In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om [appellant] en [appellante] toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder op 20 november 2018 geoordeeld dat de schuldenaren niet te goeder trouw waren geweest in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek om toelating, en dat zij niet voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zouden kunnen nakomen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de eerdere toelating tot de schuldsaneringsregeling in 2004 en de daaruit voortvloeiende schulden. De rechtbank had vastgesteld dat een aanzienlijk deel van de schulden voortkwam uit strafbare feiten, waaronder het exploiteren van een hennepplantage, en dat de verzoekers niet in staat waren om hun schulden te voldoen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het ook opmerkte dat de verzoekers onvoldoende bewijs hadden geleverd van hun huidige financiële situatie en de beheersbaarheid van hun psychosociale problemen. De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan de toelating tot de schuldsaneringsregeling worden gesteld, vooral in gevallen van eerdere veroordelingen en niet-nakoming van verplichtingen.