ECLI:NL:GHSHE:2019:3257

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
18/00646
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostenvergoeding in een belastingkwestie. De belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de Heffingsambtenaar was vastgesteld. De Heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 361.000, maar de belanghebbende was van mening dat deze waarde te hoog was en had een taxatierapport overgelegd dat de waarde op € 320.000 bepaalde. Na een ongegrond verklaard beroep bij de Rechtbank Limburg, heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Tijdens de zitting op 4 juli 2019 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, terwijl de Heffingsambtenaar niet aanwezig was. Het Hof heeft vastgesteld dat de Heffingsambtenaar in zijn uitspraak op bezwaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de argumenten van de belanghebbende en dat deze zich daardoor niet serieus genomen voelde. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende onterecht op kosten was gejaagd en dat er termen aanwezig waren om de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een proceskostenvergoeding.

Het Hof heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.536, en de Heffingsambtenaar moet ook het griffierecht van in totaal € 172 vergoeden. De uitspraak van de Rechtbank is gedeeltelijk vernietigd, en het Hof heeft geoordeeld dat de belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de gemaakte proceskosten in zowel de procedure bij de Rechtbank als het hoger beroep bij het Hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00646
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 12 oktober 2018, nummer AWB 17/3660 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de BsGW Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij beschikking van 28 februari 2017 (hierna: de beschikking) heeft de Heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres 1] 11 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2016, voor het kalenderjaar 2017, vastgesteld op € 361.000. De beschikking is op hetzelfde aanslagbiljet vermeld als de aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2017 (hierna: de aanslag ozb). Na tegen de beschikking en de aanslag gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde en de aanslag gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De griffier heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 4 juli 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende.
De Heffingsambtenaar is niet verschenen. Hij heeft de griffier korte tijd vóór aanvang van de zitting telefonisch bericht niet aanwezig te zullen zijn.
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. Het betreft een omstreeks 2011 gebouwde geschakelde woning met een inhoud van 573 m3. Tot de onroerende zaak behoren een serre en een inpandige garage. Het perceel waarop de woning is gelegen heeft een oppervlakte van 299 m2.
2.2.
Belanghebbende heeft bij zijn aanvullend bezwaarschrift van 1 september 2017 een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 31 augustus 2017 door taxateur [taxateur 1] , waarin de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2017 is bepaald op € 320.000 aan de hand van de verkoopcijfers van [adres 2] 99A te [plaats] en [adres 3] 1, [adres 4] 17 en [adres 5] 2 te [woonplaats] . Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat de Heffingsambtenaar in het “Taxatieverslag Woning” onvoldoende rekening heeft gehouden met de scheurvorming en de ligging onder de aanvliegroute van Maastricht Aachen Airport.
2.3.
De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de WOZ-waarde van € 361.000 bij zijn verweerschrift in eerste aanleg van 22 augustus 2018 een taxatierapport overgelegd van
2 augustus 2018 opgemaakt door [taxateur 2] . In dit taxatierapport, met als bijlage een taxatiematrix, wordt de onroerende zaak vergeleken met de vergelijkingsobjecten [adres 6] 2, 30 en 34 te [woonplaats] . De scheurvorming is betrokken door de staat van onderhoud als “matig” (factor 2) te kwalificeren. De ligging ten opzichte van de aanvliegroute van de onroerende zaak is gelijk aan die van de vergelijkingsobjecten en daarmee wordt dit aspect geacht te zijn verdisconteerd in de verkoopcijfers van die objecten. In de visie van de taxateur onderbouwen de verkoopcijfers een waarde van € 369.000 voor de onroerende zaak, hetgeen betekent dat de bepaalde waarde niet te hoog is.
2.4.
Ter zitting heeft belanghebbende, net als bij de Rechtbank, te kennen gegeven dat hij zich kan vinden in de motivering van de waarde in het taxatierapport van de Heffingsambtenaar van 22 augustus 2018 en in de vastgestelde waarde van de onroerende zaak van € 361.000.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunt in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot het vaststellen van een proceskostenvergoeding voor het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt dat de Heffingsambtenaar zijn bezwaren met een pertinent onjuiste motivering ongegrond heeft verklaard. De in het “Taxatieverslag Woning” genoemde verkopen liggen niet onder de aanvliegroute van Maastricht Aachen Airport en het in bezwaar overgelegde taxatierapport van 31 augustus 2017 voldoet wél aan alle eisen die de Heffingsambtenaar zelf benoemd. Als de Heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar deugdelijk had gemotiveerd, was belanghebbende niet gedwongen geweest om in beroep te gaan. Belanghebbende vindt dat hij daardoor op kosten is gejaagd en dat hem een proceskostenvergoeding moet worden toegekend voor het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof. Belanghebbende stelt expliciet dat hij géén beroep doet op vergoeding van de door hem gemaakte kosten van bezwaar.
