Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 21 juni 2018;
- een V6-formulier van [appellant] met het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 11 juli 2018;
- het verweerschrift inclusief incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 11 september 2018;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 20 september 2018;
3.De beoordeling
“(…) Wij hebben tot op heden getracht je aan het werk te houden ondanks het feit dat het project waar wij jou voor hebben aangenomen niet is doorgegaan. Door ons is zelfs getracht jou op andere projecten te plaatsen, helaas bleek je hier niet geschikt voor. Ik heb j0u reeds eerder op de hoogte gesteld dat er feitelijk geen arbeidsverhouding is omdat het project van jou niet van de grond is gekomen. (…) Helaas kunnen wij niet langer werk voor je genereren en zal ik op basis van het huidige arbeidsovereenkomst een beslissing moeten gaan nemen. Ik betreur het dan ook, jou te moeten mededelen, dat wij op basis van de arbeidsovereenkomst en het door jou ingenomen standpunt het besluit hebben genomen, om de samenwerking definitief te beëindigen. (…)”
“(…) Met deze brief bevestig ik mijn mail van donderdag 7 december 2017 12:59 dat u met onmiddellijke ingang op staande voet ontslagen bent. De reden hiervoor is als volgt:1. Het niet toepasbaar verklaren van de arbeidsovereenkomst zoals deze is aangegaandoor beide partijen2. het niet voldoen aan de overeengekomen arbeidsovereenkomst en mogelijkheden omu te herplaatsen op andere projecten wegens ongeschiktheid voor deze functies.3. Het ons betichten van wanprestatie c.q. het in gebreke blijven inzake betalingen.Terwijl u hier zelf in gebreke bent gebleven.4. Het reeds gevoerde gesprek waarin wij u op de hoogte gesteld hebben dat er feitelijkgeen arbeidsverhouding is omdat het project beschreven in de arbeidsovereenkomstniet is gestart.5. Het door ons, uit goed wil aangeboden tijdelijke werk te weigeren;a. Op gronden die niet overeenkomen met de uitbetalingsvoorwaarden.b. Zodat wij niet langer met uw persoonlijke situatie rekening kunnen houden die onsdermate hebben geraakt dat wij toch getracht hebben om gedurende de afgelopenperiode u iets passends te kunnen aanbieden of te kunnen herplaatsen.6. Werkweigering conform de aangezegde diensten zoals vernoemd in uw schrijven vandinsdag 5 december 2017 12:18 uur.
- een billijke vergoeding van € 15.000,-;
- het achterstallige loon inclusief emolumenten tot en met 30 november 2017 ten bedrage van € 2.072,16 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
- de achterstallige reiskosten ten bedrage van € 726,84.
verhoging van 50% en de optelsom te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
dag van opeisbaarheid;
opgenomen in het van de opdrachtgever van [verweerster] afkomstige overzicht, waarop de
reeds betaalde bedragen aan toeslagen in mindering dienen te strekken, het saldo te
vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van 50% en de optelsom te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid.
Het meer of anders verzochte heeft de kantonrechter afgewezen.
- het achterstallige loon inclusief emolumenten tot en met 30 november 2017 ten bedrage van € 2.072,16 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
- de achterstallige reiskosten ten bedrage van € 726,84.
Partijen hebben geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de tweede arbeidsovereenkomst d.d. 3 juli 2017 slechts aan te merken is als een in de praktijk niet ingeloste optie en dat derhalve teruggevallen dient te worden op de eerste arbeidsovereenkomst d.d. 1 maart 2017, die door de berusting van [appellant] in het ontslag op 7 december 2017 tot een einde gekomen is (rov. 4.16).
Partijen twisten in hoger beroep met name over de hoogte van de billijke vergoeding, de hoogte van het achterstallige loon, de verschuldigdheid van toeslagen en de reiskosten. Daarbij is onder meer de vraag aan de orde of de cao Particuliere Beveiliging (hierna: de cao) van toepassing is op de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Het hof zal deze vraag als eerste beantwoorden.
“5.1 Arbeidsovereenkomst (alleen van toepassing voor de beveiliging)Met alle medewerkers wordt een arbeidsovereenkomst afgesloten waarin alle specifieke voorwaarden aangaande de dienstbetrekking worden opgenomen. Rechten en plichten van de medewerkers en de werkgever zijn te vinden in de CAO voor de gevestigde Particuliere Beveiliging. De CAO-richtlijnen worden door ons als basis aanvaard en toegepast. (…).”
Het hof zal in het navolgende dan ook uitgaan van een uurloon van [appellant] van € 11,80 bruto, behorende bij de functiegroep winkelsurveillant A tevens beveiliger A. De grieven van [verweerster] tegen het oordeel van de kantonrechter dat de cao van toepassing is en dat [verweerster] een uurloon van € 11,80 en de toeslagen van art. 44 en 45 van de cao verschuldigd is, falen.
