ECLI:NL:GHSHE:2019:2112

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
200.207.442_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid bij aandelenoverdracht en geldleningen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure met betrekking tot onrechtmatige daad, aandelenoverdracht en geldleningen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. K.P. Meegdes, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 4 februari 2015 een deelvonnis heeft gewezen. De zaak betreft de vorderingen van de geïntimeerden, waaronder Participaties Holding B.V. en Unitech B.V., die schadevergoeding eisen van de appellant en zijn holding. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant onrechtmatig had gehandeld door onjuiste mededelingen te doen over de financiële situatie van het uitzendbureau Unitech, wat leidde tot het aangaan van een Letter of Intent (LOI) en het verstrekken van geldleningen door de geïntimeerden. De appellant betwistte de claims en voerde aan dat de geïntimeerden zelf verantwoordelijk waren voor hun investeringen en dat zij onvoldoende onderzoek hadden gedaan naar de financiële situatie van Unitech. Het hof heeft in zijn arrest van 11 juni 2019 geoordeeld dat de geïntimeerden niet hebben bewezen dat de appellant onrechtmatig heeft gehandeld door uitzendkrachten en contracten van Unitech naar een ander uitzendbureau over te hevelen. Het hof heeft de vorderingen van de geïntimeerden afgewezen en de proceskosten aan de zijde van de appellant toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.207.442/01
arrest van 11 juni 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. K.P. Meegdes te Heerlen,
tegen

1.[Participaties Holding] Participaties Holding B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[holding] Holding B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[unitech] Unitech B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
eiseressen in het incident,
hierna aan te duiden als [geintimeerden c.s.] ,
advocaat: mr. M.P. Wolf te Breda,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 juli 2017 in het hoger beroep van de door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/273223 / HA ZA 14-36 gewezen vonnissen van 4 februari 2015 en 27 juli 2016.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 4 juli 2017;
  • de memorie van antwoord in principaal appel tevens houdende memorie van grieven in (voorwaardelijk) incidenteel appel met producties;
  • de memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel appel met producties;
  • een akte aan de zijde van [geintimeerden c.s.] ;
  • een antwoordakte aan de zijde van [appellant] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

in principaal en (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep
6.1.1.
In r.o. 2.1. tot en met 2.5. van het bestreden vonnis van 4 februari 2015 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Daarnaast staan nog enkele andere feiten (als gesteld en onvoldoende betwist) tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
6.1.2.
[unitech 2] is opgericht op 31 augustus 2010 en hield zich bezig met het detacheren van uitzendkrachten. Vooruitlopend op de hierna te noemen aandelenoverdrachten is op 6 februari 2012 de naam van [unitech 2] gewijzigd in [unitech] B.V.
6.1.3.
[unitech 2] werd bestuurd door [group] B.V. en [holding 2] Holding B.V. (hierna: [holding 2] ). [holding 2] werd bestuurd door [appellant] (hierna: [appellant] ).
6.1.4.
Tussen [Participaties Holding] en [holding 2] is in januari 2012 een Letter of Intent (prod. 1 bij inl. dagvaarding, hierna: de LOI) tot stand gekomen, waarin onder meer het volgende is vastgelegd:
  • [holding 2] zou na 30 januari 2012 100% van de aandelen van [unitech 2] B.V. (hierna: [unitech 2] ) in haar bezit hebben en [holding 2] zou uiterlijk voor 15 februari 2012 51% van die aandelen verkopen aan [Participaties Holding] .
  • [Participaties Holding] en [holding 2] zouden hun vennootschappen bij elkaar brengen en een gezamenlijke holding oprichten, waarvan de aandelen verdeeld zouden worden: “51% [Participaties Holding] en 49% [holding 2] ”.
6.1.5.
[statutair bestuurder van geintimeerde 1] (hierna: [statutair bestuurder van geintimeerde 1] ) is statutair bestuurder van [Participaties Holding] .
[de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] (hierna: [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] ) is de moeder van [statutair bestuurder van geintimeerde 1] .
6.1.6.
De aandelenoverdrachten, zoals voorzien in de LOI, zijn niet doorgegaan. [Participaties Holding] heeft op 20 augustus 2012 [holding] opgericht. [holding] verkreeg bij notariële akte van levering van aandelen d.d. 12 september 2012 (prod. 7 bij inl. dagvaarding, hierna: de leveringsakte) van [holding 2] alle aandelen die [holding 2] hield in [unitech] . De koopprijs bedroeg € 18.000,-. Dit was volgens de leveringsakte de intrinsieke waarde van de aandelen zoals deze bleek uit de overnamebalans (bijlage bij de leveringsakte, zie ook hierna 6.1.7. en 6.1.8.).
6.1.7.
