ECLI:NL:GHSHE:2019:2844

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
18/00349
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten voor WOZ-taxatierapport in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de vergoeding van kosten die belanghebbende heeft gemaakt voor het opstellen van een WOZ-taxatierapport. De belanghebbende, wonende te [woonplaats], heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 31 mei 2018, waarin de waarde van zijn onroerende zaak voor het jaar 2016 was vastgesteld op € 1.130.000. De Heffingsambtenaar van de gemeente Meierijstad had eerder een beschikking afgegeven waarin de waarde was vastgesteld op € 1.221.000. De Rechtbank had de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende, maar de vraag of de kosten voor het taxatierapport vergoed moesten worden, bleef in geschil.

Tijdens de zitting op 9 mei 2019 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. De belanghebbende stelde dat de kosten voor het taxatierapport vergoed moesten worden op basis van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht, terwijl de Heffingsambtenaar betoogde dat deze kosten niet vergoed konden worden omdat de belanghebbende in zijn kostenspecificatie een beperking had aangebracht. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende tijdig had verzocht om vergoeding van de kosten en dat deze kosten onder de reikwijdte van artikel 7:15 van de Awb vallen.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, maar alleen voor zover het de beslissing over de vergoeding van de kosten betreft. De Heffingsambtenaar werd veroordeeld tot betaling van de kosten van bezwaar, vastgesteld op € 582,60, en het griffierecht van € 124 voor de behandeling van het hoger beroep moest ook worden vergoed. De beslissing werd op 25 juli 2019 uitgesproken door de rechters M. Harthoorn, P.A.M. Pijnenburg en H.J. Cosijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00349
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 31 mei 2018, met nummer SHE 17/366, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Meierijstad,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te melden beschikking en aanslagen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) een beschikking met dagtekening 27 oktober 2016 gegeven, waarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] , [postcode] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per de waardepeildatum 1 januari 2015 is vastgesteld op een bedrag van € 1.221.000 (hierna: de beschikking). Tegelijkertijd met de beschikking is aan belanghebbende voor het jaar 2016 de aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) eigenaar, naar een grondslag van € 1.221.000, en de aanslag OZB gebruiker, naar een grondslag van € 908.000, (hierna: de aanslagen) opgelegd. De beschikking en de aanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Heffingsambtenaar gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2016 vastgesteld op € 1.130.000, de aanslag dienovereenkomstig verminderd, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.265 en gelast dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan deze vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 mei 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigden, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , verbonden aan [kantoornaam] te [kantoorplaats] , alsmede namens de Heffingsambtenaar, [A] .
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende heeft bij brief van 30 november 2016 bezwaar gemaakt tegen de hiervoor onder 1.1 genoemde beschikking en de aanslagen. In dit bezwaarschrift is opgenomen:
‘Ik verzoek u de proceskosten zoals gemaakt in deze bezwaarfase te vergoeden conform artikel 7:15Awb en het besluit proceskosten bestuursrecht. Graag willen wij gehoord worden zoals bepaald in de Algemene Wet Bestuursrecht’.
2.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 9 december 2016 het bezwaarschrift van 30 november 2016 aangevuld. In deze aanvulling is opgenomen:
‘Het onderhavige object is gewaardeerd middels de landelijke agrarische taxatiewijzers en dit betreft een complexere waardering dan van één woning of één courante niet-woning, derhalve ben ik van mening dat de wegingsfactor 1,5 dient te bedragen in deze procedure.
Specificatie proceskosten (tot op heden):
1
Indienen bezwaarschrift 1 punt wegingsfactor 1,5
369,00
2
Taxatierapport (incl. BTW)
n.v.t.
3
Kadastrale uittreksels
14
2.3.
Belanghebbende heeft op 20 december 2016 zijn taxatierapport ter aanvulling van het bezwaarschrift aan de Heffingsambtenaar verzonden, welk rapport door de Heffingsambtenaar is ontvangen, en genoemd is in zijn uitspraak op bezwaar.
2.4.
De Rechtbank heeft de in de bewaarfase gemaakte proceskosten vastgesteld op € 263 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 249 en € 14 voor kadasterkosten).

