In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 6 juli 2018. De Rechtbank had de WOZ-waarde van een kantoorgebouw vastgesteld op € 1.025.000, terwijl de Heffingsambtenaar deze waarde op € 1.200.000 had vastgesteld. Het Hof oordeelt dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigd moet worden omdat de goede procesorde niet in acht is genomen. De Heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde onderbouwd met marktconforme huurcijfers en heeft voldoende rekening gehouden met verschillen in oppervlakte en bouwjaar. Het Hof concludeert dat de Heffingsambtenaar aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard.