ECLI:NL:GHSHE:2019:2265

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
200.216.144_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verkoop van een accountantskantoor en de gevolgen van de koopovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellanten, aangeduid als de [de groep c.s.], tegen de geïntimeerden, hierna te noemen [geintimeerden c.s.], naar aanleiding van een vonnis van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de verkoop van een accountantskantoor, waarbij de appellanten de onderneming hebben overgenomen inclusief lopende overeenkomsten met klanten. De appellanten vorderden schadevergoeding van de verkopers, omdat zij geconfronteerd werden met extra werkzaamheden en kosten die voortvloeiden uit de overname. De rechtbank had in eerste aanleg de vorderingen van de appellanten afgewezen, en de vorderingen in reconventie van de verkopers toegewezen. De appellanten voerden in hoger beroep aan dat de verkopers onrechtmatig hadden gehandeld en dat er sprake was van ongerechtvaardigde verrijking, dwaling en misleidende voorstelling van zaken. Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de appellanten onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun claims en dat de verkopers niet onrechtmatig hadden gehandeld. De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan de zijde van de geïntimeerden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.216.144/01
arrest van 25 juni 2019
in de zaak van
[de groep] , maat c.q. lid v.d. Maatschap [de maatschap] Bedrijfs-en Belastingadviseurs,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[de vennootschap 1] , maat c.q. lid v.d. Maatschap [de maatschap] Bedrijfs-en Belastingadviseurs,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als de [de groep c.s.] , ook wel kopers,
advocaat: mr. T.G.M. Scheers te Roermond,
tegen

1.[bedrijfs- en belastingadviseurs] Bedrijfs- en Belastingadviseurs BV,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[de vennootschap 2] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[advies en consultancy] BV,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
[beheer] Beheer BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.
[geintimeerde 5] ,
6.
[geintimeerde 6] ,
beiden wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geintimeerden c.s.] , ook wel verkopers (geïntimeerden 1 en 2),
advocaat: mr. G.J.J.A. van Zeijl te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 mei 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 29 maart 2017, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen de [de groep c.s.] als eisers en [geintimeerden c.s.] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/222056/ Ha ZA 16-342)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het exploot van anticipatie van 9 mei 2017;
  • de memorie van grieven met producties/eiswijziging;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten, zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en niet door een grief zijn bestreden.
3.1.2
Op 8 november 2012 hebben [bedrijfs- en belastingadviseurs] (rechtens
vertegenwoordigd door de heren [geintimeerde 5] en [geintimeerde 6] , mede namens de aandeelhouder van
[bedrijfs- en belastingadviseurs] , zijnde [de vennootschap 2] .) als verkopers en de maatschap [de maatschap]
(hierna: de maatschap, rechtens vertegenwoordigd door haar beide maten,
te weten de [de groep] (op haar beurt vertegenwoordigd door de heren [vertegenwoordiger van de groep 1] en
[vertegenwoordiger van de groep 2] ) en [de vennootschap 1] (op haar beurt vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de vennootschap 1]
)) als kopers een "koopovereenkomst onderneming" gesloten, waarin het volgende
- voor zover thans van belang - is overeengekomen:
"(...)Artikel 1
Verkoper verklaart te hebben verkocht en in eigendom over te dragen aan koper, die verklaart te hebben gekocht en in eigendom te aanvaarden van de verkoper het door haar uitgeoefende bedrijfs- en belastingadvies kantoor, welke onderneming partijen genoegzaam bekend is, evenwel met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3 en 4.
Artikel 2
De overdracht geschiedt naar de toestand per 1 januari 2013 en wel volgens de partijen bindende overdracht van de gehele klantenportefeuille per 1 januari 2013.
Artikel 3
1. De bedrijfsoverdracht omvat;
a. de activa, bestaande uit het gehele klantenbestand zoals gespecificeerd en omschreven op de aan deze akte gehechte klantenlijst per 1 oktober 2012 en de mutaties in het klantenbestand die zich zullen voordoen in het 4= kwartaal van 2012, onder de voorwaarde dat de (in het 4= kwartaal uitgebrachte offertes aan) nieuwe relaties, zijnde relaties van na 1 oktober 2012, waarvan de uitgebrachte offertes door koper uiterlijk op 31 december 2012 en vóór het uitbrengen van de offertes zijn geaccordeerd, alsmede uiterlijk op 31 maart
2013 de uitgebrachte offertes (die door koper uiterlijk op 31 december 2012 zijn geaccordeerd) door de (potentiele) cliënten zijn ondertekend en geretourneerd, alsmede de per 31 december 2012 aanwezige inventaris toebehorende aan de verkoper, met dien verstande dat in de periode tot 1 januari 2013 nieuwe inventaris slechts door verkoper zal worden aangeschaft na voorafgaande goedkeuring door koper;
b. de immateriële activa zoals relaties, recht op de handelsnaam en handelsmerk en domeinnamen, goodwill (...), vergunningen en dergelijke. De koper neemt voorts alle lopende rechten en contract verhoudingen betreffende de overgenomen activa van de verkoper over.
c. het bankrekeningnummer toebehorende aan verkoper,
d. de website, alsmede mailadressen van verkoper;
e. de telefoonnummers en bijbehorende KPN cq Vodafone overeenkomsten;
f. de werknemers van verkoper per overnamedatum, met uitzondering van (...).