In artikel 4 van de leveringsakte is een aantal garanties van de verkoopster ( [holding 2] ) opgenomen, waaronder de volgende:

III. Garanties ten aanzien van de overnamebalans
a. de overnamebalans, opgesteld per tweeëntwintig maart tweeduizendtwaalf, welke, na door koopster en verkoopster voor gezien te zijn getekend, aan deze akte zal worden vastgehecht, geeft getrouw en stelselmatig de grootte en samenstelling van het vermogen weer;
b. er bestaan geen andere verplichtingen ten laste van de Vennootschap (…) dan die welke staan vermeld in de per gemelde datum opgemaakte overnamebalans;
(…)
IV. Overige garanties
a. tijdens de periode vanaf de balansdatum tot ondertekening van deze akte is het bedrijf der vennootschap op gebruikelijke en normale wijze uitgeoefend, met dien verstande dat het eigen vermogen per heden tenminste achttienduizend euro (€ 18.000,00) zal bedragen.”
6.1.8.
De hierboven in 6.1.6. en 6.1.7. genoemde overnamebalans is de “Overnamebalans [unitech] per 22 maart 2012” (hierna: de overnamebalans). In de op 27 maart 2012 door [registeraccountant] R.A. (hierna: [registeraccountant] ) ondertekende toelichting op de overnamebalans is onder meer vermeld:
“Doelstelling van de vennootschap is om een minimale omzet te genereren van € 2.000.000,- op jaarbasis met een bijbehorende winst van € 100.000,-.”
6.1.9.
[Participaties Holding] heeft in de periode vanaf 16 maart 2012 tot en met 13 september 2012 leningen verstrekt aan [unitech] voor een totaal bedrag van € 227.800,--. [holding] heeft in mei 2012 aan [unitech] leningen verstrekt voor een totaal bedrag van € 17.900,-- (zie voor de leningen door beide vennootschappen prod. 20 bij inl. dagvaarding).
6.2.1.
[geintimeerden c.s.] hebben in eerste aanleg [appellant] , [appellant in 200.207.475_01] en [holding 2] (door de rechtbank en partijen aangeduid als [appellant] c.s.) gedagvaard. Daarbij heeft de rechtbank met het vonnis van 27 juli 2016 een deelvonnis gewezen, waarbij veroordelingen zijn uitgesproken jegens [holding 2] en jegens [appellant] c.s. ( [appellant] , [appellant in 200.207.475_01] en [holding 2] gezamenlijk).
6.2.2.
De onderhavige zaak betreft uitsluitend het door [appellant] ingestelde hoger beroep en het in dat verband ingestelde (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep van [geintimeerden c.s.]
6.2.3.
Daarnaast is nog sprake van de ook bij dit hof aanhangige zaak met zaaknummer 200.207.475/01, betreffende het hoger beroep van [appellant in 200.207.475_01] en het in verband daarmee ingestelde incidenteel hoger beroep van [geintimeerden c.s.] tegen genoemd deelvonnis.
Bij het tussenarrest van 4 juli 2017 is de onderhavige zaak gevoegd met de zaak betreffende het hoger beroep van [appellant in 200.207.475_01] . In die zaak wordt per dezelfde datum van het onderhavige arrest ook uitspraak gedaan.
6.2.4.
In het hierna volgende gaat het alleen over de vorderingen van [geintimeerden c.s.] jegens [appellant] . Er wordt slechts ingegaan op punten die [holding 2] of [appellant in 200.207.475_01] betreffen voorzover dat gelet op de verwevenheid met deze zaak relevant is.
6.3.
[geintimeerden c.s.] hebben in eerste aanleg na wijziging van eis gevorderd:
1. primair [appellant] c.s. hoofdelijk te veroordelen aan [geintimeerden c.s.] te betalen bij wijze van schadevergoeding een bedrag van € 747.100,05 vermeerderd met wettelijke rente;
2. subsidiair [appellant] c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan [Participaties Holding] te betalen een bedrag van € 227.800,- en aan [holding] een bedrag van € 17.900,-, vermeerderd met wettelijke rente;
3. meer subsidiair [appellant] c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan [geintimeerden c.s.] te betalen een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente;
4. een en ander met hoofdelijke veroordeling van [appellant] c.s. tot betaling van een bedrag van € 6.422,- aan [Participaties Holding] aan buitengerechtelijke incassokosten en met hun hoofdelijke veroordeling in de proceskosten.
6.4.
Hieraan hebben [geintimeerden c.s.] voor zover hier relevant het volgende ten grondslag gelegd.
[Participaties Holding] is benaderd door [medewerker van de group] (hierna: [medewerker van de group] ) van de [group] . KBC had het bankkrediet aan die groep opgezegd, zodat er een geldtekort was ontstaan en een nieuwe financier nodig was. Dit heeft geleid tot de LOI. Het was de bedoeling dat er op basis van ongeveer 50/50 zou worden samengewerkt. [holding 2] was echter niet in staat om de benodigde financiering voor deelname in het aandelenkapitaal en eventuele investeringen in het uitzendbureau rond te krijgen. Daarom heeft [Participaties Holding] uiteindelijk via [holding] 100% van de aandelen in het uitzendbureau verkregen en zou zij zelf voor financiering zorgdragen.
