In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 januari 2019, staat de aftrekbaarheid van een bedrag als negatief resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen centraal. De belanghebbende, directeur en enig aandeelhouder van een BV, had in 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd gekregen. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag vastgesteld op een belastbaar inkomen van € 33.082 en het eventuele verlies op nihil. Na bezwaar van de belanghebbende, heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de aanslag verminderd en het verlies vastgesteld op € 784. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 1 november 2018 werd duidelijk dat de belanghebbende een stamrechtovereenkomst had met de BV, die in 2014 was afgekocht. De inspecteur betwistte de aftrekbaarheid van het bedrag van € 33.866, dat de belanghebbende als negatief resultaat wilde opvoeren. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende geen recht had op de bepleite aftrek, omdat de waarde van de vordering op de BV ten tijde van de afkoop gelijk was aan de beschikbare middelen van de BV. Het Hof concludeerde dat er geen ruimte was voor de door belanghebbende bepleite aftrek, en verklaarde het hoger beroep van de inspecteur gegrond, waarbij de uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd.
De beslissing van het Hof houdt in dat de belanghebbende geen recht heeft op de aftrek van het negatieve resultaat, en dat de eerdere uitspraak van de Rechtbank niet standhoudt. De proceskosten werden niet toegewezen, en er werd geen griffierecht geheven, aangezien het hoger beroep gegrond was.