2. de verkoper verklaart en garandeert dat de over te dragen zaken als bedoeld in lid 1 haar onbezwaarde en onbelaste eigendom zijn en dat zij bevoegd is daarvan het eigendom over te dragen aan koper.
(...)
Artikel 5
De koop en verkoop geschiedt voor een koopsom welke als volgt is opgebouwd;
a. een bedrag aan goodwill van € 588.000,-, welk bedrag is gebaseerd op lx de jaaromzet over 2012 minus € 12.000,00, zijnde het bedrag dat tussen partijen is overeengekomen ten aanzien van de over te nemen inventaris;
b. een bedrag voor inventaris van € 12.000,-;
c. (...)
Artikel 12
De onderneming wordt vanaf 1 januari 2013 voor rekening van koper uitgeoefend. Alle winst en verlies van deze onderneming sedert deze datum behaald respectievelijk geleden komen ten bate respectievelijk ten laste van de koper. Indien na de overdracht van de onderneming op 1 januari 2013 koper aansprakelijk wordt gesteld door derden vanwege handelen of nalaten van de verkoper in de periode voorafgaande aan de overdracht, dan wel dat de koper door derden wordt aangesproken tot het voldoen van schulden die betrekking hebben op de periode vóór 1 januari 2013 en die aanspraken c.q. schulden direct dan wel indirect verband houden met de exploitatie van de overgedragen onderneming, dan is de verkoper hiervoor hoofdelijk aansprakelijk en is koper verder
gerechtigd om verkoper in vrijwaring op te roepen. (...)"
Artikel 16
(….)
- Koper zal een due diligence onderzoek uit (doen) voeren dat uiterlijk op 9 november 2012- vóór 17.00 uur is afgerond. Aan koper is een Informatieset ter beschikking gesteld (bijlage..) op basis waarvan het due diligence onderzoek zal plaatsvinden. Verkopers hebben daarnaast koper in de gelegenheid gesteld alle door haar wenselijk geachte vragen te stellen die door verkopers ook naar beste weten zijn beantwoord.
- Koper zal in samenspraak met verkoper vastleggen hoe, wanneer en onder welke
voorwaarden het due diligence onderzoek door haar wordt uitgevoerd en wat de gevolgen zijn van een negatieve of positieve uitkomst van het onderzoek voor de verkoop en koop van de onderneming, waarbij koper zich b ij voorbaat het recht voorbehoudt bij een negatieve uitkómst naar het oordeel van koper af te zien van de aankoop c.q. overdracht van de onderneming.
De ontbindende voorwaarde geldt tot 17.00 uur op 9 november 2012 en uiterlijk vóór 17.00 uur op 9 november 2012 zal koper aan verkoper mededelen ai dan niet af te zien van de koop c.q. overdracht van de onderneming, in dat geval zullen koper noch verkoper verplicht zijn enige vergoeding hoe ook genaamd en uit welken hoofde ook aan de wederpartij te betalen.”
3.1.3
In april 2015 heeft er meermaals overleg plaatsgevonden tussen partijen.
3.1.4
Bij brief van 30 september 2015 heeft de advocaat van kopers - kort gezegd - (de
directie van) [bedrijfs- en belastingadviseurs] aansprakelijk gesteld voor geleden en nog te lijden
schade en haar gesommeerd € 158.802,34 binnen veertien dagen te voldoen.
3.1.5
Via een confraternele brief zijn kopers door verkopers op 11 november 2015 tot
nakoming gesommeerd ter betaling van een (variabele) koopsom op basis van extra omzet
gegenereerd door opdrachten van nieuwe klanten over boekjaren 2014 (€ 12.297,60 excl.
btw) en 2015 (€ 16.396,80 excl. btw).
3.2.1.