[Participaties Holding] is de LOI aangegaan omdat aan haar deelname in een bloeiende onderneming werd voorgespiegeld. Er is gezegd dat [unitech] een winst draaide van € 100.000,- op een omzet van € 2.000.000,- en nadien zijn de vooruitzichten alleen nog maar rooskleuriger voorgesteld. Zo werd een begroting over 2012 gepresenteerd met een omzet van
€ 6.224.151,46 en een winst van € 868.138,45 (prod. 43 en 44 bij conclusie na comparitie). Omdat het uitzendbureau geen bankkrediet had en de betalingen aan uitzendkrachten en crediteuren (voor)gefinancierd moesten worden, verschaften [Participaties Holding] en [holding] leningen van in totaal € 227.800,- respectievelijk € 17.900,-- aan [unitech] .
Het overnemen van alle aandelen in het uitzendbureau leek de enige manier om de leningen terugbetaald te krijgen.
Al snel na de overname van de aandelen bleek dat [unitech] op sterven na dood was. Er bleek voor een bedrag van € 284.688,24 onrechtmatig aan de vennootschap te zijn onttrokken en [appellant] c.s. hebben kort voor of net na de overname alle uitzendkrachten overgeheveld naar [het uitzendbureau] , het nieuwe uitzendbureau van [appellant] en [appellant in 200.207.475_01] . De activiteiten van [unitech] moesten kort na 12 september 2012 worden gestaakt wegens gebrek aan uitzendkrachten, liquiditeit en contracten.
[appellant] c.s. hebben aldus onrechtmatig gehandeld jegens [geintimeerden c.s.] door onjuiste mededelingen te doen over de staat van het uitzendbureau, met het oogmerk [geintimeerden c.s.] te bewegen tot het aangaan van de LOI, het verstrekken van geldleningen en het kopen van de aandelen in [unitech 2] . Er is sprake van bedrog en dwaling, maar [geintimeerden c.s.] zien af van een beroep op vernietiging en vorderen in plaats daarvan schadevergoeding. [appellant] c.s. hebben voorts onrechtmatig jegens [geintimeerden c.s.] gehandeld, door in de periode tussen het sluiten van de LOI en de aandelentransactie op 12 september 2012 de terugbetaling van de verstrekte geldleningen illusoir te maken. Ook hebben [appellant] c.s. onrechtmatig gelden onttrokken aan [unitech] en activa overgeheveld naar hun eigen onderneming. [appellant] c.s. zijn voorts toerekenbaar tekort gekomen in de nakoming van de verplichtingen uit de leveringsakte. Er is sprake van non-conformiteit en van een inbreuk op de overeengekomen garanties.
[appellant] is als bestuurder van [holding 2] aansprakelijk voor de schade die [geintimeerden c.s.] hebben geleden als gevolg van al het voorgaande.
6.5.
[appellant] heeft als verweer onder meer het volgende aangevoerd.
[appellant] is als bestuurder van [holding 2] geen verplichtingen aangegaan, waarvan hij wist dat deze niet juist waren of waarvan hij wist dat [holding 2] deze niet zou kunnen nakomen.
De LOI behelst geen bindende afspraken. Ten tijde van het aangaan van de LOI wisten [Participaties Holding] wat de financiële positie van het uitzendbureau was. [appellant] betwist dat [appellant in 200.207.475_01] de als productie 44 door [geintimeerden c.s.] overgelegde begroting over 2012 heeft opgesteld en/of aan [Participaties Holding] heeft toegezonden. Met betrekking tot die omzet en winst zijn nooit garanties verstrekt.
Uitsluitend [unitech] kan op terugbetaling van de leningen worden aangesproken. Zij beschikte ook over voldoende financiële middelen.
[appellant] betwist op enige wijze onrechtmatig te hebben gehandeld. Van onrechtmatige onttrekkingen door [appellant] was geen enkele sprake. Evenmin is hij onnodige verplichtingen aangegaan binnen [unitech] of heeft hij ten onrechte kosten aan deze vennootschap toegerekend.
[appellant] heeft geen uitzendkrachten overgeheveld. Door eigen handelen van [unitech] zijn de uitzendkrachten vrijwillig of op initiatief van [unitech] vertrokken. [appellant] is geen partij bij de transactie omtrent de verkoop van de aandelen en kan dan ook niet toerekenbaar tekort geschoten zijn. Ook is er geen sprake van een aan [appellant] te maken ernstig persoonlijk verwijt.
[appellant] betwist de gevorderde schade. In ieder geval beloopt die niet meer dan € 10.000,-, zodat deze niet voor vergoeding in aanmerking komt (artikel 6 lid 2 sub b van de akte van levering van aandelen). Subsidiair geldt dat in artikel 6 van de leveringsakte de schade is gemaximeerd op € 250.000,-.
