3.1.Het hof zal hierna de feiten weergegeven waarvan in dit hoger beroep wordt uitgegaan. Dit zijn grotendeels dezelfde feiten als de kantonrechter heeft vastgesteld in rov. 1.1 tot en met 1.11 van de bestreden beschikking. Tegen deze feitenvaststelling heeft [appellant] geen grieven aangevoerd. [verweerster] heeft daartegen wel grieven aangevoerd, te weten grieven 1 tot en met 3 in het incidenteel hoger beroep. Bij de weergave van de feiten heeft het hof rekening gehouden met hetgeen [verweerster] heeft gesteld in de toelichting van deze grieven, voor zover [appellant] dat niet of niet voldoende heeft betwist.
3.1.1.[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1963, is met ingang van 26 juni 2014 door detacheringsbureau [detacheringsbureau] voor de duur van één jaar bij [verweerster] gedetacheerd als docent International Maintenance Management (IMM). Na afloop daarvan is [appellant] met ingang van 15 juli 2015 voor onbepaalde tijd bij [verweerster] in dienst getreden in de functie van docent voor de academies. Het laatste verdiende loon bedraagt € 4.777,65 bruto per maand. Op de arbeidsovereenkomst is (thans) de cao-hbo 2018-2020 van toepassing en de Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling Hoger Beroepsonderwijs (BWR HBO).
3.1.2.[appellant] heeft gedurende het studiejaar 2015-2016 aanvankelijk gewerkt voor de opleiding International Maintenance Management (IMM). Vanwege de afbouw van die opleiding is [appellant] met ingang van augustus 2016 ingezet bij de opbouw van de opleiding Technische Bedrijfskunde (TBK). In het studiejaar 2016-2017 zou [appellant] zich bezig houden met de totstandkoming van projecten, in samenwerking met bedrijven, voor TBK.
3.1.3.Op 30 maart 2017 heeft, naar aanleiding van een incident tijdens een open dag, een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en (indertijd) academie-directeur [academie-directeur 1] . Bij brief van 11 april 2017 is de essentie van dit gesprek door [academie-directeur 1] vastgelegd. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
“Wij constateren dat je intenties en goede bedoelingen niet goed overkomen bij de mensen met wie jij samenwerkt. Dat hebben we ervaren bij de opleiding IMM in de samenwerking met [hogeschool] en dat zien we nu met team van de deeltijdopleiding Technische Bedrijfskunde (TBK). Ook in het ontwikkelteam van de voltijdopleiding TBK zijn er botsingen geweest.
Vanuit de deeltijdopleiding is aangegeven dat je productie van leermateriaal niet aan de gewenste eisen voldoet. Bovendien weet je niet goed een duurzame verbinding aan te gaan met de teamleden van de ontwikkelteams. Ook zie je geen kans om verbindingen te leggen tussen medewerkers of in onze organisatie.”
3.1.4.Op 7 april 2017 heeft er een planningsgesprek plaatsgevonden waarin [appellant] volgens [verweerster] is gewezen op een aantal gebreken in zijn functioneren. [appellant] heeft het planningsverslag dat naar aanleiding van dit gesprek is opgemaakt niet geaccordeerd.
3.1.5.Na het gesprek op 30 maart 2017 met de academiedirectie en het functioneringsgesprek met opleidingscoördinator [opleidingscoördinator] op 10 april 2017 volgde op 19 april 2017 een nieuw gesprek met academiedirectie. Daarbij bleek volgens [verweerster] dat er in de tussenliggende tijd geen verbetering was opgetreden en dat rondom [appellant] sprake bleef van een sfeer van conflicten. Het gesprek van 19 april 2017 is door de academiedirectie bevestigd op 2 mei 2017.