De [de groep c.s.] vorderde in eerste aanleg (in conventie) (1) primair gedaagden hoofdelijk te veroordelen € 158.802,34 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover althans subsidiair gedaagden te veroordelen tot betaling van een bedrag nader op te maken bij staat, (2) te verklaren voor recht dat gedaagden gezamenlijk althans ieder der gedaagden afzonderlijk onrechtmatig jegens eiseressen hebben gehandeld, (3) te verklaren voor recht dat gedaagden gezamenlijk althans ieder der gedaagden afzonderlijk aansprakelijk zijn voor de door kopers geleden schade ten belope van een bedrag nader op te maken bij staat en (4) gedaagden te veroordelen in de kosten van het geding, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft de [de groep c.s.] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De [de groep c.s.] heeft [bedrijfs- en belastingadviseurs] overgenomen en is kort nadien geconfronteerd met de situatie dat sommige van de van [bedrijfs- en belastingadviseurs] overgenomen klanten ook na beëindiging van hun overeenkomsten van opdracht aanspraak maakten op het uitvoeren van diverse werkzaamheden waaronder het opmaken van jaarrekeningen over het daaraan voorafgaande jaar en het verzorgen van de daarbij behorende belastingaangifte, dit terwijl daar geen inkomsten tegenover stonden voor de [de groep c.s.] Immers bleek dat deze klanten op basis van die eerdere met [bedrijfs- en belastingadviseurs] gesloten overeenkomsten van opdracht maandelijks een vast bedrag dienden te voldoen, maar dat bij de daarbij overeengekomen werkzaamheden ook waren inbegrepen, die werkzaamheden die zagen op het verwerken van de administratie over de laatste maand of het laatste kwartaal van 2012 en het opstellen van de jaarrekening over 2012. Daardoor heeft [de groep c.s.] veel extra werkzaamheden moeten verrichten, waar zij niet op had gerekend (en hoeven rekenen). Zij becijfert de daarmee samenhangende kosten op een bedrag van € 158.802,34 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
De [de groep c.s.] maakt aanspraak op betaling van dit bedrag allereerst op basis van artikel 12 van de overeenkomst (‘schulden” betrekking hebbend op de periode van 1 januari 2013 ), subsidiair op grond van ongerechtvaardigde verrijking en meer subsidiair op grond van dwaling/bedrog. Verder heeft zij [de vennootschap 2] , [advies en consultancy] , [beheer] Beheer BV, [geintimeerde 5] en [geintimeerde 6] als bestuurders van [bedrijfs- en belastingadviseurs] Bedrijfs-en Belastingadviseursaken BV aansprakelijk geacht op grond van artikel 2:249 BW en verder op grond van artikel 6:162 BW voor zover het betreft laatste vier genoemde (rechts)personen.
3.2.3.
[geintimeerden c.s.] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. Verder hebben [bedrijfs- en belastingadviseurs] Bedrijfs-en Belastingadviseurs BV en [de vennootschap 2] in reconventie aanspraak gemaakt op betaling van bedragen van respectievelijk € 12.297,60 en € 16.396,80vanwege extra gegenereerde omzet over de boekjaren 2014 en 2015.
3.2.4.
In het eindvonnis van 29 maart 2017 heeft de rechtbank de vorderingen van de [de groep c.s.] afgewezen en de vorderingen in reconventie toegewezen tot bedragen van € 12.297,60 exclusief btw over het boekjaar 2014 en € 5.509,92 exc. btw over het boekjaar 2015 en de [de groep c.s.] in de proceskosten veroordeeld, zowel in conventie als in reconventie.
3.2.5.
Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, het volgende overwogen. Het bepaalde in artikel 12 van de koopovereenkomst ziet niet op het verrichten van uitgestelde – overeengekomen – werkzaamheden, maar heeft veeleer betrekking op aansprakelijkheidsstellingen voortvloeiend uit het handelen of nalaten van [geintimeerden c.s.] in de periode voorafgaand aan 1 januari 2013. Van ongerechtvaardigde verrijking is geen sprake omdat [de groep c.s.] een klantenportefeuille heeft gekocht met alle daarbij horende verplichtingen. Aan een beroep op dwaling en bedrog gaat de rechtbank voorbij, omdat geen buitengerechtelijke vernietiging heeft plaatsgevonden, terwijl deze ook niet in rechte is gevorderd evenmin als een wijziging van de gevolgen van de overeenkomst. Nu de jaarstukken 2009 tot en met 2011 aan de [de groep c.s.] zijn verstrekt inclusief een daarin opgenomen post vooruit gefactureerde omzet en daarover destijds geen vragen zijn gesteld, terwijl de [de groep c.s.] verder onvoldoende betwist heeft de stelling van [geintimeerden c.s.] dat de jaarstukken geen rol van betekenis hebben gespeeld bij de totstandkoming van de overeenkomst, bestaat voor een aansprakelijkheid op basis van artikel 2:249 BW (misleidende voorstelling op basis van jaarstukken) geen grond (meer). Datzelfde geldt dan ook voor het op die grond voor het de door de [de groep c.s.] gestelde onrechtmatig handelen van met name [geintimeerde 5] en [geintimeerde 6] in persoon. Tenslotte heeft de rechtbank nog overwogen dat gelet op het bepaalde in artikel 6:89 BW de [de groep c.s.] door eerst in op 6 maart 2015 te klagen over de door [geintimeerden c.s.] met hun klanten gemaakte prijsafspraken haar rechten heeft verspeeld, nu zij al veel eerder met de gevolgen van deze afspraken is geconfronteerd en [geintimeerden c.s.] aldus de mogelijkheid is ontnomen om eventuele schadebeperkende maatregelen te nemen.
