Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
19 februari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek van de vrouw om wijziging van de partneralimentatieverplichting die was opgenomen in een samenlevingsovereenkomst. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat N.C. van Steijn, heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De man, vertegenwoordigd door advocaat M.A.J.G. Janssen, heeft verzocht het cassatieberoep te verwerpen. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft het procesverloop in feitelijke instanties in acht genomen, waarbij verwezen wordt naar eerdere uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant en het gerechtshof. De Hoge Raad heeft de klachten van de vrouw over de beschikking van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de vrouw verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand blijft. Deze uitspraak heeft implicaties voor de interpretatie van partneralimentatieverplichtingen in het kader van samenlevingsovereenkomsten en de mogelijkheden tot wijziging daarvan op basis van het Burgerlijk Wetboek.