Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/312119/HA ZA 16-584)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 4 augustus 2017;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord, tevens voorwaardelijk incidenteel appel (met producties);
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel:
- het productieoverzicht van PGGM houdende 47 producties.
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
PbEU 2006 L 376/6).
grief IIin het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, namelijk voor het geval aangenomen moet worden dat de rechtbank van onrechtmatigheid van [de vennootschap] jegens PGGM is uitgegaan. Nu de rechtbank dit (in rov. 4.17 en 4.17 van het bestreden vonnis), kennelijk veronderstellenderwijs, inderdaad gedaan heeft, gaat het hof ervan uit dat de voorwaarde waaronder de grief is ingesteld is vervuld. Beide grieven worden gezamenlijk besproken.
Grief Iin het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep is ingesteld onder de voorwaarde dat de rechtbank heeft geoordeeld dat het vervalbeding niet van toepassing is ten aanzien van de vordering uit onrechtmatige daad. Dat heeft de rechtbank inderdaad geoordeeld (in rov. 4.14 van het bestreden vonnis), zodat ook deze voorwaarde is vervuld. De grief kan echter niet slagen, want nu het vervalbeding deel uitmaakt van de terecht vernietigde algemene voorwaarden, zijn deze niet van toepassing in de contractuele verhouding tussen [de kunstenares] en [de vennootschap] , en moet worden aangenomen dat deze evenmin een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de vraag naar de eventuele onrechtmatigheid van het gedrag van [de vennootschap] jegens PGGM.