3.3.
De [de groep c.s.] heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd. [de groep c.s.] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en na herformulering van haar vorderingen, het volgende gevorderd :
Primair
1.voor recht te verklaren dat geïntimeerden gezamenlijk, althans ieder der geïntimeerden afzonderlijk, althans die geïntimeerde(n) die uw hof in goede justitie vermeent te behoren, op grond van artikel 12 van de koopovereenkomst, de door appellanten na de overname gedane werkzaamheden, waarvoor vóór de overname door de klant al is betaald aan geïntimeerde(n), aan appellanten dienen te vergoeden, zijnde een bedrag ad € 158.802,34, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
2. geïntimeerden gezamenlijk, althans ieder der geïntimeerden afzonderlijk, althans die geïntimeerde(n) die het hof in goede justitie vermeent te behoren, (hoofdelijk) te veroordelen om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen arrest aan appellanten te betalen een bedrag ad € 158.802,34, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 1 januari 2013, althans vanaf een door het hof vast te stellen datum tot aan de dag der algehele voldoening, althans zijnde een bedrag op te maken bij Staat en te vereffenen volgens de Wet en te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente;
Subsidiair
1. voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst d.d. 8 november 2012 tussen de betreffende partijen voor wat betreft de koopsom voor de onderneming partieel is vernietigd wegens dwaling, voor een bedrag van € 158.802,34, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente, althans een door uw hof in goede justitie te bepalen bedrag, en te bepalen dat die geïntimeerde(n) die. uw hof in goede justitie vermeent te behoren het door uw hof te bepalen bedrag aan appellanten dient te betalen;
2. geïntimeerden gezamenlijk, althans ieder der geïntimeerden afzonderlijk, althans die geïntimeerde(n) die het hof in goede justitie vermeent te behoren, (hoofdelijk) te veroordelen om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen arrest aan appellanten te betalen een bedrag ad € 158.802,34, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 1 januari 2013, althans vanaf een door uw hof vast te stellen datum tot aan de dag der algehele voldoening, althans zijnde een bedrag op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente;
meer Subsidiair
1.voor recht te verklaren dat geïntimeerden gezamenlijk, althans ieder der geïntimeerden afzonderlijk, althans die geïntimeerde(n) die het hof in goede justitie vermeent te behoren, ongerechtvaardigd zijn/is verrijkt ten koste van appellanten;
2. geïntimeerden gezamenlijk, althans ieder der geïntimeerden afzonderlijk, althans die geïntimeerde(n) die het hof in goede justitie vermeent te behoren, (hoofdelijk) te veroordelen om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen arrest aan appellanten te betalen een bedrag ad € 158.802,34, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 1 januari 2013, althans vanaf een door het hof vast te stellen datum tot aan de dag der algehele voldoening, althans zijnde een bedrag op te maken bij Staat en te vereffenen volgens de Wet en te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente;
nog meer Subsidiair
1.voor recht te verklaren dat geïntimeerden gezamenlijk, althans ieder der geïntimeerden afzonderlijk, althans die geïntimeerde(n) die uw hof in goede justitie vermeent te behoren, een misleidende voorstelling hebben/heeft gegeven van de toestand der vennootschap en derhalve de betreffende bestuurder(s) tegenover appellanten hoofdelijk aansprakelijk zijn/is voor de schade;
2. geïntimeerden gezamenlijk, althans ieder der geïntimeerden afzonderlijk, althans die geïntimeerde(n) die uw hof in goede justitie vermeent te behoren, te veroordelen om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen arrest aan appellanten te betalen een bedrag ad € 158.802,34, althans een door uw hof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 1 januari 2013, althans vanaf een door het hof vast te stellen datum tot aan de dag der algehele voldoening, althans zijnde een bedrag op te maken bij Staat en te vereffenen volgens de Wet en te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente;
en uiterst Subsidiair
1.voor recht te verklaren dat geïntimeerden gezamenlijk, althans ieder der geïntimeerden afzonderlijk, althans die geïntimeerde(n) die uw hof in goede justitie vermeent te behoren, onrechtmatig jegens appellanten hebben/heeft gehandeld en derhalve tegenover appellanten hoofdelijk aansprakelijk zijn/is voor de schade;
2. geïntimeerden gezamenlijk, althans ieder der geïntimeerden afzonderlijk, althans die geïntimeerde(n) die uw hof in goede justitie vermeent te behoren, te veroordelen om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen arrest aan appellanten te betalen een bedrag ad € 158.802,34, althans een door uw hof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 1 januari 2013, althans vanaf een door uw hof vast te stellen datum tot aan de dag der algehele voldoening, althans zijnde een bedrag op te maken bij Staat en te vereffenen volgens de Wet en te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente.
