ECLI:NL:GHSHE:2019:2615

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
20-000381-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op leden van een motorclub met vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag op leden van een motorclub, gepleegd op 7 mei 2015 in Sittard. De verdachte heeft met een vuurwapen geschoten op een groep mensen die zich op de openbare weg bevond, terwijl hij zich in een café bevond. Het hof legt een gevangenisstraf op van 46 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft rekening gehouden met de lange duur van het hoger beroep en het blanco strafblad van de verdachte. Het hof oordeelt dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar dat hij de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden. De verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij handelde uit een hevige gemoedsbeweging, waardoor het beroep op noodweerexces wordt verworpen. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten met vuurwapens en de maatschappelijke onrust die deze veroorzaken, vooral in de context van rivaliserende motorclubs.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000381-17
Uitspraak : 19 juni 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 20 januari 2017 in de strafzaak met parketnummer 03-702640-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot de beslissing ter zake van hetgeen aan de verdachte onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist, heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep vernietigt en, opnieuw rechtdoende, verdachte ter zake van het onder feit 1 primair ten laste gelegde veroordeelt tot een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is vrijspraak, subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit en een verweer met betrekking tot de straf gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 7 mei 2015 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16] , althans een of meer perso(o)n(en), zich bevindend op de openbare weg achter het raam, opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16] , althans een of meer perso(on)n(en), zich bevindend op de openbare weg (achter het raam) heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;subsidiair
hij op of omstreeks 7 mei 2015 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16] , althans een of meer perso(o)n(en), zich bevindend op de openbare weg achter het raam, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16] , althans een of meer perso(o)n(en), zich bevindend op de openbare weg (achter het raam) heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;meer subsidiair
hij op of omstreeks 7 mei 2015 te Sittard, in gemeente Sittard-Geleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen op hen gericht en/of op een en/of meerderen van hen met een vuurwapen geschoten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 mei 2015 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16] , zich bevindend op de openbare weg achter het raam, opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierna genoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair ten laste gelegde en heeft daartoe kort gezegd aangevoerd dat verdachte ontkent te hebben geschoten en de bewijsmiddelen de mogelijkheid openlaten dat het ten laste gelegde feit is gepleegd door een ander dan verdachte.
Met de rechtbank stelt het hof op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep de volgende feiten en omstandigheden vast.
Voorafgaand aan de gebeurtenis op 7 mei 2015 heeft [uitbaatster/partner verdachte] , uitbaatster van café [café] aan de [adres 2] , naar aanleiding van een incident in het café, op 25 januari 2015 aangifte gedaan van bedreiging door [slachtoffer 2] en zes andere leden van de vereniging van motorrijders [motorclub] . Naar aanleiding van deze aangifte heeft verbalisant [verbalisant 1] op 27 januari 2015 een nazorggesprek gevoerd met [uitbaatster/partner verdachte] en haar partner, verdachte. Verdachte is enige tijd voorzitter geweest van de vereniging van motorrijders [motorclub 2] . Verdachte vertelde tijdens het nazorggesprek dat hij naar aanleiding van het incident van 25 januari 2015 in het café van [uitbaatster/partner verdachte] voornemens is maatregelen te treffen, bestaande uit frequentere aanwezigheid van hem en zijn vrienden, leden van de [motorclub 2] , in het café. Indien leden van de [motorclub] weer naar het café zouden komen, zouden verdachte en zijn vrienden de confrontatie aangaan en zich verdedigen. Zelf zou hij geen confrontatie willen uitlokken.
Voorts vertelde verdachte bij die gelegenheid dat hij [uitbaatster/partner verdachte] en hun zoontje altijd zal beschermen en daarvoor zo nodig de wet zal overtreden (proces-verbaal van bevindingen, ZD9A pagina 38-39).