6.6.
De rechtbank heeft in het vonnis van 4 februari 2015 onder meer een aantal bewijsopdrachten gegeven aan [geintimeerden c.s.] en een bewijsopdracht gegeven aan [appellant] c.s.. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de vorderingen voor zover gebaseerd op schending van artikel 4 sub IV onder a (inhoudend dat het eigen vermogen ten minste €18.000,-- bedraagt) toe aan koopster [holding] jegens contractspartij/verkoopster [holding 2] . Naast deze aansprakelijkheid van [holding 2] kan er volgens de rechtbank alleen sprake zijn van een plicht tot schadevergoeding op grond van schending van genoemde garantie indien (i) die schade is veroorzaakt door gedragingen van één of meer gedaagden (hof: in dit arrest slechts relevant voor zover het [appellant] betreft) (ii) die onafhankelijk van de contractuele relatie een onrechtmatige daad oplevert jegens één van de eisers ( [geintimeerden c.s.] ) c.q. indien er sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid.
De rechtbank heeft overwogen dat een aantal door [geintimeerden c.s.] in dat kader gemaakte verwijten aan [appellant] c.s. niet opgaat en niet tot toewijzing van de desbetreffende vorderingen kan leiden.
Wel heeft de rechtbank aan [geintimeerden c.s.] opgedragen te bewijzen dat (alleen) [appellant in 200.207.475_01] de bewoner van het pand [adres] te [plaats] was. Indien [geintimeerden c.s.] hierin zouden slagen, zou de overnamebalans op dit punt een onjuist beeld geven van de verplichtingen van [unitech] .
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er in het kader van de stellingen van [geintimeerden c.s.] over een onrechtmatige daad c.q. bestuurdersaansprakelijkheid van [appellant] c.s. (en dus ook [appellant] ) sprake is van de volgende 3 thema’s:
het verschaffen van de geldleningen en het aangaan van de aandelentransactie,
de onrechtmatige onttrekkingen/aanwendingen van gelden,
het onttrekken van de uitzendkrachten en contracten aan [unitech] .
Ten aanzien van de verwijten onder a) en b) heeft de rechtbank geoordeeld dat deze niet kunnen leiden tot toewijzing van de desbetreffende vorderingen. Ten aanzien van het verwijt onder c) heeft de rechtbank [geintimeerden c.s.] opgedragen te bewijzen dat [appellant] c.s. ten tijde van en/of na de overname de uitzendkrachten en contracten aan [unitech] had/heeft onttrokken.
6.7.1.
In het vonnis van 27 juli 2016 heeft de rechtbank voorzover hier van belang het volgende geoordeeld.
Ten aanzien van het pand [adres] te [plaats] is naar het oordeel van de rechtbank het opgedragen bewijs niet geleverd.
Wel is naar het oordeel van de rechtbank het bewijs geleverd dat [appellant] c.s. ten tijde van en/of na de overname de uitzendkrachten en contracten aan [unitech] had/heeft onttrokken. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat hiervoor zowel [appellant in 200.207.475_01] en [appellant] als handelende partijen als [holding 2] aansprakelijk zijn. Deze aansprakelijkheid geldt niet alleen jegens [Participaties Holding] Holding maar ook jegens de andere geldlener, [holding] . In het vonnis van 4 februari 2015 had de rechtbank al overwogen dat indien het bewijs zou worden geleverd, de schade zou bestaan uit het bedrag van de niet door [unitech] aan [geintimeerden c.s.] terugbetaalde leningen. Aangezien [geintimeerden c.s.] naar het oordeel van de rechtbank zijn geslaagd in het te leveren bewijs, heeft de rechtbank [appellant] c.s. hoofdelijk veroordeeld om:
  • aan [Participaties Holding] Holding te betalen een bedrag van € 227.800,-- vermeerderd met wettelijke rente,
  • aan [holding] te betalen een bedrag van €17.900,--, vermeerderd met wettelijke rente, en
  • aan [geintimeerden c.s.] te betalen de proceskosten tot op dat moment ad € 19.839,79, te vermeerderen met wettelijke rente.
Daarnaast heeft de rechtbank [holding 2] veroordeeld om een bedrag te betalen aan [holding] . Ook heeft de rechtbank partijen opgedragen op twee punten een akte te nemen. Deze zullen hierna worden aangeduid als de punten “KBC”en “lease-auto’s.
6.7.2.
Het vonnis van 27 juli 2016 is een zogenaamd deelvonnis. Ten aanzien van alle vorderingen van [geintimeerden c.s.] , met uitzondering van (dat deel van) de vorderingen die samenhangen met de punten KBC en lease-auto’s, heeft de rechtbank eindvonnis gewezen. Dit heeft voor [appellant] (als één van de drie partijen die gezamenlijk zijn aangeduid als [appellant] c.s.) geresulteerd in de hiervoor in 6.7.1. genoemde veroordeling tot betaling aan [Participaties Holding] Holding, [holding] en [geintimeerden c.s.]