3.4.
De grieven bestrijden achtereenvolgens het oordeel van de rechtbank met betrekking tot uitleg van artikel 12 van de koopovereenkomst (grief 1), de ongerechtvaardigde verrijking (grief 2), de dwaling (grief 3), de misleidende jaarstukken 2011 in de zin van artikel 2:249 BW (grief 4), het onrechtmatig handelen van de bestuurders/natuurlijke personen(grief 5), de klachtplicht (grief 6), de kostenveroordeling in conventie (grief 7), de veroordeling in reconventie (grief 8) en de veroordelingen in het algemeen, zowel in conventie als in reconventie (grief 9).
3.5.
De stellingen van de [de groep c.s.] komen in de kern neer op het verwijt dat zij [geintimeerden c.s.] maakt, dat deze laatste in het kader van de verkoop van haar onderneming aan de [de groep] geen mededeling heeft gedaan van de omstandigheid dat in de omzet zoals deze in de diverse jaarstukken is opgenomen mede is begrepen omzet uit vooruit gefactureerde werkzaamheden (jaarstukken en belastingaangiftes). De daarmee gemoeide omzet beloopt volgens de [de groep c.s.] een bedrag van € 158.802,34.
3.6
Uit de stukken meer ook in het bijzonder de offerte aan de Zoete Zoen van 11 november 2008 (productie 2 bij inleidende dagvaarding) en de offerte aan Brasserie [brasserie] van 4 november 2011 (productie 15 bij memorie van grieven) valt af te leiden dat met (sommige) cliënten van [bedrijfs- en belastingadviseurs] overeenkomsten van opdracht zijn gesloten (voor onbepaalde tijd), die inhielden dat tegen een vaste prijsafspraak op jaarbasis werkzaamheden zouden worden verricht betreffende de (maandelijkse) boekhouding, de jaarrekening en de fiscale aangifte over dat jaar en eventueel de salarisadministratie. Hierbij werd tevens de afspraak gemaakt dat daartoe maandelijks een vast bedrag werd gedeclareerd. Tussentijdse opzegging was mogelijk, waarbij alsdan een in die overeenkomst vastgelegde methode van afrekening had te gelden voor dat boekjaar.
3.7
Dit betekent naar het oordeel van het hof dat in het kader van diezelfde opdracht (telkens) gewerkt werd met een periode gelijk aan een ‘boekjaar’, waarbij de verplichtingen voor [bedrijfs- en belastingadviseurs] inhielden het verrichten van een veelheid vooraf bepaalde boekhoudkundige werkzaamheden samenhangend met dat boekjaar. Dit had als direct gevolg dat de werkzaamheden met betrekking tot het opmaken van de jaarrekening en de fiscale aangifte over dat boekjaar gezien de aard ervan (telkens) werden verricht in de periode na afloop van dat boekjaar. Die systematiek komt het hof mede gezien de aard van de werkzaamheden niet onbegrijpelijk noch onredelijk voor, maar brengt wél met zich dat er dus ook sprake was van werkzaamheden waarvoor reeds was gefactureerd, maar die nog wél verricht moesten worden, nu immers in het vaste maandbedrag door het jaar heen die werkzaamheden (jaarrekening en fiscale aangifte) voor dat (boek)jaar reeds waren verdisconteerd. De door [de groep] gestelde onduidelijkheid op dit punt vermag het hof gezien de tekst van die offertes niet in zien. De werkzaamheden als hier bedoeld zijn in beide gevallen in de offerte omschreven onder het kopje I “Werkzaamheden betreffende de financiële administratie, de jaarrekening en fiscale aangiften” met daarbij nog een meer gedetailleerde opsomming.
3.8
Tegen deze achtergrond ligt de vraag voor of [geintimeerden c.s.] in het kader van de onderhandelingen over de verkoop van hun onderneming aan de [de groep c.s.] gehouden was deze systematiek van declareren (nog) expliciet aan de orde te stellen.