Op 7 mei 2015 omstreeks 20:21 uur werden verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] door de centralist van de regionale meldkamer gestuurd naar café [café] , [adres 2] . Aangekomen in de straat zagen zij ongeveer vijftien, als leden van de [motorclub] geklede personen in diverse auto’s stappen. Onder hen herkenden zij [slachtoffer 2] . Verder zagen zij voor café [café] twee personen op de grond zitten, die diverse verwondingen in het gelaat hadden. Deze personen bleken te zijn genaamd [slachtoffer 17] en [slachtoffer 18] . Verder zagen de verbalisanten aan de voorzijde van het café een omgevallen motor liggen en in het raam van het café, gezien vanaf de buitenzijde ter linkerzijde van de toegangsdeur, een beschadiging zitten gelijkend op een in- of uitschot van een projectiel. [slachtoffer 18] en [slachtoffer 17] verklaarden desgevraagd dat zojuist nog een derde persoon gewond was geraakt. Deze persoon werd aangetroffen in een ruimte, behorende bij de sporthal. Verbalisant [verbalisant 2] herkende deze persoon als [slachtoffer 19] . [slachtoffer 19] bleek eveneens in het gelaat gewond. Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] gingen het café binnen, waar geen andere personen aanwezig waren dan verdachte en [uitbaatster/partner verdachte] (proces-verbaal van bevindingen, ZD9A, pagina 51-53).
[slachtoffer 18] was op 7 mei 2015 rond 20:30 uur met twee vrienden bij café [café] in Sittard. Op of nabij het terras van het café zag hij vijftien tot twintig personen staan, kennelijk allen leden van de [motorclub] . Hij herkende onder andere [slachtoffer 2] . Hij hoorde deze [slachtoffer 2] schreeuwen: “Ik heb jullie gewaarschuwd, dit is Holland, dit is Holland, dit is Holland.” Daarna is [slachtoffer 18] mishandeld door een aantal van de tot deze groep behorende personen. Hij is op zijn rug gevallen en heeft ongeveer tien keer een klap op zijn hoofd gekregen. Vervolgens waren ineens alle tot deze groep behorende personen verdwenen. [slachtoffer 18] is opgestaan en zag een kogelinslag in de ruit van café [café] . Deze inslag bevond zich naar zijn schatting op 1,80 meter hoogte links van het midden van de ruit, direct links naast de toegangsdeur naar het café, een en ander gezien vanaf de buitenzijde van het café (proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 18] , ZD9A, pagina 66-70).
[slachtoffer 17] kwam op 7 mei 2015 omstreeks 20:15 uur aanrijden op zijn motor bij café [café] . Hij zag dat een groep van ongeveer twintig personen, kennelijk allen leden van de [motorclub] , voor het café stond. Hij hoorde iemand roepen dat [adres 2] van de [motorclub] is. Aan het gestamel te horen was dit [slachtoffer 2] . [slachtoffer 17] werd daarna geslagen en getrapt door personen behorende tot deze groep (proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 17] , ZD9A, pagina 76-77).
De ambtenaar van politie genaamd [politieambtenaar] heeft een technisch sporenonderzoek verricht naar aanleiding van het vermoeden van het gebruik van een vuurwapen in of bij het café [café] . Hij heeft in het naar aanleiding van dat onderzoek opgemaakte rapport gerelateerd dat hij in een grote ruit van dubbel glas in de pui aan de pleinzijde van het café een gat heeft waargenomen. Volgens [politieambtenaar] betreft het gat een doorschotopening van een projectiel. Gezien de verschijningsvorm van de beschadigingen in beide glasruiten stelt [politieambtenaar] dat het projectiel van binnen naar buiten is gegaan. Gezien de aangetroffen situatie kan worden gesteld dat het projectiel vanuit de caféruimte de glasruit heeft geperforeerd. Op het plein voor het café werden over een grote afstand glassplinters aangetroffen. Aan de ruitzijde in het café werden geen glasdeeltjes aangetroffen (proces-verbaal sporenonderzoek ZD9A, pagina 88).
