3.1.In dit hoger beroep kan, voor zover thans van belang, worden uitgegaan van het volgende.
a. a) Bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 16 april 2013 werd de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) in Nederland in staat van faillissement verklaard met aanstelling van thans geïntimeerden als curatoren. Dit vonnis werd door dit hof bekrachtigd.
Bij arrest van de Hoge Raad van 2 mei 2014 werd het beroep in cassatie van [betrokkene] verworpen.
Op 5 juni 2014, onherroepelijk bekrachtigd door het Zwitserse federale gerechtshof op 23 maart 2015, werd [betrokkene] ook in Zwitserland failliet verklaard.
b) [appellante] is (thans) de echtgenote van [betrokkene] , voorheen was zij gedurende vele jaren zijn (niet-geregistreerde) partner, en woonden zij samen.
c) [betrokkene] is eigenaar van een woning in [plaats 1] . Volgens een ongedateerde huurovereenkomst heeft hij die woning op 18 maart 2007 aan [appellante] verhuurd. [betrokkene] was eigenaar van een woning in [plaats 2] (Zwitserland), die hij op enig moment aan zijn kinderen heeft geschonken, waarbij zij hem een exclusief gebruiksrecht op die woning gaven.
d) Bij wege van uitwinning van een gesteld aan haar toekomend pandrecht op de aan [betrokkene] toebehorende onverdeelde helft van de inboedels van de woningen in [plaats 1] en [plaats 2] heeft [appellante] , met toestemming van de voorzieningenrechter, die inboedels onderhands aan zichzelf verkocht. De koopsom van € 115.600,- excl. btw is volgens [appellante] door vermenging voldaan, nu [appellante] optrad als zowel verkoper (executerend pandhouder) als koper (schuldenaar).
e) De (Nederlandse) Belastingdienst heeft een aanzienlijke (ruim € 500.000) vordering op [betrokkene] , die niet uit het vrije boedelactief kan worden voldaan.
De curatoren van [betrokkene] stellen zich op het standpunt dat het fiscale voorrecht ten aanzien van deze vordering op grond van art. 21 Invorderingswet 1990 boven het pandrecht van [appellante] gaat , en dat [appellante] daarom de koopprijs van de inboedels op grond van artikel 57 lid 3 Fw aan de boedel van [betrokkene] moet afdragen.