Allereerst kan worden vastgesteld dat in het kader van de koopovereenkomst [de groep c.s.] een due diligence onderzoek heeft bedongen zoals dat nader is omschreven in artikel 16 van die koopovereenkomst. Dat due diligence onderzoek is verricht (mede) op basis van een document genaamd ‘Aandachtspunten overname [bedrijfs- en belastingadviseurs] ’ (onderdeel van productie 3 bij memorie van grieven). Uit dat document valt af te leiden dat de [de groep c.s.] de beschikking heeft gevraagd en verkregen van [geintimeerden c.s.] met betrekking tot de facturatie en vaste prijsafspraken (voor dat laatste was ook reeds aandacht gevraagd in een eerder stadium – augustus 2012-). Volgens [geintimeerden c.s.] zijn daarbij ook de onderliggende offertes ter beschikking gesteld en dat is niet althans onvoldoende betwist door de [de groep c.s.] Verder staat vast dat naar aanleiding van het due diligence onderzoek geen nadere vragen zijn gesteld over deze kwestie dan wel vragen onbeantwoord zijn gebleven. Tenslotte is van belang dat in de jaarrekening 2011 (die eveneens ter beschikking is gesteld) een post op de balans onder passiva en het kopje ‘onderhanden projecten’ voorkomt van ‘vooruit gefactureerde omzet’ voor een bedrag van € 25.000,- . Over deze post zijn geen vragen gesteld, terwijl [geintimeerden c.s.] onbetwist hebben gesteld dat hiermee bedoeld is aan te geven de te verwachten salariskosten, die gemoeid zijn met het opstellen van jaarrekeningen en het doen van fiscale aangiftes samenhangend met de daartoe met cliënten gemaakte vaste prijsafspraken.
3.9
In het licht van deze feitelijke vaststellingen zal het hof verder de grieven behandelen.
Nakoming
3.9.1
De [de groep c.s.] betoogt ter toelichting op grief 1 dat zij aansprakelijk is gesteld door cliënten van [bedrijfs- en belastingadviseurs] ‘vanwege handelen of nalaten van de verkopers in de periode voorafgaand aan de overdracht, een en ander als bedoeld in artikel 12 van de koopovereenkomst’. De betreffende cliënten hebben immers aanspraak gemaakt op het opstellen van de jaarrekening en het doen van aangifte voor zover betrekking hebbend op de periode tot 1 januari 2012. De uitleg van de overeenkomst op dit punt door de rechtbank, dat het hier niet gaat om ‘schulden’ als in artikel 12 van de koopovereenkomst bedoeld, is daarom volgens appellanten onjuist. De grief faalt. De koopovereenkomst houdt in de koop van de onderneming [bedrijfs- en belastingadviseurs] ‘going concern’, dus met inbegrip van de reeds aangegane verplichtingen, zoals (bijvoorbeeld) voortvloeiend uit de hier bedoelde overeenkomsten van opdracht. Die bestaande en uit een normale bedrijfsuitvoering voortvloeiende verplichtingen zijn redelijkerwijs niet aan te merken als een schuld in de zin van dat artikel. Door de [de groep] zijn ook verder geen concrete feiten gesteld, die erop zouden kunnen duiden dat partijen bij de totstandkoming van de overeenkomst op dit punt een andere uitleg van het begrip ‘schulden’ in de zin van artikel 12 voor ogen stond dan hiervoor aangegeven.
Ongerechtvaardigde verrijking
3.9.2
Volgens de toelichting op deze grief zijn verkopers verrijkt doordat in de prijs voor de onderneming omzet is meegenomen, waarvoor nog werkzaamheden verricht moesten worden. Die werkzaamheden zijn verricht door [de groep c.s.] , zodat zij in dat opzicht is verarmd.
Ook deze grief faalt. De [de groep c.s.] heeft voor de ‘goodwill’ van de onderneming een bedrag betaald overeenkomstig de te verwachten omzet over 2012. Niet in discussie is dat een dergelijke omzet kan worden behaald, maar wat [de groep c.s.] stelt is dat omzet behaald in een bepaald jaar, indien en voor zover daar nog verplichtingen tegenover staan niet zou mogen meetellen voor het berekenen van die omzet. Die stelling is eenvoudigweg onjuist. De lopende contracten (waar het hier om gaat) brengen immers met zich dat de daarmee samenhangende werkzaamheden deels verricht dienen te worden in het jaar dat als boekjaar kan worden bestempeld én deels in de jaren daarna. Bij doorlopende contracten levert dat jaarlijks eenzelfde bedrag op (indexaties en nader afspraken daargelaten). In die zin is de in de jaarstukken gerelateerde omzet in 2011 en 2012 ook juist. Verder leveren die in beginsel doorlopende overeenkomsten ook na 1 januari 2012 een constante maandelijkse stroom aan inkomsten op, waarin ook weer diezelfde verplichtingen zijn verdisconteerd. Het is juist die (winst)potentie die de omvang van de als goodwill bestempelde waarde van de onderneming bepaalt. Niet goed valt in te zien, zeker niet in de situatie dat geen vooruitzicht bestaat op het eindigen van de overeenkomst met de cliënt, dat sprake zou zijn van een verrijking aan de zijde van [geintimeerden c.s.] , laat staan een ongerechtvaardigde verarming aan de zijde van de [de groep c.s.] , nu deze situatie immers als het ware in de overeenkomst besloten ligt.