Het gat in de ruit bevond zich op een hoogte van ongeveer 1,75 meter (het stamproces-verbaal ZD9A, pagina 16).
Naar aanleiding van de verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg (proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 6 januari 2017, pagina 2), inhoudende dat er geen hoogteverschil is tussen de vloer binnen en de bestrating buiten voor het caféraam, moet worden aangenomen dat het geen verschil maakt of deze hoogte aan de binnenzijde, dan wel aan de buitenzijde van de ruit wordt gemeten.
Direct nadat de mishandelingen bij café [café] hebben plaatsgehad, zijn vertrouwelijke gesprekken opgenomen, gevoerd door personen die deel uitmaakten van de groep die [slachtoffer 17] , [slachtoffer 18] en [slachtoffer 19] heeft mishandeld.
Daarin zegt [slachtoffer 4] : “Heb ik geluk gehad jongen…over mijn kop heen… [slachtoffer 7] , die stond er met zijn gezicht naar toe. Ik met mijn kop…Maar hij schoot wel…net boven mijn kop hè…dus ik hoorde ‘knal’, ik hoorde dat glas achter op mijn kop…En, en [slachtoffer 7] kreeg hem vol in zijn gezicht…Dat glas dan hè…Nee, over ons heen…Bij mij zitten geen knokkels meer zie je, alleen van het knokken. Ik heb ook ene flink te pakken gehad, heb je dat gezien?...die heb ik op zijn kóp staan stampen”.
[slachtoffer 6] zegt: “Heb je [slachtoffer 7] gezien, die had heel zijn gezicht vol glas. Ik vraag me eigen af wie dat was die met dat geel shirtje…Ja maar het kwam van binnen uit…Kléts…Dat was die met dat geel shirtje, want ik keek door het raam heen en zag hem staan…Ja, maar dan ken je nagaan hoe dicht dat bij hem er langs afging dan.” (het stamproces-verbaal ZD9A, pagina 19- 21).
De opnameapparatuur die zich in café [café] bevond, is in beslag genomen (proces-verbaal van bevindingen ZD9A, pagina 64). Geconstateerd is dat de tijd die bij de beelden is vermeld, 29 minuten en 42 seconden achterloopt op de werkelijke tijd (proces-verbaal uitkijken video 7 mei 2015 ZD9A, pagina 102).
De camerabeelden zijn ter terechtzitting in eerste aanleg getoond. De rechtbank heeft daarop onder meer het volgende waargenomen zoals weergegeven in het vonnis. Het hof heeft de beelden eveneens bekeken en deze weergave grotendeels overgenomen.
Bestand 1, beelden opgenomen aan de buitenzijde van het café:
Tijdaanduiding 19.52.00 uur tot en met 20.01.14 uur: de verdachte spreekt met een persoon, die kennelijk lid is van de [motorclub] en loopt met hem mee naar een stilstaande personenauto aan de rand van het plein aan de Romeinenstraat. Vervolgens spreekt hij met een persoon die zich in deze personenauto bevindt. Daarna loopt de verdachte weer terug naar het café [café] .
Om 19.58 uur komt een aantal personenauto’s aangereden. Uit deze auto’s stappen personen, allen kennelijk lid van de [motorclub] . De groep van personen begeeft zich op weg naar het café [café] (20.00.15 uur).
Om 19.59.03 uur waren daar juist per motorfiets gearriveerd [slachtoffer 19] , [slachtoffer 17] en [slachtoffer 18] . Een persoon, vermoedelijk [slachtoffer 2] , spreekt vanaf de rand van het terras van het café, waarbij hij gebaren maakt.
Vanaf 20.00.43 uur begint een aantal personen uit de groep [slachtoffer 19] , [slachtoffer 17] en [slachtoffer 18] naar de grond te werken en te slaan, te schoppen en te trappen.
