In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep inzake kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft de man, verweerder in het principaal hoger beroep, aangeklaagd om een hogere bijdrage in de kosten van levensonderhoud voor hun kinderen. De rechtbank had eerder een beschikking gegeven waarin de kinderalimentatie was vastgesteld, maar de vrouw was van mening dat deze niet voldeed aan de behoeften van de kinderen. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd om haar verzoek te onderbouwen. De vrouw had verzocht om een hogere alimentatie met terugwerkende kracht, maar het hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had vastgesteld dat de vrouw niet in haar bewijsvoering was geslaagd. Het hof heeft ook de ingangsdatum van de wijziging van de alimentatie vastgesteld op de datum van indiening van het verzoekschrift door de vrouw, en niet op de door haar gewenste datum. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 30 januari 2020.