ECLI:NL:GHSHE:2019:4053

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
18/00222 en 18/00223A
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen toeristenbelasting 2015 en voorlopige aanslag 2016

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de Rechtbank de aanslag in de toeristenbelasting voor het jaar 2015 en de voorlopige aanslag voor 2016 heeft gehandhaafd. De belanghebbende, die een park met vakantiewoningen exploiteert, is door de Heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk als belastingplichtige aangemerkt voor de toeristenbelasting. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende ten onrechte als belastingplichtige is aangemerkt, omdat haar betrokkenheid bij de verhuur van de vakantiewoningen onvoldoende is om te concluderen dat zij gelegenheid biedt tot het houden van verblijf in die woningen. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en de aanslagen, en bepaalt dat de Heffingsambtenaar het griffierecht aan de belanghebbende moet vergoeden. De zaak behandelt ook de vraag of de arbeidsmigranten als ingezetenen moeten worden ingeschreven en of zij aanslagen forensenbelasting moeten krijgen. Het Hof concludeert dat de belanghebbende niet belastingplichtig is voor de toeristenbelasting, waardoor de overige vragen niet meer besproken hoeven te worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00222 en 18/00223
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 12 april 2018, nummers BRE 17/1625 en 17/1626, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te vermelden belastingaanslagen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de toeristenbelasting opgelegd van € 102.674,50 (hierna: de aanslag 2015). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag 2015 gehandhaafd.
1.1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een voorlopige aanslag in de toeristenbelasting opgelegd van € 77.005,15 (hierna: de voorlopige aanslag 2016). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de voorlopige aanslag 2016 gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van de in 1.1.1 en 1.1.2 genoemde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de zaken geregistreerd onder de nummers 17/1625 (aanslag 2015) en 17/1626 (voorlopige aanslag 2016). Voor het beroep met nummer 17/1625 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Voor dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 508.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 april 2019 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [B] , directeur van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [C] , alsmede, namens de Heffingsambtenaar, [D] en [E] . De Heffingsambtenaar heeft tijdens de zitting zonder bezwaar van de wederpartij een stuk aan het Hof overgelegd.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden
.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende exploiteert een park met vakantiewoningen. Van de 55 vakantiewoningen in het park zijn er 9 in particulier eigendom, de overige 46 vakantiewoningen worden door belanghebbende gehuurd van, de aan belanghebbende gelieerde vennootschap, [F] B.V.. In deze 46 vakantiewoningen zijn arbeidsmigranten gehuisvest die als uitzendkracht werken voor [G] en [H] . Belanghebbende heeft overeenkomsten van verhuur gesloten met het gecertificeerde verhuurbedrijf ‘ [A] ’ te [plaats] . [A] regelt voor de genoemde uitzendbureaus de huisvesting van de arbeidsmigranten. De arbeidsmigranten verblijven tezamen met andere arbeidsmigranten in de vakantiewoningen die voor 4 of 5 personen geschikt zijn.
[A] en/of het uitzendbureau regelt de plaatsing in de vakantiewoningen en houdt de verblijfsregisters bij.
2.2.
De verhuurovereenkomsten die belanghebbende met [A] heeft gesloten bevatten onder meer de volgende bepalingen:
2.3.
Het officiële receptiegebouw op het park is gesloten. Eén van de door [A] gehuurde vakantiewoningen doet dienst als receptie voor de sleuteluitgifte en –inname.
[A] verzorgt het algemene beheer, het schoonhouden van de vakantiewoningen, het opruimen van het afval en het bijhouden van de inventaris. De verplichting tot groot onderhoud van de vakantiewoningen berust bij de eigenaar. De eigenaar heeft ook de opstalverzekering gesloten.
2.4.
Tot de gedingstukken behoort een email van [A] aan de gemeente Oisterwijk van 31 mei 2017 waarin het volgende is vermeld:
“(….) Zoals u wellicht bekend, huurt [A] B.V. sinds geruime tijd diverse bungalows gelegen op [het park] te [vestigingsplaats] van de vastgoedeigenaar [belanghebbende] B.V. (eveneens gevestigd te [vestigingsplaats] ). Tussen [A] B.V. en [belanghebbende] B.V. is contractueel overeengekomen dat de verschuldigde huurvergoeding inclusief toeristenbelasting is. Dit betekent dan ook dat [belanghebbende] B.V. toeristenbelasting aan de gemeente Oisterwijk dient af te dragen en niet [A] B.V. (….).”.
2.5.
Volgens de verblijfsregisters van [H] verbleven in 2015 ongeveer 112 personen per dag in vakantiewoningen op het park en volgens de verblijfsregisters van [G] betrof het ongeveer 82 personen per dag
.
Belanghebbende heeft deze gegevens doorgegeven aan de Heffingsambtenaar. De aanslag 2015 is opgelegd naar het bedrag van 365 x (112+82) * € 1,45 = 70.810 * € 1,45 =
€ 102.674,50.
De voorlopige aanslag 2016 is opgelegd naar 75% van het aantal overnachtingen van 2015, dus naar 53.107 overnachtingen (53.107 * € 1,45 = € 77.005,15).
2.6.
De Verordening op de heffing en de invordering van Toeristenbelasting (1e wijziging) gemeente Oisterwijk 2015 (hierna: de verordening toeristenbelasting) is vastgesteld door de raad van de gemeente Oisterwijk op 26 februari 2015. De verordening toeristenbelasting luidt, voor zover van belang, als volgt:

Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam ‘toeristenbelasting’ wordt een directe belasting geheven voor het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven.
Artikel 3 Belastingplicht
1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot het houden van verblijf als bedoeld in artikel 2.
2. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene die verblijf houdt als bedoeld in artikel 2.
3. Indien met toepassing van het eerste lid geen belastingplichtige is aan te wijzen, is belastingplichtig degene die overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 verblijf houdt.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen in het belastingjaar. Het aantal overnachtingen wordt gesteld op het aantal overnachtende personen vermenigvuldigd met het aantal nachten.
Artikel 5 Belastingtarief
1. De belasting bedraagt, per persoon, per overnachting € 1,45.
2. (…).
(….)
Artikel 14 Verblijfsadministratie
1. De belastingplichtige als bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gehouden een dusdanige verblijfsadministratie te voeren dat op basis hiervan de aangifte inzake de toeristenbelasting als bedoeld in artikel 13 kan worden gecontroleerd. De verblijfsadministratie dient tenminste te voldoen aan het door de gemeente beschikbaar gestelde verblijfsregister, dat desgewenst kosteloos digitaal beschikbaar wordt gesteld.
2. Bij gebreke aan een in het eerste lid genoemde verblijfsadministratie treedt de sanctie van artikel 13, tweede en derde lid in werking.
(….)”.
2.7.
De Verordening op de heffing en de invordering van Toeristenbelasting 2016 van de gemeente Oisterwijk is gelijkluidend aan de in 2.6 aangehaalde verordening toeristenbelasting.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag 2015 en de voorlopige aanslag 2016 terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende zijn opgelegd. Meer in bijzonder is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
I. Komt belanghebbende in aanmerking voor de vrijstelling als bedoeld in artikel 7, aanhef en lid 1, onderdeel b, van de verordening toeristenbelasting?;
II. Dienen de arbeidsmigranten (ambtshalve) als ingezetenen te worden ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Oisterwijk ?;
III. Zijn de arbeidsmigranten aan te merken als forensen en dient aan hen een aanslag forensenbelasting te worden opgelegd?;
IV. Kan belanghebbende namens de arbeidsmigranten de door hen verschuldigde aanslagen forensenbelasting voldoen in plaats van de onderhavige aanslag 2015 en voorlopige aanslag 2016?;
V. Zijn de aanslagen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel opgelegd?;
VI. Is belanghebbende belastingplichtig voor de toeristenbelasting omdat zij gelegenheid biedt tot verblijf?;
VII. Dient de aanslag 2015 te worden vernietigd omdat aan [A] ook een aanslag toeristenbelasting 2015 is opgelegd en die aanslag niet is vernietigd vóór 31 oktober 2016, de datum waarop aan belanghebbende de aanslag 2015 is opgelegd?;
VIII. Zijn de aanslagen te hoog omdat de arbeidsmigranten wel verblijf houden in de woningen maar er niet altijd overnachten?