Om 20.01.04 uur wordt een motorfiets omgeduwd in de buurt van de op de grond liggende [slachtoffer 19] , die even daarvoor al door een persoon met geschoeide voet op zijn hoofd werd besprongen.
Om 20.01.08 uur is een glaswolk zichtbaar, komende vanaf de ruit links naast de voordeur van het café [café] . Twee personen van de groep, direct betrokken bij de mishandelingen, grijpen naar hun hoofd en verlaten, evenals alle andere personen van de groep, de plaats waar de mishandelingen plaatshebben.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft de van de voormelde groep deel uitmakende personen geïdentificeerd. Het betreft de in de tenlastelegging onder 1. genoemde personen (het proces-verbaal uitkijken video 7 mei 2015, ZD9A, pagina 108).
Bestand 2, beelden opgenomen in het café:
19.59.59 uur tot en met 20.02.35 uur: zichtbaar is dat de verdachte, terwijl hij telefoneert, bij de deur van het café [café] staat. Even later gaat hij het café binnen.
Om 20.00.31 uur wordt de toegangsdeur van het café door [uitbaatster/partner verdachte] gesloten. De verdachte loopt vlak daarna naar de deur.
Om 20.01.14 uur loopt hij nogmaals naar de deur, nu met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen. Om 20.01.28 uur rent hij via de deur in de linker muur van het café het café uit.
Om 20.01.45 uur komt hij door dezelfde deur weer naar binnen, terwijl hij het voorwerp nog in zijn handen heeft. Hij loopt naar de bar en verdwijnt om 20.01.53 uur weer door de deur in de linker muur uit het café. Hij heeft nu het voorwerp niet meer in zijn handen.
Om 20.02.35 uur komt hij het café weer binnen.
Bestand 3, beelden opgenomen in het café:
19.51.40 uur tot en met 20.09.03 uur: [uitbaatster/partner verdachte] telefoneert zowel om 19.51.40 uur als om 19.55.28 uur.
Om 19.56.13 uur loopt de verdachte het café in. Hij telefoneert tot 19.58.43 uur.
Om 19.59.58 uur loopt [uitbaatster/partner verdachte] naar de deur van het café.
Nadat de verdachte tweemaal onder de bar heeft gekeken, is om 20.01.06 uur zichtbaar dat hij onder de bar een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen pakt, daarmee gaat staan en het met twee handen voor zich vasthoudt. Dan verdwijnt de verdachte uit het beeld. Vervolgens loopt de verdachte naar de voordeur, dan naar het – vanuit het café gezien – rechter raam, waarna hij door de deur in de linker muur het café rennend verlaat.
Om 20.01.43 uur keert hij terug in het café. Hij heeft het voorwerp nog in zijn hand en legt dit op de bar.
Om 20.01.53 uur rent hij weer weg door de deur in de linker muur, om 20.02.33 uur keert hij terug, pakt om ongeveer 20.02.44 uur het voorwerp van de bar en verdwijnt uit beeld. Om 20.06.02 uur keert hij zonder het voorwerp in zijn handen terug in het café.
Bestand 4, beelden opgenomen op de eerste verdieping boven het café:
20.02.50 uur tot en met 20.10.00 uur: de verdachte loopt om 20.02.50 uur de toiletruimte in. Hij heeft het op een vuurwapen gelijkende voorwerp in een hand.
Om 20.03.54 uur verlaat hij de toiletruimte zonder het voorwerp in zijn hand. Gedurende de tijd dat hij in de toiletruimte aanwezig was, blijft hij zichtbaar door het raam.
Om 20.07.03 uur loopt hij nogmaals de toiletruimte in, om deze om 20.07.37 uur weer te verlaten. Hij heeft dan een telefoontoestel in zijn linkerhand.
De bij de beschrijving van de beelden aangegeven tijden betreffen de tijden zoals deze op de beelden zijn weergegeven.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij op 7 mei 2015 omstreeks 20.30 uur in het café [café] aanwezig was en dat hij omstreeks die tijd een pistool in handen heeft gehad. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte bovendien verklaard dat hij op de camerabeelden zichzelf herkent als de persoon die een geel T-shirt draagt.