6.8.1.
Voor zover uit het petitum van [appellant] in hoger beroep al anders zou kunnen worden afgeleid, begrijpt het hof in elk geval uit de grieven en toelichting van [appellant] in hoger beroep dat hij de vorderingen inzake de punten KBC en lease-auto’s als zodanig niet in het onderhavige hoger beroep betrekt.
Het hof begrijpt het vaag en algemeen geformuleerde petitum in het incidenteel appel (zie hierna in r.o. 6.8.3.) in samenhang met de grieven en toelichting in incidenteel appel aldus, dat ook [geintimeerden c.s.] de vordering inzake de punten KBC en lease-auto’s als zodanig niet in het onderhavige hoger beroep betrekken.
6.8.2
[appellant] voert in principaal appel drie grieven aan tegen het vonnis van 27 juli 2016 en concludeert tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geintimeerden c.s.] Grief 1 en 3 zijn onvoorwaardelijke grieven, grief 2 is voorwaardelijk.
[geintimeerden c.s.] concluderen in principaal appel, kort gezegd tot het niet-ontvankelijk verklaren of afwijzen van de vorderingen van [appellant] (naar het hof begrijpt, bedoelen [geintimeerden c.s.] hiermee dat het hoger beroep van [appellant] ongegrond dient te worden verklaard).
6.8.3.
In incidenteel appel voeren [geintimeerden c.s.] twee voorwaardelijke grieven aan. [geintimeerden c.s.] concluderen dat het hof dient over te gaan tot het partieel vernietigen van het vonnis van 4 februari 2015 en “opnieuw rechtdoende conform hetgeen door [Participaties Holding] is gesteld bij haar voorwaardelijke incidentele grieven, en (al dan niet mede) op grond hiervan het hoger beroep van [appellant] af te wijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incidenteel appel”.
6.9.1.
Het hof stelt voorop dat het bij de in dit hoger beroep tussen [geintimeerden c.s.] en [appellant] te behandelen verwijten aankomt op beoordeling van de specifieke, persoonlijke handelwijze van [appellant] . Gelet op de concrete omstandigheden van het complexe geschil, waarbij het gaat om: (i) een scala aan verwijten (ii) aan niet alleen [appellant] maar ook aan [appellant in 200.207.475_01] en aan rechtspersoon [holding 2] , (iii) met ieder een eigen rol en hoedanigheid (iv) over handelingen gedurende een periode van circa 10 maanden, dient in deze procedure tussen [geintimeerden c.s.] en [appellant] duidelijk te worden onderscheiden wie wat gedaan heeft. Stellingen van [geintimeerden c.s.] , waarin het louter gaat over handelingen van “ [appellant] c.s." zijn dan ook in beginsel niet specifiek genoeg om te kunnen leiden tot de gestelde aansprakelijkheid van [appellant] . Beoordeeld dient te worden of er sprake is van een onrechtmatige daad van [appellant] persoonlijk, al dan niet in zijn hoedanigheid van bestuurder van [holding 2] .
6.9.2.
Vast staat dat [appellant] bestuurder was van [holding 2] . [geintimeerden c.s.] heeft gesteld dat [holding 2] niet in hoger beroep is gekomen tegen de vonnissen van de rechtbank, zodat op grond daarvan vast staat dat [holding 2] in strijd heeft gehandeld met de door haar afgegeven garanties, omdat de vennootschap [unitech] een aanzienlijk negatiever eigen vermogen had dan gegarandeerd. Nu deze vennootschap werd bestuurd door [appellant] en volgens [geintimeerden c.s.] ook met hem vereenzelvigd dient worden, is dit uitgangspunt volgens [geintimeerden c.s.] van belang voor de vordering tegen [appellant] .
Voor zover [Participaties Holding] hiermee hebben bedoeld een beroep te doen op doorbraak van aansprakelijkheid op grond van vereenzelviging tussen [appellant] en [holding 2] als afzonderlijke grondslag (memorie van grieven incidenteel appel nr. 114), geldt het volgende. Voor een succesvol beroep op doorbraak van aansprakelijkheid wegens vereenzelviging, is in beginsel vereist dat op enige wijze sprake is van misbruik van identiteitsverschil en van zodanige uitzonderlijke omstandigheden dat het gerechtvaardigd is voorbij te gaan aan het bewuste identiteitsverschil (vgl. HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480 en HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2285). Het had dan ook op de weg van [geintimeerden c.s.] gelegen om, mede gelet op de betwisting daarvan door [appellant] , hiertoe voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen en juridisch uit te werken. Dit hebben [geintimeerden c.s.] niet of onvoldoende gedaan. Zij hebben immers niets gesteld omtrent door [appellant] gemaakt misbruik van identiteitsverschil dan wel de aanwezigheid van zodanig bijzondere omstandigheden dat het gerechtvaardigd is om aan het identiteitsverschil tussen [appellant] en [holding 2] voorbij te gaan.
