ECLI:NL:GHSHE:2019:258

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
200.217.979_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verifieerbare vordering in faillissement met betrekking tot schuldsanering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen de curatoren van [betrokkene]. De rechtbank Oost-Brabant had op 12 oktober 2016 een vonnis gewezen waarin de curatoren van [betrokkene] een vordering tot afdracht van € 115.600,- excl. btw met rente en kosten hadden toegewezen aan [appellante]. De zaak is complex, omdat [appellante] in de tussentijd is toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en later in faillissement is verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van de curatoren een verifieerbare vordering is, zoals bedoeld in de Faillissementswet, en dat het geding in eerste aanleg niet kon worden voortgezet door of tegen [appellante] vanwege haar schuldsanering en faillissement. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling en houdt iedere verdere beslissing aan. De uitspraak is gedaan op 29 januari 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.217.979/01
arrest van 29 januari 2019
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] , Verenigde Arabische Emiraten,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. A.M.M. Vermeijden te 's-Gravenhage,
tegen
Philip Willem Scheurs q.q., i.z.h.v. curator in het faillissement van [betrokkene] ,wonende te [woonplaats] ,
Jan Evert Stadig q.q., i.z.h.v. curator in het faillissement van [betrokkene] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als curatoren van [betrokkene] ,
advocaat: mr. M.W. Steenpoorte te 's-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 januari 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 12 oktober 2016, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en de curatoren van [betrokkene] als eisers.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/288361 / HA ZA 15-24)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met productie;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan, voor zover thans van belang, worden uitgegaan van het volgende.
a. a) Bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 16 april 2013 werd de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) in Nederland in staat van faillissement verklaard met aanstelling van thans geïntimeerden als curatoren. Dit vonnis werd door dit hof bekrachtigd.
Bij arrest van de Hoge Raad van 2 mei 2014 werd het beroep in cassatie van [betrokkene] verworpen.
Op 5 juni 2014, onherroepelijk bekrachtigd door het Zwitserse federale gerechtshof op 23 maart 2015, werd [betrokkene] ook in Zwitserland failliet verklaard.
b) [appellante] is (thans) de echtgenote van [betrokkene] , voorheen was zij gedurende vele jaren zijn (niet-geregistreerde) partner, en woonden zij samen.
c) [betrokkene] is eigenaar van een woning in [plaats 1] . Volgens een ongedateerde huurovereenkomst heeft hij die woning op 18 maart 2007 aan [appellante] verhuurd. [betrokkene] was eigenaar van een woning in [plaats 2] (Zwitserland), die hij op enig moment aan zijn kinderen heeft geschonken, waarbij zij hem een exclusief gebruiksrecht op die woning gaven.
d) Bij wege van uitwinning van een gesteld aan haar toekomend pandrecht op de aan [betrokkene] toebehorende onverdeelde helft van de inboedels van de woningen in [plaats 1] en [plaats 2] heeft [appellante] , met toestemming van de voorzieningenrechter, die inboedels onderhands aan zichzelf verkocht. De koopsom van € 115.600,- excl. btw is volgens [appellante] door vermenging voldaan, nu [appellante] optrad als zowel verkoper (executerend pandhouder) als koper (schuldenaar).
e) De (Nederlandse) Belastingdienst heeft een aanzienlijke (ruim € 500.000) vordering op [betrokkene] , die niet uit het vrije boedelactief kan worden voldaan.
De curatoren van [betrokkene] stellen zich op het standpunt dat het fiscale voorrecht ten aanzien van deze vordering op grond van art. 21 Invorderingswet 1990 boven het pandrecht van [appellante] gaat , en dat [appellante] daarom de koopprijs van de inboedels op grond van artikel 57 lid 3 Fw aan de boedel van [betrokkene] moet afdragen.
3.2.
De curatoren van [betrokkene] hebben [appellante] op 17 december 2014 in rechte betrokken, en afdracht door haar van € 115.600 exc. btw met rente en kosten gevorderd.
Na verweer van [appellante] heeft de rechtbank bij het thans beroepen vonnis deze vordering toegewezen.
3.3.1. (
i) De laatste proceshandeling (een nadere akte van [appellante] ) in de procedure in eerste aanleg vond plaats op 6 januari 2016. Vervolgens is vonnis gevraagd.
(ii) Op 14 juni 2016 is [appellante] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit is het hof ambtshalve bekend (het blijkt onder meer uit het arrest van de Hoge Raad van 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2220), en wordt overigens ook (onder opgave van het tijdstip “medio juni 2016”) door de curatoren van [betrokkene] in de memorie van antwoord vermeld.
(iii) Op 12 oktober 2016 heeft de rechtbank het bestreden vonnis gewezen.
(iv) Op 6 januari 2017 is [appellante] van dat vonnis in hoger beroep gekomen.
(v) Op 28 november 2017 is in dit hoger beroep arrest gevraagd. In verband daarmee hebben partijen op 12 respectievelijk 19 december 2017 hun procesdossiers overgelegd aan het hof.
(vi) De schuldsanering van [appellante] is tussentijds beëindigd, hetgeen is bekrachtigd door dit hof op 30 augustus 2018. De Staatscourant vermeldt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling op [appellante] op 8 september 2018 is omgezet naar faillissement. Als curatoren zijn benoemd mr. H.J. School en mr. P.W. Schreurs . Ook deze kennis – die ook via het Centraal Insolventieregister kan worden bekomen en via de conclusie van de A-G bij voormeld arrest van de Hoge Raad - heeft het hof ambtshalve.
3.3.2.
Vanwege het bepaalde in artikel 30 lid 1 Fw jo artikel 313 Fw kon de rechtbank bij haar vonnis van 12 oktober 2016 geen rekening houden met de inmiddels uitgesproken toelating tot de schuldsanering van [appellante] . Om dezelfde reden (artikel 30 lid 1 Fw) kan het hof thans geen rekening houden met het inmiddels van toepassing zijnde faillissement van [appellante] .
3.3.3.
De door de curatoren van [betrokkene] jegens [appellante] ingestelde vordering is een verifieerbare vordering, als bedoeld in artikel 26 Fw (jo. artikel 313 Fw). De tekst van artikel 26 Fw bepaalt dat deze vorderingen op geen andere wijze kunnen worden ingesteld dan door indiening ter verificatie (in het faillissement of de schuldsanering). Bij lopende procedures met betrekking tot verifieerbare vorderingen geldt het bepaalde in artikel 29 Fw (jo artikel 313 Fw), namelijk dat het geding van rechtswege wordt geschorst.
3.3.4.
Uit HR 16 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0070, NJ 2009, 55 en HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1311, NJ 2018,70 blijkt echter dat artikel 29 Fw (jo artikel 313 Fw) alleen ziet op de instantie waar het geding aanhangig was op het moment dat (i.c.) de schuldsanering of het faillissement werd uitgesproken, uitgezonderd de situatie van artikel 30 lid 1 Fw jo artikel 313 Fw. Na die instantie moet het geding door of tegen de bewindvoerder of de curator worden voortgezet. Het onderhavige hoger beroep is echter door [appellante] zelf ingesteld, terwijl de wettelijke schuldsaneringsregeling toen op haar van toepassing was. Voorts is zij tijdens het hoger beroep in staat van faillissement komen te verkeren.
3.4.
Het hof zal de zaak daarom naar de rol verwijzen, opdat partijen zich kunnen uitlaten over de consequenties van het vorenstaande voor de onderhavige procedure.
Iedere overige beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 19 februari 2019 voor akte aan de zijde van beide partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, D.A.E.M. Hulskes en H.R. Quint en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 januari 2019.
griffier rolraadsheer