Overweging ten aanzien van bewijs
Het hof heeft net als de rechtbank na waarneming van de beelden van bestand 3 vastgesteld dat de verdachte omstreeks 20.01.06 (+ 29 minuten en 42 seconden) uur een op een vuurwapen gelijkend voorwerp onder de bar in zijn handen pakt, daarmee gaat staan en het met twee handen voor zich vasthoudt. Hij staat aan de rechterkant van het barmeubel, dat in een rechte lijn staat met de ruit – van binnenuit gezien – waardoorheen is geschoten, van binnenuit gezien rechts naast de toegangsdeur van café [café] . De verdachte is op dat moment de enige in het café waarneembare persoon en heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen. Volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep betreft het een pistool.
Om 20.01.08 (+ 29 minuten en 42 seconden) uur is een glaswolk zichtbaar, komende vanaf – van buitenaf gezien – de ruit links naast de voordeur van café [café] (waarneming rechtbank en hof van bestand 1 van de beveiligingsbeelden). De glasscherven liggen buiten het café (proces-verbaal sporenonderzoek ZD9A, pagina 88).
In het hiervoor weergegeven OVC-gesprek zegt [slachtoffer 6] : “…Ja maar het kwam van binnen uit…Kléts… Dat was die met dat geel shirtje, want ik keek door het raam heen en zag hem staan.” Verdachte heeft zichzelf ter terechtzitting in eerste aanleg op de beelden herkend als de persoon die een geel T-shirt droeg.
Gelet op de omstandigheden dat de verdachte op de camerabeelden – naar eigen verklaring zichzelf herkennend als de persoon die een geel T-shirt draagt – een op een vuurwapen gelijkend voorwerp pakt, waarvan verdachte heeft verklaard dat het een pistool betrof, slechts 2 seconden later buiten een glaswolk zichtbaar is vanaf de ruit, dat op grond van de doorschotopening in de ruit, op grond van het proces-verbaal sporenonderzoek kan worden vastgesteld dat op dat moment van binnenuit is geschoten, er niemand anders op de beelden is te zien, en uit de opmerkingen van [slachtoffer 6] kan worden afgeleid dat volgens hem de man in het gele shirt heeft geschoten, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is geweest die het projectiel door het caféraam heeft afgeschoten. De overigens niet verifieerbare stelling van verdachte dat een ander heeft geschoten, acht het hof op grond van het voorgaande niet aannemelijk.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de gedraging van de verdachte moet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Het hof overweegt dienaangaande met de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft op enig moment vanuit het café door het raam naar buiten geschoten op een hoogte van ongeveer 1,75 meter, terwijl hij zag, zo verklaart hij ter terechtzitting in hoger beroep, dat buiten vlak achter dat raam meerdere personen in een vechtpartij verwikkeld waren. Door op deze wijze te schieten heeft de verdachte blijkens de omstandigheden van het geval, gezien de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, naar het oordeel van het hof minst genomen zich willens en wetens blootgesteld aan de, naar algemene ervaringsregels, aanmerkelijke kans dat door te schieten een of meer van de personen, die zich op of bij het terras voor het café [café] bevonden, zouden worden gedood.
Naar het oordeel van het hof moet de kans aanmerkelijk worden geacht in die zin, dat in de gegeven omstandigheden een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond dat één of meerdere personen door het projectiel in een vitaal orgaan zouden worden geraakt. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat de vechtpartij zich vlak voor het raam van het café afspeelde, het projectiel op een (mans)hoogte van ongeveer 1,75 meter door de ruit waarachter werd gevochten, is afgevuurd, verdachte, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, een ongeoefend schutter is en ten slotte ook uit het OVC-gesprek tussen [slachtoffer 4] [slachtoffer 6] volgt dat het slechts een gelukkig toeval is dat niemand is geraakt.