6.10.
Grief 1 in het principaal appel komt erop neer dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [geintimeerden c.s.] zijn geslaagd in de bewijslevering van de aan hen verstrekte bewijsopdracht dat [appellant] c.s. ten tijde van en/of na de overname de uitzendkrachten en contracten aan [unitech] had/heeft onttrokken. Volgens [appellant] heeft de rechtbank aldus overwegende voorts ten onrechte vastgesteld dat [appellant] – op die wijze – onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geintimeerden c.s.] , waarbij hij ten onrechte is veroordeeld tot betaling van € 227.800,- aan [participaties] Participaties en € 17.900,- aan [holding] .
6.10.1.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat indien overeenkomstig de stellingen van [geintimeerden c.s.] komt vast te staan dat [appellant] ten tijde van en/of na de aandelenoverdracht de uitzendkrachten en contracten heeft onttrokken aan [unitech] , [appellant] dan onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Participaties Holding] en [holding] . Een dergelijke onttrekking zou immers haaks staan op het doel van de aandelenoverdracht, waarbij ook [appellant] betrokken was in zijn rol van bestuurder van [holding 2] ; in die hoedanigheid werkte hij mee aan de levering van de aandelen, zoals blijkt uit de daartoe bestemde koopovereenkomst/akte van levering. Hij diende zich bij zijn gedragingen in de periode rondom de aandelenoverdracht rekenschap te geven van de gerechtvaardigde belangen van [geintimeerden c.s.] bij voortzetting van de onderneming van [unitech] . Het doel van de aandelenoverdracht was immers [Participaties Holding] Holding in staat te stellen de activiteiten van [unitech] te laten voortzetten; het dwarsbomen daarvan is daarmee volledig in strijd.
6.10.2
In het kader van het tussen partijen gevoerde debat over aantallen door [appellant] al dan niet overgehevelde uitzendkrachten en klanten wordt het volgende overwogen. Het hof begrijpt de terecht gegeven bewijsopdracht aldus, dat hiermee wordt gedoeld op de door [geintimeerden c.s.] gestelde situatie dat [appellant] (vrijwel) alle uitzendkrachten en contracten aan [unitech] heeft onttrokken.
6.11.1.
Het hof zal eerst beoordelen of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [geintimeerden c.s.] zijn geslaagd in hun bewijsopdracht dat [appellant] ten tijde van en/of na de overname de uitzendkrachten en contracten aan [unitech] had/heeft onttrokken.
6.11.2.
Het hof zal eerst de relevante onderdelen van de door [geintimeerden c.s.] als bewijs aangeleverde stukken, weergeven.
6.11.3.
De
e-mail van [de boekhouder](administration) van [unitech] van 19 oktober 2012 (onder meer prod. 28 inl. dagv). De e-mail met als onderwerp: urenlijsten week 41 houdt, voor zover relevant, het volgende in:
" (…) Van u zijn nog geen urenlijsten ontvangen voor de uitzendkrachten van [unitech] B.V. van week 41 die bij u werken. Zou u zo vriendelijk willen zijn deze urenlijsten per direct aan mij te versturen naar:[e-mailadres]
Dan kan ik de loonstroken van deze mensen nog draaien vandaag en de uitzendkrachten betalen. (…)"
6.11.4.
Het antwoord op de hiervoor onder 6.11.3. vermelde e-mail van
[medewerker van afbouwgroep] van de [afbouwgroep] Afbouwgroepvan 22 oktober 2012 (onder meer prod. 28 inl. dagv.). Deze e-mail van [afbouwgroep] Afbouwgroep houdt, voor zover relevant, het volgende in:
" (…) Uw mail verbaasd me eerlijk gezegd. Wij hebben twee weken geleden namelijk van [appellant] en [contactpersoon] vernomen dat de mensen die wij inhuren vanaf week 41 werkzaam zijn via [het uitzendbureau] B.V. en dus niet meer voor [unitech] B.V.. Ik neem dan ook aan dat de mensen via hen verloond zullen worden. "
6.11.5.
De
e-mail van [de boekhouder](administration) van [unitech] van
19 oktober 2012 (onder meer prod. 28 inl. dagv). De e-mail met als onderwerp: urenlijsten week 40 en 41 houdt, voor zover relevant, het volgende in:
" (…) Van u zijn nog geen urenlijsten ontvangen voor de uitzendkrachten van [unitech] B.V. van week 40 en week 41 die bij u werken. Zou u zo vriendelijk willen zijn deze urenlijsten per direct aan mij te versturen naar:[e-mailadres]
Dan kan ik de loonstroken van deze mensen nog draaien vandaag en de uitzendkrachten betalen. (…)"
6.11.6.
