In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardering van een parkeergarage die deel uitmaakt van een winkelcomplex. De belanghebbende, die het complex in 2014 had aangekocht, was in geschil met de Heffingsambtenaar van de gemeente over de vastgestelde waarde van de onroerende zaak voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De Heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 2.285.000, maar na bezwaar was deze verlaagd naar € 2.245.000. De Rechtbank Oost-Brabant had de waarde verder verlaagd naar € 1.904.000, wat de belanghebbende niet accepteerde en daarom hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 13 december 2018 werd het standpunt van de belanghebbende dat de waarde te hoog was vastgesteld, verdedigd. De belanghebbende stelde dat de parkeergarage niet in de commerciële sfeer werd gebruikt en dat de waarde op basis van de benuttingswaarde moest worden vastgesteld. De Heffingsambtenaar daarentegen voerde aan dat de waarde op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde moest worden bepaald en dat de waarde van € 1.904.000 niet te hoog was.
Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar de waarde aannemelijk had gemaakt en dat er geen reden was voor een correctie wegens functionele veroudering. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van het Hof, waarbij de voorzitter de uitspraak ondertekende, aangezien de griffier verhinderd was. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.