Het hof acht met de rechtbank en de advocaat-generaal het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte, ondanks dat hij ontkent te hebben geschoten, indien bewezenverklaard, subsidiair heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in art. 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte, in geval van bewezenverklaring, zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich verdedigd heeft op een wijze die in verhouding staat tot de ernst van de aanranding, onder meer gelet op het feit dat er geen alternatieve wijze van verdedigen was.
De advocaat-generaal heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat weliswaar sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gericht tegen andermans lijf, waartegen verdachte zich noodzakelijk verdedigde, maar dat verdachte daarbij de grenzen van proportionaliteit overschreden heeft, zodat het beroep op noodweer moet worden afgewezen.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Ingevolge art. 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. In dat verband kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten, al behoeft de omstandigheid dat een verdachte de hem tenlastegelegde gedraging ontkent, niet zonder meer aan het slagen van een subsidiair gedaan beroep op noodweer(exces) in de weg te staan (vgl. HR 10 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9913 en HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding". De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr.
In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is “geboden door de noodzakelijke verdediging” worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht.
Deze met elkaar samenhangende en niet altijd scherp te onderscheiden eisen hebben betrekking op de vraag of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was, respectievelijk op de vraag of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was.
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigings-middel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
Het hof stelt – met de rechtbank – op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 7 mei 2015 vonden er voor café [café] te [adres 2] uiterst grove mishandelingen van enkele personen plaats door een overmacht van in een groep opererende personen. Daarbij werd gebruik gemaakt van wapens waarmee zeer ernstige verwondingen kunnen worden veroorzaakt, zoals een boksbeugel. Dat er onmiddellijk gevaar dreigde dat de drie mishandelde personen zeer zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen, heeft het hof via de camerabeelden, die buiten het café [café] opgenomen zijn, zelf kunnen waarnemen. Ook uit het commentaar van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4] (proces-verbaal zaaks-dossier, ZD9A, pagina 19-23), dat als deze mishandelingen niet gestopt waren, zij hun slachtoffers mogelijk blijvend letsel hadden bezorgd of hen zelfs dood zouden hebben getrapt, leidt het hof af dat er een onmiddellijk gevaar dreigde dat de mishandelde personen zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen, eventueel met de dood tot gevolg.
De verdachte heeft bij het zien van deze mishandelingen een geladen pistool, dat hij onder de bar van het café had liggen, gepakt en daarmee vanuit het café op manshoogte een projectiel door het raam naar buiten afgevuurd, terwijl zich daar vlak achter een vechtende en dus bewegende groep mensen bevond. Verdachte heeft verklaard dat hij het pistool wilde gebruiken ter afschrikking.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eens anders lijf door een groep van personen, die voor de verdachte in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend is geweest dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr en waarbij voor verdachte een noodzaak tot verdedigen van de anderen bestond. Van hem kon niet worden gevergd dat hij zich aan deze aanranding zou onttrekken. Met de rechtbank acht het hof de keuze voor het gebruik van een vuurwapen ter afschrikking, als verdedigingsmiddel tegen deze ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, in beginsel niet onredelijk.
Het hof acht de wijze waarop verdachte het vuurwapen heeft gebruikt echter niet in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Van verdachte kon in redelijkheid worden gevergd dat hij zich op een minder ingrijpende wijze tegen de hierboven beschreven aanranding zou hebben verdedigd, een wijze waarbij kon worden uitgesloten dat iemand door een projectiel zou worden geraakt. Verdachte had bijvoorbeeld vanuit het café op het raam kunnen bonzen en het vuurwapen tonen, of naar buiten kunnen gaan – eventueel via een andere uitgang dan de door [uitbaatster/partner verdachte] afgesloten toegangsdeur – en dreigen dat hij zou schieten als de groep zich niet meteen zou verwijderen en hij had mogelijk een waarschuwingsschot (in de lucht) kunnen lossen. De stelling van de raadsman dat er geen alternatieve wijze van verdedigen was, verwerpt het hof dan ook.