[verweerster] voert primair aan dat [appellant] de gevolgen van de vernietigbare opzegging niet heeft onderbouwd, zodat niet vaststaat dat hij schade heeft geleden. [verweerster] voert subsidiair aan dat zij na het gegeven ontslag op staande voet (in de zin van ‘zonder’ het ontslag op staande voet of na vernietiging daarvan) geen loon meer aan [appellant] verschuldigd zou zijn geweest, omdat zij niet langer gehouden was om [appellant] op te roepen. Zij verwijst naar de arbeidsovereenkomst waarin staat dat [appellant] op oproepbasis wordt ingezet met een minimum van 20 uur tot een maximum van 1824 uur per jaar. Het minimum aantal uren van 20 heeft [appellant] al gewerkt. [verweerster] voert meer subsidiair aan dat [appellant] niet heeft gegriefd tegen de overweging van de kantonrechter dat geen oordeel hoeft te worden gegeven over de in uren uitgedrukte arbeidsomvang. Volgens [verweerster] is geen sprake van een structurele overschrijding van het min/max-oproepcontract, zodat het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW niet geldt. Volgens [verweerster] is er in de periode maart 2017 tot en met november 2017 844 uren gewerkt. Dit komt neer op gemiddeld 22 uur per week. De arbeidsomvang kan derhalve hooguit 22 uur per week zijn, aldus [verweerster] .
Gelet op alle omstandigheden acht het hof een billijke vergoeding van € 5.000,- bruto billijk. Al hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
[verweerster] heeft aangegeven dat er wel vanuit gegaan is dat de dienst om 21:30 uur eindigde, maar dat er een half uur pauze vanaf getrokken moest worden, aangezien de pauze niet wordt betaald. Gelet hierop heeft [appellant] zijn stelling dat [verweerster] niet met de juiste eindtijd rekening heeft gehouden met betrekking tot de diensten bij Winkelcentrum [winkelcentrum] onvoldoende onderbouwd. Het hof zal dit punt verder behandelen in het kader van de pauzetoeslag.
Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd gelet op het door [verweerster] gevoerde verweer, onderbouwd met de door haar overgelegde salarisstroken waaruit volgt dat in juni 2017 55,08 uren zijn uitbetaald voor de uren die [appellant] heeft gewerkt als beveiliger en 11,57 uren voor de uren die hij heeft gewerkt als verkeersregelaar.
[verweerster] heeft nog een beroep gedaan op het ontbreken van een deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7:629a BW. Dit beroep faalt. Nu [verweerster] niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de ziekmelding van [appellant] goed te registreren en haar betwisting van de arbeidsongeschiktheid van [appellant] op het ontbreken van een ziekmelding is gebaseerd, kan van [appellant] niet worden gevergd dat hij een deskundigenverklaring overlegt omtrent de vraag of hij arbeidsongeschikt was.
In artikel 54 lid 1 van de cao staat het onder meer het volgende over de pauzetoeslag vermeld:
Het restant verschil van 355 km wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat partijen uitgaan van een verschillende reisafstand naar Winkelcentrum [winkelcentrum] en terug. [appellant] gaat op basis van het rekenprogramma [rekenprogramma] uit van in totaal 97 km en [verweerster] van in totaal 93 km, volgens [appellant] op basis van de routeplanner van Google. [verweerster] heeft erkend dat het programma [rekenprogramma] wordt gebruikt voor het berekening van de reisafstand, een programma dat in opdracht van de cao-partijen werd ontwikkeld. [verweerster] heeft gelet hierop haar verweer dat de berekening van [appellant] niet juist is onvoldoende onderbouwd. Dat betekent dat 11.191 - 849 = 10.342 kilometers voor vergoeding in aanmerking komen. Dit betreft een bedrag van € 1.861,56. [verweerster] heeft onvoldoende betwist dat [appellant] in totaal € 1.287,54 netto aan reiskostenvergoeding van [verweerster] ontvangen heeft. Dit betekent dat [appellant] nog recht heeft op een bedrag ad € 574,02 netto ter zake van reiskosten. Het hof zal dit bedrag toewijzen. De derde grief van [appellant] slaagt in zoverre.
€ 0,16 bruto per kilometer, indien en voor zover er per enkele reis meer dan 40 km werd gereisd. [verweerster] heeft niet betwist dat [appellant] recht heeft op deze vergoeding. Blijkens productie 14 bij het verzoekschrift in eerste aanleg verzoekt [appellant] een vergoeding van in totaal € 339,20 bruto. [verweerster] heeft deze vergoeding niet betwist. Het hof zal derhalve het totaalbedrag ad € 339,20 bruto toewijzen. Op grond van artikel 7:625 BW is de werkgever wettelijke verhoging verschuldigd over het in geld vastgestelde loon, indien de werkgever dat niet op tijd voldoet. De over de reiskostenvergoeding gevorderde wettelijke verhoging komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu uit de stellingen van [appellant] niet blijkt dat het loon betreft in de zin van artikel 7:625 BW. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar. Dit onderdeel van de twee grief van [appellant] slaagt.
4.De beslissing
€ 5.000,- bruto;