Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Alert Life Sciences Computing B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
Alert Life Sciences Computing S.A.,gevestigd te [vestigingsplaats] , Portugal,
17.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 31 juli 2018;
- het aanvullend deskundigenbericht van 15 oktober 2018, ontvangen door het hof op 19 oktober 2018;
- de memorie na aanvullend deskundigenbericht van TsZ van 27 november 2018 met een productie (productie 78);
- de memorie na aanvullend deskundigenbericht van Alert c.s. van 15 januari 2019;
- het pleidooi gehouden op 8 november 2019, waarbij de advocaten van partijen pleitnotities hebben voorgedragen en overgelegd;
- de voorafgaand aan het pleidooi toegezonden akte overlegging aanvullende productie van Alert c.s. met een productie (productie 103), die zij bij het pleidooi in het geding hebben gebracht.
18.De verdere beoordeling
de Leidraad deskundigen in civiele zaken, waaronder de inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor. Nadere bewijslevering hoeft dan ook niet plaats te vinden.
Termination for cause’). Het hof zal dan ook eerst beoordelen of sprake is van een schending van een ‘
material obligation’ als bedoeld in dit artikellid. Daarbij gaat het hof ervan uit dat dit een hogere ontbindingsdrempel is dan volgt uit artikel 6:265 BW zoals uitgelegd door de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing van 28 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1810). Volgens de Hoge Raad brengen in artikel 6:265 lid 1 BW de hoofdregel en de tenzij-bepaling tezamen de materiële rechtsregel tot uitdrukking dat, kort gezegd, slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst (rov. 3.5 van de prejudiciële beslissing). Het hof gaat ervan uit dat de Framework Agreement op basis van artikel 13 lid 1 onder a van de Framework Agreement slechts kan worden ontbonden bij een tekortkoming ten aanzien van een verplichting met een wezenlijke betekenis, namelijk van ‘
material obligation’. Of daarvan sprake is, zal hierna worden beoordeeld met toepassing van het Haviltex-criterium. De stelplicht en bewijslast terzake rusten op TsZ.
in breach or default of any of its material obligations’ zijn als bedoeld in artikel 13 lid 1 onder a van de Framework Agreement. TsZ heeft de door haar gestelde tekortkomingen als schendingen van ‘
material obligations’ aangemerkt. Zij heeft dit reeds in voormelde brief van 10 oktober 2010 gedaan (zie de achtste pagina onder het kopje ‘Conclusion’). De ontbinding bij de brief van 2 november 2011 is primair gebaseerd op artikel 13 lid 1 onder a. Ook in de onderhavige procedure stelt TsZ zich vooreerst op het standpunt dat Alert c.s. wezenlijke verplichtingen uit de overeenkomst hebben geschonden waardoor zij gerechtigd was de overeenkomst op grond van artikel 13 lid 1 onder a te ontbinden (inleidende dagvaarding, 70).
material obligations’ mogen opvatten. Alert c.s. hadden dit ook dienen te begrijpen. TsZ heeft – niet althans onvoldoende bestreden door Alert c.s. – naar voren gebracht dat zij er groot belang bij had dat de planning van Alert c.s. ‘hard’ was en dat vertragingen voor het ziekenhuis problematisch waren (zie de toelichting bij grief 4). Het beroep van Alert c.s. op artikel 6.2 van de Framework Agreement (dat partijen zijn overeengekomen dat het plan nog onderwerp van herziening kan zijn), kan hen niet baten, nu de Go-Live datum fataal was en dus niet voor wijziging vatbaar was.
material obligations’ uit de overeenkomst door Alert c.s.
anticipatory breach’ van artikel 6:80 BW. Naar het oordeel van het hof mocht TsZ de Framework Agreement inderdaad ontbinden bij brief van 2 november 2011, hoewel de fatale Go-Live datum nog niet verstreken was.