Dwaling
3.9.3
De toelichting op deze grief is tweeërlei. Naar de mening van de [de groep c.s.] is [geintimeerden c.s.] tekortgeschoten in haar informatieplicht en daaraan verbindt de [de groep c.s.] thans ook een vordering tot vernietiging (deels) van de koopovereenkomst. Ook deze grief faalt. [de groep c.s.] heeft als hiervoor overwogen in het kader van een due diligence onderzoek alle relevante stukken, die zij wenste, kunnen inzien. Daaronder begrepen de diverse offertes (voor zover aanwezig) én de facturen van de diverse klanten van [bedrijfs- en belastingadviseurs] . Daarbij gold en was dus kenbaar voor de [de groep] dat bij een aantal klanten in beginsel door deze jaarlijks een vastgesteld bedrag verschuldigd was dat in gelijke maandelijkse termijnen werd gefactureerd, terwijl verder de daarvoor te verrichten werkzaamheden mede inhielden het opmaken van de jaarrekening en het doen van aangifte over dat boekjaar, zoals het hof hiervoor onder 3.6 en 3.7 heeft vastgesteld en toegelicht. Voor zover de [de groep c.s.] nog stelt dat de jaarrekening 2011 op dat punt een misleiding inhield (het voor die werkzaamheden opgenomen bedrag op de balans van 2011van € 25.000 is veel te laag ingeschat) miskent de [de groep c.s.] dat de door haar gestelde (extra) werkzaamheden gerelateerd dienen te worden aan het in beginsel doorlopen van de contracten en het aldus blijven ontvangen van de daarmee samenhangende vergoeding, als nader door het hof geduid in 3.9.2 , terwijl niet is gesteld dat [geintimeerden c.s.] in de wetenschap verkeerden dat een (groot) aantal cliënten zou vertrekken en daarvan (niettemin) geen mededeling hebben gedaan. Van enige schending van een informatieplicht is onder de gegeven omstandigheden dan ook geen sprake.
Handelen in strijd met artikel 2:249 BW
3.9.4
De hiertoe door de [de groep c.s.] aangevoerde feitelijke grondslag is gelegen in de omstandigheid dat de jaarrekening 2011 en de tussentijdse cijfers 2012 volgens de [de groep c.s.] een verkeerde en daardoor misleidende voorstelling van zaken hebben gegeven. Het gevolg hiervan is, aldus de [de groep c.s.] , dat de bestuurders van [bedrijfs- en belastingadviseurs] aansprakelijk zijn voor de schade die de [de groep c.s.] heeft geleden (lees: het bedrag dat gemoeid is met de niet verwachte en -overigens door [geintimeerden c.s.] in de hoogte ervan bestreden - extra uitgaven voor werkzaamheden ad € 158.802,34). De rechtbank heeft overwogen dat de betreffende jaarstukken volgens een onweersproken stelling van [geintimeerden c.s.] geen rol van betekenis hebben gespeeld bij de totstandkoming van de koopovereenkomst, zodat de stellingen van de [de groep c.s.] als hierboven verwoord verworpen dienen te worden.
De hiertegen gericht grief houdt kort gezegd in dat de jaarrekening 2011 nu juist de basis is geweest voor de prijsbepaling, zodat, nu deze jaarrekening onvolkomen is geweest – gezien het daarin opgenomen bedrag van vooruitgefactureerde omzet van slechts € 25.000 hen als kopers heeft misleid.