4.2.
De Heffingsambtenaar stelt terecht dat het hem vrij staat in beroep zijn standpunt nader te onderbouwen en in elke fase van het geding de vastgestelde waarde met nieuwe gegevens te onderbouwen. Dit neemt niet weg dat een heffingsambtenaar in de bezwaarprocedure zorgvuldig te werk moet gaan en niet kan volstaan met een standaard afdoening van de bezwaren, zonder in te gaan op specifieke grieven die een belanghebbende heeft aangevoerd.
4.3.
In dit geval heeft de Heffingsambtenaar in zijn uitspraak op bezwaar ten onrechte het argument gebruikt, dat ter onderbouwing gebruikte verkopen die rond de waardepeildatum zijn gerealiseerd in de wijk van belanghebbende tot stand zijn gekomen onder dezelfde omstandigheden als bij de onroerende zaak van belanghebbende, zodat de overlast van de aanvliegroute van Maastricht Aachen Airport tot uitdrukking komt in de onderbouwende verkoopcijfers. Ook is ten onrechte geen rekening gehouden met de inhoud van het door belanghebbende overgelegde taxatierapport van 31 augustus 2017.
4.4.
Onder deze omstandigheden is het logisch dat belanghebbende zich niet serieus genomen voelt, zich gedwongen acht om beroep in te stellen en meent dat hij onnodig op kosten wordt gejaagd. Het Hof acht daarom termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.5.
Het Hof stelt, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, de tegemoetkoming in de kosten van het geding bij de Rechtbank op 2 (proceshandelingen) x € 512 x 1 (wegingsfactor) is € 1.024 en in de kosten van het geding bij het Hof op 2 (punten) x € 512 (waarde per punt) x 0,5 (factor gewicht van de zaak) is € 512.
4.6.
Het Hof heeft in de uitspraak van 15 november 2018, kenmerk 17/00149 en 17/00151, ECLI:NL:GHSHE:2018:4638, de door het Hof te hanteren richtlijnen gegeven bij het toekennen van proceskostenvergoedingen. In r.o. 4.6.4.3 en 4.6.4.4 heeft het Hof onder meer als volgt geoordeeld:
“4.6.4.3. Het Hof hanteert in beginsel wegingsfactor 0,5 in de volgende gevallen:
a. a) Indien het geschil beperkt is tot het antwoord op de vraag of:
(...)
- de hoogte van de in een eerdere fase toegekende vergoeding voor de (proces)kosten niet correct is (zie echter ook 4.6.4.4 onder a hierna).
(...)
4.6.4.4. Het Hof hanteert in beginsel als wegingsfactor 0,25 in de volgende gevallen:
a. a) Bij alle evidente tel- en rekenfouten en daarmee gelijk te stellen misslagen. Te denken valt aan evidente tel- en rekenfouten in de heffingsgrondslag of in de berekening van de (proces)kostenvergoeding (bijvoorbeeld toepassing van een onjuist tarief per punt, het abusievelijk niet meetellen van een toegekende vergoeding van een deskundigenrapport of het ten onrechte niet vermeerderen van de vergoeding voor een deskundigenrapport met BTW).
(...)”.
4.7.
Aangezien het geschil in deze procedure is beperkt tot het wel of niet toekennen van een proceskostenvergoeding, hanteert het Hof in onderdeel 4.5 in hoger beroep een factor gewicht van de zaak van 0,5.
4.8.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Omdat de uitspraak van de Rechtbank (gedeeltelijk) wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht van € 126 te vergoeden. Aangezien de noodzaak tot het instellen van beroep bij de Rechtbank, zoals onder 4.4 is overwogen, is te wijten aan de Heffingsambtenaar, dient ook het griffierecht voor de procedure bij de Rechtbank van € 46 te worden vergoed.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, voor zover die betrekking heeft op het niet toekennen van een vergoeding van griffierecht en proceskosten; en
  • gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 172 vergoedt, en
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.536.
Aldus gedaan op 30 augustus 2019 door T.A. Gladpootjes, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.