Belanghebbende beantwoordt de vragen I tot en met V, VII en VIII bevestigend en vraag VI ontkennend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor dat wat zij ter zitting hebben aangevoerd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en
- vernietiging van de aanslag 2015, subsidiair vermindering van de aanslag 2015 tot € 31.828,95 en meer subsidiair vermindering van de aanslag 2015 tot € 63.930, en
- vernietiging van de voorlopige aanslag 2016, subsidiair vermindering van de voorlopige aanslag 2016 tot € 23.872,80.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Uit hetgeen hierna zal worden overwogen ten aanzien van vraag VI volgt dat het antwoord op de overige vragen in het midden kan blijven. Het Hof zal om reden van proceseconomie eerst tot beantwoording van vraag VI overgaan.
Ten aanzien van vraag VI
4.2.
Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende voor beide jaren ten onrechte aangemerkt als belastingplichtige voor de toeristenbelasting, aangezien haar betrokkenheid bij de verhuur van de vakantiewoningen onvoldoende is voor de conclusie dat zij gelegenheid biedt tot het houden van verblijf in die vakantiewoningen. Het Hof overweegt hierover het volgende.
4.3.
Uit de feitelijke gang van zaken blijkt dat belanghebbende geen bemoeienis heeft met de plaatsing van de arbeidsmigranten in de vakantiewoningen, dat zij geen verblijfsregister bijhoudt, niet het sleutelbeheer uitvoert noch de schoonmaak doet. Volgens de verhuurovereenkomst tussen belanghebbende en [A] wordt het gebruik van internet en wasmachines gefaciliteerd door [A] . Eventueel leegstandsrisico komt voor rekening van [A] . [A] is ook verantwoordelijk voor het onderhoud van de inventaris en voor het toezicht op het park.
Uit deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, volgt dat belanghebbende de vakantiewoningen enkel verhuurt zonder aanvullend dienstbetoon en daarom niet kan worden aangemerkt als degene die gelegenheid biedt tot het houden van verblijf.
4.4.
De omstandigheid dat belanghebbende en [A] contractueel zijn overeengekomen dat de huurvergoeding die [A] aan belanghebbende betaalt inclusief toeristenbelasting is, maakt het voorgaande niet anders. Wie als belastingplichtige voor de toeristenbelasting moet worden aangemerkt, is bepaald in de verordening toeristenbelasting en moet aan de hand van de feiten worden beoordeeld. Een andersluidende civielrechtelijke afspraak tussen belanghebbende en [A] kan daar geen verandering in brengen. Dat [A] de eerder aan haar opgelegde voorlopige aanslag toeristenbelasting 2015 niet heeft voldaan en de Heffingsambtenaar toen heeft verwezen naar belanghebbende als belastingplichtige, brengt evenmin verandering in het oordeel van het Hof.
4.5.
Gelet op het voorgaande is belanghebbende ten onrechte als belastingplichtige aangemerkt. De overige in geschil zijnde vragen hoeven dan geen bespreking meer.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Omdat de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door haar voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 333 respectievelijk € 508 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Hoewel het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Belanghebbende heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt, en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat zij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart het bij de Rechtbank ingediende beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de aanslag toeristenbelasting 2015 en de voorlopige aanslag toeristenbelasting 2016;
  • gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende vergoedt het door haar voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 841.
Aldus gedaan op 24 mei 2019 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, J.M. van der Vegt en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.