Hoewel op grond van artikel 5 van de koopovereenkomst en de als productie 2 bij inleidende dagvaarding overgelegde stukken in voldoende mate vaststaat dat de in de jaarrekening 2011 genoemde omzet en de mede daarop gebaseerde geprognosticeerde omzet van 2012 (8% meer dan in 2011) mede bepalend zijn geweest voor de hoogte van de uiteindelijke koopsom, leidt dat niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie dat de bestuurders van [bedrijfs- en belastingadviseurs] een misleidende jaarrekening hebben opgesteld of dat de koopsom door misleiding tot stand is gekomen. Zoals het hof hiervoor reeds in 3.9.3 heeft overwogen brengt het systeem van doorlopend maandelijks factureren met zich dat ook daadwerkelijk in een jaar een bepaalde omzet kan worden behaald. Dat het hierbij mede om werkzaamheden gaat die deels nog moeten worden verricht maakt dat niet anders nu de in de overeenkomst(en) van opdracht afgesproken werkzaamheden weliswaar zien op (telkens) één (boek)jaar, maar zonder opzegging ook feitelijk telkens doorlopen naar een volgend (boek)jaar. Zoals reeds eerder overwogen viel kennelijk niet te voorzien dat een (flink) deel van de cliënten van [bedrijfs- en belastingadviseurs] na 1 januari 2012 de overeenkomst van opdracht zou beëindigen. Integendeel, zowel de [de groep c.s.] als [bedrijfs- en belastingadviseurs] gingen op basis van vaststaande gegevens uit van een omzetgroei, zoals die zich ook de jaren daarvoor had verwezenlijkt (zie ook weer de betreffende productie 2). Daarom is van misleiding in de zin van artikel 2:249 BW geen sprake. Grief 4 faalt.
Onrechtmatige daad
3.9.5
Grief 5 heeft betrekking op de door de rechtbank verworpen stelling van de [de groep c.s.] dat [bedrijfs- en belastingadviseurs] in persoon als de (feitelijke) bestuurders van [bedrijfs- en belastingadviseurs] onrechtmatig hebben gehandeld door te bewerkstelligen dat de jaarrekening over 2011 misleidend was én door nadien aan zichzelf een dividenduitkering te doen uit door hen beheerste vennootschap(pen) in het zicht van een naderende claim vanuit de [de groep c.s.]
De grief kan niet slagen. Van misleiding is geen sprake zoals reeds door het hof hiervoor is overwogen onder 3.9.3 en 3.9.4. Wat betreft de (erkende en vaststaande) dividenduitkering uit de eigen vennootschappen valt uit niets af te leiden dat [bedrijfs- en belastingadviseurs] daartoe niet gerechtigd waren bij/na de afwikkeling van de verkoop van de onderneming [bedrijfs- en belastingadviseurs] , terwijl al evenmin is gebleken dat bij de bewuste dividenduitkering(en) de claim van de [de groep c.s.] ook maar enige rol heeft gespeeld. Daar komt nog bij dat deze claim gezien het bovenstaande ook niet gerechtvaardigd is te achten.
De bewijsaanbiedingen
3.9.6
De [de groep c.s.] heeft nagenoeg bij elke grief een bewijsaanbod gedaan. Voorts heeft zij een uitgebreid bewijsaanbod gedaan in randnummer 171 van de memorie van grieven. Voor zover deze bewijsaanbiedingen betrekking hebben op (juridische) kwalificaties van haar vorderingen zijn ze niet relevant, nu deze zich als zodanig niet voor bewijs lenen.
Voor zover het gaat om feiten en omstandigheden die ten grondslag zijn gelegd aan haar vorderingen, heeft de [de groep] daarbij geen belang meer, omdat het hof deze door de [de groep] gestelde feiten en omstandigheden– voor zover relevant voor het oordeel - telkens tot uitgangspunt heeft genomen bij de beoordeling. Voor het overige zijn geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden.
De klachtplicht
3.9.7
De [de groep c.s.] heeft ook nog een grief (6) gericht tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de klachtplicht bij de (niet) nakoming van de overeenkomst.
Deze grief kan verder onbesproken blijven, nu van enig niet nakomen van de overeenkomst zoals hiervoor is overwogen, geen sprake is geweest.
De proceskosten
3.9.8
Nu alle grieven falen met betrekking tot de afwijzing van de vorderingen in conventie door de rechtbank, blijft ook de proceskostenveroordeling in stand.
De vorderingen in reconventie
3.9.9
De hierop betrekking hebbende grief 8 ziet uitsluitend op de mogelijkheid om deze toegewezen vorderingen te mogen verrekenen met hetgeen in conventie is toegewezen. Nu de vorderingen in conventie echter niet voor toewijzing in aanmerking komen, ontvalt het belang aan deze grief.
De gerechtvaardigdheid van deze reconventionele vorderingen als zodanig staat immers in hoger beroep niet ter discussie
3.9.10
Grief 9 heeft geen zelfstandige betekenis.
De slotsom
3.1
Geen van de grieven slaagt, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. De [de groep] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof begroot deze kosten op € 5.200 aan griffierechten en (2 punten tegen tarief V) € 6.322 aan overige geliquideerde kosten.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de [de groep c.s.] in de kosten van het beroep gevallen aan de zijde van [geintimeerden c.s.] tot op heden vastgesteld op € 11.522,-;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, R.A.. van der Pol en R.F. Groos en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 juni 2019.
griffier rolraadsheer