3.1.6.Op 21 mei 2017 heeft [appellant] het navolgende naar [opleidingscoördinator] gemaild:
“ [voornaam opleidingscoördinator][de voornaam van [opleidingscoördinator] is [voornaam opleidingscoördinator] ; toevoeging hof]
, dit neigt naar een pesterijtje maar dat past denk ik niet bij jou ware aard. Ik heb alle contactgegevens al toegestuurd (zie mailbijlage) alleen die van [naam] nog niet…”
3.1.7.Bij brief van 13 juni 2017 heeft [verweerster] onder meer medegedeeld dat zij na alle gesprekken en de verschillende conflictsituaties niet het vertrouwen heeft dat [appellant] breed inzetbaar is als docent binnen de teams van de opleiding TBK. Vervolgens heeft zij [appellant] gevraagd zijn taken per direct neer te leggen en hem verzocht na te denken over de wijze waarop het dienstverband met [verweerster] kan worden beëindigd. [appellant] heeft zijn werkzaamheden vanaf dat moment neergelegd.
3.1.8.Partijen hebben vervolgens gesprekken gevoerd waarbij is overeengekomen dat [verweerster]
[appellant] zou begeleiden naar ander werk. [verweerster] heeft daartoe onder meer twee arbeidsbemiddelingsbureaus ingeschakeld, [appellant] voorzien van passende vacatures, coaching aangeboden en een drijfverentest gefaciliteerd. Dit heeft niet tot resultaat geleid.
3.1.9.[appellant] heeft vanaf 13 juni 2017 geen werkzaamheden meer voor [verweerster] verricht. Zijn loon is doorbetaald. Pogingen van [verweerster] om in der minne een oplossing te vinden om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen zijn nadien op niets uitgelopen.
3.1.10.Bij brief van 3 oktober 2017 heeft [verweerster] aan [appellant] medegedeeld dat twee medewerkers van [verweerster] zich bij de vertrouwenspersoon hebben beklaagd over het navolgende bericht dat [appellant] via LinkedIn aan een van hen had verstuurd.
“Geen zakelijk bericht over kusttoerisme maar een verslag van een tafereel dat ik gisteren, 17 juli 2017 tussen 17.00 uur en 18.00 uur mocht aanschouwen zittend achter mijn bureau zat ik declaraties in te vullen in het [gebouw] -gebouw. Kijkend naar jouw bijdrage was een feest voor de ogen. Het achteraanzicht brengt mijn geloof in de evolutietheorie danig aan het wankelen. Hier is naar mijn mening onmiskenbaar De Schepper aan het werk geweest door dit stel te creëren. Bedankt voor het tafereel. Mocht je nog een toelichting willen op het bovenstaande ik ben bereikbaar op [internetsite] en [telefoonnummer] .”
3.1.11.Op 12 oktober 2018 heeft [appellant] aan (indertijd) academiedirecteur [academie-directeur 2] de volgende sms-berichten verstuurd:
“Management by doing nothing”, vertragen, afschuiven, andere voorstelling van zaken geven enz. zullen geen oplossing brengen”
“Dag [voornaam academie-directeur 2] , ik hoop dat je jouw vakantie ook benut om een goede oplossing te bedenken voor het probleem dat jij enkel en alleen hebt gecreëerd om je eigen belangen te dienen op kosten vd [verweerster] .”
“Dag [voornaam academie-directeur 2] , ik heb in de afgelopen tijd persoonlijk ondervonden dat jij desnoods ten koste van anderen je doelen realiseert. Vandaag ben je weer een stap verder gegaan. Jammer. Gr. [appellant] .”
3.2.1.In eerste aanleg verzocht [verweerster] de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden met ingang van een zo spoedig mogelijke datum dan wel het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:671b, achtste lid onder a, BW dan wel de arbeidsovereenkomst eerder te ontbinden overeenkomstig artikel 7:671b achtste lid onder b BW, primair wegens ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid, subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding en meer subsidiair vanwege verwijtbaar handelen van [appellant] .