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de vraag of de kosten die belanghebbende heeft gemaakt ten behoeve van het opstellen van het taxatierapport aan hem vergoed dienen te worden als kosten van bezwaar.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof bergijpt, tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank doch enkel voor wat betreft de beslissing omtrent de vergoeding van de kosten van bezwaar, en tot veroordeling van de Heffingsambtenaar in de kosten van bezwaar, vastgesteld op een bedrag van, in totaal,
€ 582,60 en de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van belanghebbende. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De door de Rechtbank vastgestelde WOZ-waarde is in hoger beroep niet meer in geschil, Het geschil ziet uitsluitend nog op de vraag of de kosten die belanghebbende heeft gemaakt ten behoeve van het opstellen van het taxatierapport aan hem dienen te worden vergoed als kosten van bezwaar. Belanghebbende is van mening dat deze kosten van € 314,60 aan hem moeten worden vergoed, omdat in zijn bezwaarschrift van 30 november 2016 is verzocht om een vergoeding van de kosten van bezwaar, zoals bedoeld in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat deze kosten niet aan belanghebbende dienen te worden vergoed, omdat belanghebbende in zijn brief van 9 december 2016 met de kostenspecificatie een beperking heeft aangebracht aan zijn verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar, waardoor vergoeding van de kosten voor het taxatierapport is uitgesloten. Daarnaast is volgens het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank door de Heffingsambtenaar gesteld dat (de gemachtigde van) belanghebbende niet heeft verzocht om vergoeding van de kosten van het door [kantoornaam] opgestelde taxatierapport, hetgeen belanghebbende niet heeft weersproken.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten voor het opstellen van het taxatierapport onder het bereik van artikel 7:15 van de Awb vallen en derhalve moeten worden aangemerkt als kosten van bezwaar. Tevens is de hoogte van de kosten voor het opstellen van het taxatierapport (te weten: € 314,60) niet in geschil.
4.2.
Het Hof stelt voorop dat hetgeen is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank een belangrijke kenbron is van het verhandelde ter zitting. Naar ‘s Hofs oordeel is echter het feit dat belanghebbende bij de zitting van de Rechtbank onweersproken heeft gelaten dat niet is verzocht om vergoeding van de kosten voor het opstellen van het taxatierapport onvoldoende om te kunnen concluderen dat belanghebbende heeft afgezien van een verzoek tot vergoeding van deze kosten. Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift van 30 november 2016 immers reeds een verzoek ingediend tot vergoeding van de kosten van bezwaar, als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb. Het door belanghebbende op 20 december 2016 ingediende taxatierapport, welk rapport door de Heffingsambtenaar is ontvangen en is betrokken in zijn uitspraak op bezwaar, komt derhalve voor vergoeding in aanmerking. Dat in de kostenspecificatie uit de brief van 9 december 2016 nog geen bedrag voor dit rapport was opgenomen, doet hier niet aan af.
4.3.
Naar oordeel van het Hof heeft belanghebbende tijdig verzocht om vergoeding van de kosten van bezwaar en zijn de kosten voor het opstellen van het taxatierapport door belanghebbende niet uitgesloten voor vergoeding. Het gelijk is daarom aan belanghebbende.
Slotsom
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover het de beslissing met betrekking tot de vergoeding van de kosten aan de zijde van belanghebbende in de bezwaarfase betreft, vernietigen en de Heffingsambtenaar veroordelen in de kosten van bezwaar aan de zijde van belanghebbende ten bedrage van € 582,60.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Nu de uitspraak van de Rechtbank gedeeltelijk wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 124 te vergoeden.
Ten aanzien van de kosten van bezwaar en de proceskosten
4.6.
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om een integrale proceskostenvergoeding voor de proceskosten in hoger beroep. Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een integrale proceskostenvergoeding worden toegekend indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Naar het oordeel van het Hof is van bijzondere omstandigheden geen sprake. Dit oordeel behoeft geen nadere motivering (HR 4 februari 2011, nr. 10/01397, ECLI:NL:HR:2011:BP2995, HR 30 augustus 1996, nr. 30.881, ECLI:NL:HR:1996:AA2060 en HR 5 januari 2018, nr. 17/00123, ECLI:NL:HR:2018:4).
4.7.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar door de Heffingsambtenaar en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank betreffende de vergoeding van de proceskosten van belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank.
4.8.
Het Hof stelt de tegemoetkoming in de kosten in bezwaar, mede gelet op het bepaalde in het Besluit, op 1 (punt voor het indienen van het bezwaarschrift) × € 254 (waarde per punt) × 1 (factor gewicht van de zaak), is € 254, vermeerderd met de kadasterkosten van € 14 en de taxatiekosten van € 314,60; in totaal op € 582,60.
4.9.
Het Hof stelt de tegemoetkoming in de proceskosten voor de behandeling van het hoger beroep bij het Hof, mede gelet op het bepaalde in het Besluit, op 2 (punten) × € 512 (waarde per punt) × 0,5 (factor gewicht van de zaak), is € 512, vermeerderd met een bedrag aan reiskosten van belanghebbende zelf voor het bijwonen van de zitting van € 19,66 (tweede klasse openbaar vervoer); in totaal op € 531,66.
4.10.
Niet gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover het de beslissing met betrekking tot de vergoeding van de kosten aan de zijde van belanghebbende in de bezwaarfase betreft;
  • gelastdat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 124 vergoedt;
  • veroordeeltde Heffingsambtenaar in de kosten van bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 582,60; en
  • veroordeeltde Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op, in totaal, € 531,66.
Aldus gedaan op: 25 juli 2019 door M. Harthoorn, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en H.J. Cosijn, leden, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.