uitblijven van een verhoor van de verzochte getuigen, de verdachte
niet in zijn verdedigingsbelangen wordt geschaad.
II. De raadsman heeft het voorwaardelijke verzoek gedaan om [persoon 7] en
[persoon 8] als getuigen te horen, omdat hun bevindingen omtrent het door [persoon 7] verrichte onderzoek met elkaar in tegenspraak lijken te zijn. De officier van justitie heeft
zich tegen het verzoek verzet.
De rechtbank stelt allereerst het navolgende vast.
[persoon 7] , forensisch onderzoeker bij de Britse douane, heeft op 15 april 2014 verslag gedaan van zijn onderzoeksbevindingen van een deel van de door [douaneambtenaar]
onder [betrokkene 2] aangetroffen en in beslag genomen verpakkingen met verdovende middelen.
De rechtbank heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 6 maart 2017 de officier
van justitie gevraagd om helderheid te verschaffen over een eventueel bewijstechnische consequentie van de in dat verslag gestelde negatieve uitkomst betreffende een onderzoek van het poeder van vier verpakkingen. De officier van justitie heeft aangegeven dat met
dit stuk de bewijsketen van het beslag Philips 0003A/1 – EA 0066327 wordt gedicht en
dat de hierin (verder) vermelde negatieve resultaten zien op een onderzoek naar vingeraf-drukken op de vier verpakkingen met verdovende middelen.
[persoon 8] , forensisch onderzoeker bij de Britse douane, heeft in een verklaring van
8 maart 2017 het onderzoeksverslag van [persoon 7] nader toegelicht. De officier van
justitie heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 20 maart 2017 opgemerkt dat
de vertaler het in het onderliggende handgeschreven onderzoeksverslag van [persoon 7] gebruikte woord ‘visual’ abusievelijk heeft gelezen als ‘residu’ en als zodanig heeft vertaald. Echter, zo stelt de officier van justitie, uit de nagekomen verklaring van [persoon 8] volgt ondubbelzinnig dat [persoon 7] een visueel sporenonderzoek en poederonderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van vinger/handpalmafdrukken heeft verricht en dat de door hem gestelde negatieve resultaten enkel verwijzen naar het in dat verband ontbreken van bruikbare sporen of afdrukken. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 29 maart 2017 heeft de officier van justitie nog aangegeven dat [persoon 8] en niet [persoon 7] het onderliggende onderzoeksverslag van [persoon 7] nader heeft toegelicht, omdat laatstgenoemde niet meer werkt bij de Britse douane.
De rechtbank heeft de opmerking van de officier van justitie over het abusievelijk vertaalde woordje ‘residu’ getoetst aan het onderliggende handgeschreven onderzoeksverslag van [persoon 7] en komt daarbij tot de dezelfde conclusie als de officier van justitie; het hand-
geschreven woordje ‘visual’ is ten onrechte vertaald als ‘residu’. Dit gegeven gecombi-neerd met de gezamenlijke inhoud van de stukken van [persoon 7] en [persoon 8] die elkaar onderling aanvullen en ondersteunen en waarin de rechtbank geen discrepantie(s) ontwaart, resteert de rechtbank geen andere conclusie dan dat de door [persoon 7] vermelde negatieve resultaten betrekking hebben op het ontbreken van bruikbare dactyloscopische afdrukken
of sporen en niet verwijzen naar de inhoud van de stoffen zelf. Gelet op deze conclusie ontbreekt enige noodzaak om [persoon 7] en [persoon 8] als getuigen te horen over hun bevindingen. De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging dan ook af.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36d, 47, 57, 63, 140, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a, 11a (oud) van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 6 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet
gegeven verbod
t.a.v. feit 3:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 4:
het deelnemen aan een organisatie die het oogmerk heeft tot het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid en artikel 11, derde lid van de Opiumwet
en
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
t.a.v. feit 5:
gewoontewitwassen
en
medeplegen van witwassen
en
medeplegen van gewoontewitwassen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.