Verdachte heeft er echter voor gekozen zijn vuurwapen ter hand te nemen en vanuit het café op manshoogte een projectiel door het raam af te vuren, terwijl zich vlak achter het raam een vechtende en dus bewegende groep mensen bevond. Door op deze wijze gebruik te maken van het vuurwapen, is verdachte buiten de grenzen van een noodzakelijke verdediging getreden. Het hof acht derhalve de door verdachte gekozen wijze van reageren tegen de aanranding niet geboden en de aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht leidt er dan ook toe dat het beroep op noodweer niet slaagt.
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Het primair bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot doodslag, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte, ondanks dat hij ontkent te hebben geschoten, indien bewezenverklaard, meer subsidiair heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in art. 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft in dit deel van het pleidooi gesteld dat de verdachte, door met een vuurwapen een projectiel af te vuren, weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
De advocaat-generaal heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat weliswaar sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gericht tegen andermans lijf, waartegen verdachte zich noodzakelijk verdedigde, maar dat er geen sprake was van een hevige gemoedsbeweging. Verdachte heeft wel gezegd dat hij in paniek was, maar hij oogt op de beelden niet in paniek. Verder is, als al sprake was van een hevige gemoedsbeweging, niet gebleken dat deze is veroorzaakt door de aanranding. Op grond hiervan stelt de advocaat-generaal dat het beroep op noodweerexces moet worden afgewezen.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan, gezien de onderhavige casus, slechts sprake zijn indien de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige, door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is.
Ook in dat geval geldt dat in dat verband betekenis kan toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten, al behoeft de omstandigheid dat een verdachte de hem tenlastegelegde gedraging ontkent, niet zonder meer aan het slagen van een subsidiair gedaan beroep op noodweer(exces) in de weg te staan (vgl. HR 10 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9913 en HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
Uit het vereiste dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar niet dat geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging (vgl. HR 13 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW3569). Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een "dergelijk onmiddellijk gevolg" sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn over-schreden, alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (vgl. HR 8 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4459).
Onder het kopje ‘Strafbaarheid van het bewezen verklaarde’ is vastgesteld dat verdachte zich op het moment van schieten geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en dat verdachte daarbij de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Het hof ziet zich thans voor de vraag gesteld of aannemelijk is geworden dat verdachte als onmiddellijk gevolg van een hevige, door die aanranding veroorzaakte, gemoedsbeweging verder is gegaan dan geboden was.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij al zeer gestrest was, in paniek is geraakt en zich machteloos voelde toen hij zag dat zijn vrienden door een overmacht van personen op zeer agressieve wijze werden mishandeld. Dat verdachte daardoor zo zeer door emoties werd bevangen dat bij hem sprake was van een zodanige hevige gemoedsbeweging acht het hof echter niet aannemelijk. Verdachte reageert zoals te zien is op de beelden opgenomen in het café (bestanden 1-4), beheerst. Nadat hij eerst naar de afgesloten deur van het café is gelopen, loopt hij naar de bar en pakt onder de bar een vuurwapen, gaat staan en pakt het met beide handen vast waarna hij vrijwel direct daarna schiet en het projectiel vervolgens door de ruit van het café gaat op manshoogte van 1,75 meter. Vervolgens loopt verdachte met het vuurwapen nogmaals naar de afgesloten deur. Buiten vluchten de aanvallers weg en laten de slachtoffers achter. Aansluitend loopt verdachte naar de ruit om vervolgens enigszins versneld met het vuurwapen naar de deur achterin het café te lopen die leidt naar de trap die loopt naar een ruimte op de eerste verdieping. Op de beelden (bestand 4, beelden opgenomen op de eerste verdieping boven het café) is te zien dat verdachte met het vuurwapen rustig de ruimte op de eerste verdieping inloopt om vervolgens zonder vuurwapen terug te keren.
