4.2.1.De vrouw heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt uitsluitend voor zover het de kinderalimentatie en de partneralimentatie betreft, en in zoverre
opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad,:
1. te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] aan de vrouw zal voldoen met ingang van 1 september 2008 een bedrag van € 1.760,- per maand en met ingang van 1 januari 2015 een bedrag van € 4.616,- per maand en als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] een bedrag van € 1.760,- per maand, althans zodanige bijdragen en met ingang van zodanige datum als het hof juist acht;
2. te bepalen dat de man met ingang van 1 september 2008 als aanvullende bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 37.090, bruto per maand zal voldoen, althans een zodanige bijdrage en met ingang van zodanige datum als het hof juist acht;
3. te verklaren voor recht op welke datum de alimentatieplicht zal aanvangen of is aangevangen;
4. te bepalen dat de man op grond van artikel 843 a Rv in het geding dient te brengen:
- jaarstukken over de jaren 2008 tot en met 2018 van [de vennootschap 1] ;
- jaarstukken over de jaren 2008 tot en met 2018 van [de vennootschap 2] ;
- aangiften en aanslagen IB over de jaren 2008 tot en met 2018;
- bewijsstukken van de stortingen van zijn ouders op de spaarrekeningen van
de kinderen;
5. de man te veroordelen in de kosten van beide procedures.