3.2.2.[appellant] voerde verweer en verzocht de verzochte ontbinding af te wijzen met de
veroordeling van [verweerster] in de proceskosten. Voor het geval de arbeidsovereenkomst zou worden
ontbonden, maakte [appellant] aanspraak op een transitievergoeding.
3.2.3.De standpunten van partijen zal het hof, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende behandelen.
3.3.1.In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter geoordeeld ten aanzien van de primair door [verweerster] voor de ontbinding aangevoerde grond – ongeschiktheid voor de functie – dat geen sprake is van een voldragen d-grond in de zin van artikel 7:669 lid 3 BW. Vervolgens heeft de kantonrechter geoordeeld ten aanzien van de subsidiaire grond (de g-grond: verstoorde arbeidsverhouding) dat in voldoende mate voldaan is aan de eis van een duurzame en ernstige verstoring van de arbeidsverhouding en dat herplaatsing van [appellant] in een andere functie binnen [verweerster] niet in de rede ligt. De conclusie is dan ook dat het ontbindingsverzoek van [verweerster] zal worden toegewezen, aldus de kantonrechter.
Daarna heeft de kantonrechter overwogen dat met toepassing van artikel 7:671b lid 8 sub a BW de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden per 1 augustus 2019.
Ten slotte heeft de kantonrechter overwogen dat [appellant] geen transitievergoeding toekomt, omdat in de cao voor [appellant] een gelijkwaardige voorziening is opgenomen in de zin van artikel 7:673b lid 1 BW.
3.3.2.Op grond van het voorgaande heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 augustus 2019 ontbonden. Voorts de kantonrechter bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.4.1.[appellant] heeft in (principaal) hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellant] heeft het hof verzocht:
I. [verweerster] primair te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen (met terugwerkende kracht) vanaf 1 augustus 2019 althans per een door het hof vast te stellen datum;
II. [verweerster] subsidiair te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding ter hoogte van bruto € 9.260,- en een billijke vergoeding;
III. [verweerster] primair en subsidiair te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.4.2.In incidenteel hoger beroep heeft [verweerster] zeven grieven aangevoerd. [verweerster] heeft geconcludeerd dat het hof:
- primair, de bestreden beschikking zal vernietigen en de arbeidsovereenkomst tussen partijen zal ontbinden per 29 mei 2019 dan wel tegen een andere datum als het hof zal vermenen te behoren, doch niet later dan 1 augustus 2019, op grond van primair een voldragen d-grond dan wel subsidiair een voldragen g-grond, zonder toekenning van een transitievergoeding of een billijke vergoeding aan [appellant] ;
- subsidiair, de bestreden beschikking zal bekrachtigen met verbetering van gronden, waarbij de arbeidsovereenkomst primair wordt ontbonden op grond van een voldragen d-grond dan wel subsidiair een voldragen g-grond zonder toekenning van een transitievergoeding of een billijke vergoeding aan [appellant] ;
- primair en subsidiair, [appellant] zal veroordelen in de kosten van de procedure.
3.4.3.Bij de hiervoor in rov. 2.1 genoemde akte heeft [verweerster] haar primaire verzoek aangevuld in dier voege dat zij bij toewijzing van dit verzoek het hof heeft verzocht voor recht te verklaren dat [appellant] geen recht heeft op loon vanaf 29 mei 2019 (althans een andere door het hof te bepalen datum vóór 1 augustus 2019) en voor recht te verklaren dat het door [verweerster] betaalde loon over de periode vanaf 29 mei 2019 (dan wel een andere door het hof te bepalen datum vóór 1 augustus 2019) tot 1 augustus 2019 onverschuldigd is betaald en [appellant] te veroordelen tot terugbetaling aan [verweerster] van het onverschuldigd betaalde nettoloon, te vermeerderen met wettelijke rente. [verweerster] heeft desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen deze eisvermeerdering, zodat bij de beoordeling van de gewijzigde eis zal worden uitgegaan.