anticipatory breach’ van artikel 6:80 BW. TsZ heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat zij de overeenkomst mocht ontbinden omdat vaststaat dat nakoming zonder tekortkoming onmogelijk zal zijn (artikel 6:80 lid 1 sub a BW). Zoals hiervoor is vastgesteld, was de fatale Go-Live datum niet meer haalbaar. Dit moet wordt bezien tegen de achtergrond van de reeds opgelopen vertragingen en de hoeveelheid nog te verwachten werkzaamheden. De context waarbinnen de ontbinding plaatsvond, was verder dat de voortgang van het project ernstig werd belemmerd doordat de projectorganisatie en projectmanagement van Alert c.s. inadequaat was. Daar komt bij dat Alert c.s. de fout hadden begaan in te stemmen met de demonstratie van de medicatiefunctionaliteit. Hierdoor ontstond er binnen het ziekenhuis de vrees dat het project geen succes zou worden. In de onderhavige procedure is komen vast te staan dat deze vrees gerechtvaardigd was. Vgl. het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2019, waarbij is overwogen bij vraag of op enig moment sprake is van verzuim ook latere feiten en omstandigheden van belang kunnen zijn (ECLI:NL:HR:2019:1581, rov. 3.5.2).
fixed price’ hadden afgesproken.
material obligation’ opgenomen. Voor zover aan deze voorwaarden strikt genomen niet is voldaan, kan dat niet aan TsZ worden tegengeworpen. TsZ had niet nog een
‘prior written notice’hoeven te versturen alvorens tot ontbinding over te gaan. Zij had immers al voldoende duidelijk gemaakt dat Alert c.s. tekortschoten en waarin dit tekortschieten gelegen was. Ook zou het zinledig zijn geweest om Alert c.s. een termijn voor herstel van 60 dagen te geven, nu vast is komen te staan dat de fatale termijn niet meer haalbaar was. Bovendien had Alert c.s. genoeg kans gehad om de voortgang van het project sneller en beter te laten verlopen. Ten slotte had TsZ reeds een constructieve poging gedaan om het geschil met Alert c.s. op te lossen, maar was dit daarna juist geëscaleerd. Zij hoefde dan ook verder geen ‘
dispute resolution process’ in te zetten.
material obligation’, als hier aan de orde, een ontbindingsgrond oplevert op grond van artikel 13 van de Framework Agreement (zie ook rov. 4.11 van het vonnis waarvan beroep). Artikel 11 gaat over gesteld tekortschieten van opgeleverde software. In dit geval is geen acceptatietest als bedoeld in artikel 11 uitgevoerd. TsZ heeft bij haar grief 20 nogmaals naar voren gebracht dat de procedure in artikel 11 slechts een aanvullende ontbindingsgrond behelst. In haar reactie op deze grief betwist Alert c.s. dit ook niet langer.
anticipatory breach, slagen derhalve. Op hetgeen daartoe hiervoor is overwogen, stranden de verweren van Alert c.s.
Framework Agreementook een ‘entire agreement clause’ (artikel 30 lid 6).
an amount equal to the sum of the fees paid by the customer to Alert under this agreement’. TsZ stelt dat door haar opgevoerde schadeposten niet onder artikel 20 lid 2 vallen.
an amount equal to the sum of the fees paid by the customer to Alert under this agreement’, met dien verstande dat zij in geen geval aansprakelijk zijn voor ‘
(I) any loss of profits, (II) savings, (III) use, (IV) data or any other economic advantage, (V) indirect, (VII) punitive, (VII) special, (VIII) incidental or (IX) consequential damages’. Lid 1 en lid 2 van artikel 20 worden aldus in onderling verband en samenhang gelezen. Deze uitleg vindt ook steun in de laatste zin van artikel 20 lid 2: ‘
The limitation of liability as provided herein reflects the allocation of risk and the material inducement for Alert to enter this agreement’. Naar het oordeel van het hof mochten Alert c.s. in redelijkheid deze betekenis aan het bepaalde in artikel 20 toekennen.
for claims under and in connection with this agreement, whether for liability in contract, tort or otherwise’. Niet gebleken is dat partijen onder ogen hebben gezien welke vorderingen een partij ingeval van ontbinding van de overeenkomst naar Nederlands recht kunnen instellen. Vastgesteld kan echter worden dat de vordering tot ongedaanmaking niet is uitgesloten. Artikel 20 gaat dus niet alleen over aansprakelijkheid en schadevergoeding. Uit artikel 20 vloeit voort dat TsZ eenmaal een vergoeding kan vorderen uit welke hoofde dan ook bij beëindiging van de overeenkomst. Toepassing van de contra proferentem-regel, waarop TsZ zich heeft beroepen, leidt niet tot een ander oordeel. Het feit dat de overeenkomst door Alert c.s. is opgesteld is slechts een gezichtspunt waaraan geen doorslaggevende betekenis toekomt.