Na afloop van het incident heeft verdachte niet willen verklaren waar hij het betreffende vuurwapen heeft gelaten, maar enkel in algemene bewoordingen aangegeven dat hij gestrest en in paniek was.
Naast de omstandigheid dat verdachte niet alleen op de beelden van het café beheerst, klaarblijkelijk niet hevig geëmotioneerd, reageert op de mishandelingen buiten het café, heeft verdachte eveneens blijkbaar na het afgaan van het vuurwapen ook de rust van geest om het vuurwapen te verbergen.
Verdachte heeft eerst ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij altijd rustig en weinig geëmotioneerd overkomt en dat aan hem doorgaans niet te zien is hoe hij zich voelt. Zijn stelling is kennelijk dat niet op basis van uiterlijkheden kan worden vastgesteld dat hij geen hevige gemoedsbeweging onderging. Het hof stelt daartegenover dat niet alleen het optreden van verdachte ten tijde van het schieten naar uiterlijke verschijningsvorm rustig en beheerst was, maar dat hij ook direct in staat was stappen te ondernemen om het wapen weg te werken. Een dergelijk optreden wijst er niet op dat verdachte overmand was door paniek en stress die zijn handelen compleet beheersten. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
Het hof acht het onder de genoemde omstandigheden niet aannemelijk dat de aard en de intensiteit van de gemoedsbeweging van verdachte ten tijde van de gebeurtenis dusdanig waren, dat er bij verdachte sprake is geweest van een zodanig hevige gemoedsbeweging zoals bedoeld in art. 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de door verdachte verrichte gedraging, zijnde het schieten met het vuurwapen. Het hof verwerpt het verweer dan ook.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof weliswaar aannemelijk geworden dat de verdachte de hem verweten gedraging(en) heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding; echter niet aannemelijk is geworden dat verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden als een onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt.
Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte ter zake van het onder feit 1 primair ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft daarbij aangevoerd dat hij geen reden ziet een lagere straf te vorderen dan de richtlijnen van het openbaar ministerie aangeven, nu verdachte niet het achterste van zijn tong heeft laten zien en het geweld is gepleegd in de sfeer van motorclubs, zogenaamde
outlaw motor gangs, die zichzelf boven de wet vinden staan.
De verdediging heeft bepleit aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De verdediging heeft daarbij gewezen op de lange duur van het hoger beroep en op het blanco strafblad van verdachte.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag, meermalen gepleegd. Om een einde te maken aan een drietal zeer ernstige mishandelingen heeft verdachte een vuurwapen gepakt en op manshoogte door het raam een projectiel afgevuurd, terwijl zich daar vlak achter een vechtende en dus bewegende groep mensen bevond. Het is slechts aan het toeval te danken dat niemand door het projectiel is geraakt. Geweldsdelicten met vuurwapens brengen maatschappelijke onrust teweeg, ook wanneer, zoals in dit geval, deze verband houden met geweld tussen rivaliserende motorbendes.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op het feit dat verdachte verkeert in kringen van
outlaw motor gangs.Zwaar heeft gewogen dat verdachte niet eerder door de strafrechter veroordeeld is. Anders dan de advocaat-generaal rekent het hof verdachte niet aan dat hij niet het achterste van zijn tong heeft laten zien. Dit kan naar het oordeel van het hof ook worden verklaard door angst voor represailles van de rivaliserende motorbende.
Bij de strafvervolging van verdachte is de redelijke termijn, bedoeld in art. 6, eerste lid van het EVRM, geschonden. Het eindarrest volgt immers niet binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld en er zijn geen gronden die de lange duur rechtvaardigen.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
46 (zesenveertig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
24 (vierentwintig) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. F.C.J.E. Meeuwis en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Martens, griffier,
en op 19 juni 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.