Het antwoord op de hiervoor onder 6.11.3. vermelde e-mail van
[medewerker van montage] van [montage] montage(hierna: [montage] ) van 19 oktober 2012 (onder meer prod. 28 inl. dagv.). Deze e-mail van [montage] houdt, voor zover relevant, het volgende in:
" Ik heb deze uren al doorgegeven aan [contactpersoon] ."
6.11.7.
De
e-mail van [medewerker van FCC] van FCCvan 17 september 2012 aan [de boekhouder van unitech] (administration) van [unitech] (prod. 29 inl. dagv). Deze e-mail met als onderwerp: overname uitzendkrachten [facilitair] facilitair houdt, voor zover relevant, het volgende in:
" (…) Per 1 oktober neem ik graag de volgende uitzendkrachten over:
[uitzendkracht 1]
[uitzendkracht 2]
[uitzendkracht 3]
[uitzendkracht 4]
[uitzendkracht 5]
[uitzendkracht 6] "
6.11.8.
Het antwoord op de hiervoor onder 6.11.7. vermelde e-mail van
[de boekhouder van unitech] van [unitech]van 27 september 2012 (prod. 29 inl. dagv). Deze e-mail houdt, voor zover relevant, het volgende in:
" (…) Alles is volgens afspraak. Je kunt ze overnemen op [facilitair] Facilitair."
6.11.9.
In hoger beroep heeft [appellant] ter onderbouwing van zijn stelling dat [geintimeerden c.s.] het bewijs niet hebben geleverd, schriftelijke verklaringen in het geding gebracht van [contactpersoon] , FBD, [facilitair] en zichzelf. Deze verklaringen houden voor zover hier van belang het volgende in.
6.11.10.
De schriftelijke verklaring van
[appellant](mvg, prod 26) houdt voor zover relevant, het volgende in:
" (…) De dag na de overname heeft zij ( [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] , toev. hof) mij compleet buiten spel gezet, mijn bankpas werd geblokkeerd en ik niet meer in de systemen, en kon dus geen leiding meer geven aan de zaak, ik heb haar gebeld en kreeg te horen dat ze het nu weleens op haar manier zou doen en mij laten zien hoe het moest. Ze heeft de klanten gebeld met de mededeling dat ze de facturen moesten overmaken want anders hadden ze maandag geen uitzendkrachten meer. Dit is de doodsteek voor een uitzendbureau want het zijn uitzendkrachten die dus alle vrijheid hebben om te gaan en staan waar ze maar willen. De klanten waren kwaad en hebben ieder op hun manier de zaken opgelost.
We hebben over tijdelijk mensen en dat waren er ongeveer 25 op dat moment in het najaar wordt het in de techniek altijd zeer druk maar ik kon dus niets meer door haar en hun hebben zelf niet 1 klant aangebracht. Ze hebben alle debiteuren geint en geen crediteuren meer betaalt, uitzendkrachten die doorliepen hebben ze de vakantiedagen en vakantiegeld niet betaalt, en ik kreeg de schuld maar ze heeft alles over hun zelf afgeroepen, was mijn zaak kwijt een hoop boze relaties en € 77.112 tegoed waar hard voor gewerkt was. Ze hebben dan ook nog de facturen van de [groep] groep niet bij de curator ingediend, wat blijkt dat deze dit jaar uitbetaalt heeft wat ze € 128.000,- had opgeleverd. "
6.11.11.
De schriftelijke verklaring van
[contactpersoon]d.d. 16 maart 2017 (mvg, prod 27) houdt het volgende in:
" Hierbij verklaar ik dat in september 2012 gebeld ben door de [afbouwgroep] , die gebeld zijn door [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] dat als ze de facturen niet direct betalen er de volgende maandag geen uitzendkrachten meer worden ingezet, waarna hun mij verklaarden dat ze de mensen terug gingen zetten naar [medewerker van de group] aangezien dit hun uitzendbureau was.
Er waren meerdere klanten die mij met dezelfde problemen gebeld hebben."
6.11.12.
De schriftelijke verklaring van
[contactpersoon]d.d. 21 maart 2017 (mvg, prod 27) houdt het volgende in:
" Ik ben door veel uitzendkrachten toen benaderd omdat de betalingen achterbleven en dat het vakantiegeld en vakantiedagen uitzendkrachten niet betaald gaan krijgen. Door deze gebeurtenissen had ik ook geen werk meer en ben wat anders gaan zoeken omdat ik ook geen betalingen meer hebt gehad. Door deze problemen zijn een aantal uitzendkrachten met de klant overgegaan naar [het uitzendbureau] . "
6.11.13.
De schriftelijke verklaring van
[getuige 1]d.d. 24 maart 2017 (mvg, prod 28) houdt, voor zover relevant, het volgende in:
" In september 2012 ben ik gebeld door [statutair bestuurder van geintimeerde 1] met de mededeling dat als de facturen niet direct betaald zouden worden de volgende maandag geen uitzendkrachten meer zouden worden ingezet, door [unitech] . Door het dreigement en de toon van het gesprek heeft FBD hierna besloten om de samenwerking te beëindigen."
