Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/255107/KG ZA 18-513)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 8 november 2018;
- de memorie van grieven van 29 januari 2019 met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep van 26 maart 2019 met producties en eiswijziging;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van 7 mei 2019.
3.De beoordeling
de betwiste handtekeningen geen echte handtekeningen zijn van de heer [rekeninghouder] , maar een (slechte) nabootsing ervan”. Voorts rapporteert de deskundige dat de handtekeningen op het litigieuze materiaal met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet door [rekeninghouder] zijn geproduceerd. In het daaropvolgende tussenvonnis van 20 maart 2019 in de zaak [rekeninghouder] / [appellante] heeft de rechtbank daaraan de conclusie verbonden dat [appellante] in elk geval 19 maal de handtekening van [rekeninghouder] heeft vervalst (waaronder de handtekening op het overschrijvingsformulier voor de betaling aan NES).
Dat [appellante] anders verklaart over de relatie met [rekeninghouder] en de echtheid van de handtekeningen dan [rekeninghouder] heeft laten weten aan NES en dat die beweringen van [appellante] dus in strijd met de waarheid zouden zijn, is voorts voor de voorzieningenrechter geen vaststaand feit, met name niet gelet op het door de rechtbank gelaste deskundigenonderzoek in het kader van de procedure tussen [rekeninghouder] en [appellante] . Dat [appellante] niet zelf heeft betaald, maakt de vordering dan ook niet op voorhand evident ongegrond.”.
[d]e derde […] zich ervan bewust [moet] zijn dat de verbintenis rust op een ander dan hemzelf en moet beogen díe verbintenis te voldoen.” (TM, Parl. Gesch. 6, p. 158).