Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 3 juli 2019;
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 31 juli 2019;
3.De beoordeling
€ 38.500,- bruto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2018, en heeft de kantonrechter [appellante] veroordeeld in de proceskosten.
gevallen kan worden gesproken van een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst, ongeacht of in het gegeven geval de vermindering van de arbeidsduur heeft plaatsgevonden in de vorm van (i) een gedeeltelijke beëindiging, (ii) een algeheel ontslag gevolgd door een nieuwe, aangepaste arbeidsovereenkomst dan wel (iii) aanpassing van de arbeidsovereenkomst. Op grond van de gedeeltelijke beëindiging bestaat in de hier bedoelde gevallen aanspraak op gedeeltelijke transitievergoeding.”
Het hof zal eerst beoordelen of de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder b BW in het onderhavige geval van toepassing is.
Het hof stelt vast dat in het onderhavige geval de gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden door de urenvermindering met ingang van 25 april 2017. Deze aanpassing van de arbeidsovereenkomst met de aanpassing van [verweerder] ’ salaris naar rato is door [appellante] aan [verweerder] bevestigd bij brief van 2 mei 2017 en is ook verwerkt in de salarisstroken. De brief van 2 mei 2017 was voor [verweerder] een herinnering dat zijn arbeidsduur was verminderd en uit de salarisstroken van april en mei 2017 kon [verweerder] afleiden dat er geen transitievergoeding was betaald. [verweerder] had derhalve in de maand na beëindiging van de arbeidsovereenkomst kunnen weten dat de transitievergoeding niet was betaald en had dan ook de gelegenheid om binnen de vervaltermijn een verzoek tot een gedeeltelijke transitievergoeding in te dienen.
transitievergoeding en daardoor bewust de brief van [appellante] niet heeft
ondertekend,