6.11.14.
De schriftelijke verklaring van
[getuige 2]d.d. 24 maart 2017 (mvg, prod 29) houdt het volgende in:
" dat wij rond september 2012 gebeld zijn door [statutair bestuurder van geintimeerde 1] van [unitech] met de mededeling dat als de facturen niet direct betaald zouden worden, de volgende maandag geen uitzendkrachten meer zouden worden ingezet bij [facilitair] Facilitair. Wij hebben na deze melding de lopende uitzendkrachten in eigen dienst genomen bij [facilitair] Facilitair. Nieuwe uitzendkrachten hebben wij ondergebracht bij andere uitzendbureaus. "
6.11.15.
Het hof zal vervolgens de relevante onderdelen van de getuigenverklaringen weergeven en daarna in onderling verband en samenhang bezien met voormelde schriftelijke bewijsstukken in rechtsoverweging 6.11.22. waarderen.
6.11.16.
[statutair bestuurder van geintimeerde 1]heeft als getuige, voor zover relevant, verklaard:
“Vanaf de eerste dag, dus vanaf 12 september 2012, bleek dat we geen personeel meer hadden en geen klanten. Er werd wekelijks verloond en al voor de eerste wekelijkse verloning van de woensdag kreeg ik een telefoontje van [appellant in 200.207.475_01] . Hij deelde mij simpelweg mee dat hij het personeel had overgezet naar [het uitzendbureau] . Ik voelde mij geript. Je staat er bij en kijkt er naar. [appellant in 200.207.475_01] heeft hier verder niets over gezegd. Er heeft zich ook geen enkele uitzendkracht of klant meer bij ons gemeld. Die waren gewoon weg. Wij hebben nog klanten/debiteuren benaderd. Die verwezen dan naar afspraken met [appellant in 200.207.475_01] . Als het ging om een nog openstaande rekening werd er vaak gerefereerd aan een afspraak met [appellant in 200.207.475_01] of een verrekening met hem. Ook de contracten met de klanten die nog liepen zaten niet meer in de boekhouding. Die hadden ze kennelijk ook meegenomen. Normaal gesproken lopen contracten enige tijd door en dan kun je bij de opdrachtgever aanspraak maken op nakoming daarvan. Dat ging hier niet. (…)Pas toen [medewerker van de group] [het uitzendbureau] ging overnemen heeft [getuige 3] daar iets over gezegd tegen mij. Hij vertelde toen dat [het uitzendbureau] de uitzendkrachten had overgenomen via [appellant in 200.207.475_01] en [appellant] . [appellant in 200.207.475_01] en [appellant] stonden ook op de website van [het uitzendbureau] als medewerker. Ik weet niet welke titel daar bij stond.
Het is volstrekte onzin dat de uitzendkrachten zijn weggelopen omdat wij ze niet betaalden. Ze waren er niet meer.”
6.11.17.
De getuige
[de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1]heeft, voor zover relevant het volgende verklaard.
“(…) Per de overnamedatum 12 september 2012 bleek dat wij helemaal geen uitzendpersoneel meer hadden. (…) Uit contacten met klanten bleek dat het uitzendwerk was overgezet naar [het uitzendbureau] . Dat was wat telefonisch aan mij werd medegedeeld door klanten en dat is ook gebleken uit mails die in het geding zijn gebracht. (…) Er zijn mails dat er al in juni personeel is overgeheveld en verder wijs ik nog eens op de mails die bij dagvaarding als productie 28 en 29 zijn overgelegd. Verder is er nog de mail van [afbouwgroep] Afbouwgroep van oktober 2012. Ik heb hierover contact proberen te krijgen met [appellant] en [appellant in 200.207.475_01] , maar ik heb die niet kunnen bereiken. Ik heb wel telefonisch contact gehad met de heren [getuige 3] , [getuige 4] en [medewerker van de group] . [getuige 3] zei mij aan de telefoon dat hij niet wist dat het uitzendbureau verkocht was en dat het personeel bij [het uitzendbureau] was aangeboden door [appellant in 200.207.475_01] en [appellant] . [getuige 4] kwam met hetzelfde verhaal. De heer [medewerker van de group] wilde hier telefonisch niet op in gaan.
Mijn zoon heeft nog onderzoek gedaan op internet. Hij liet mij zien dat [appellant] en [appellant in 200.207.475_01] als directie voerende opgenomen stonden bij [het uitzendbureau] ”.
6.11.18.
De getuige
[getuige 3]heeft, voor zover relevant, het volgende verklaard:
“(…) Ik ben oprichter en mede-eigenaar geweest van [het uitzendbureau] . Dit was een organisatie die zich richtte op het uitzenden/detacheren/payrollen van personen. Er was een [holding 3] en daaronder zat [het uitzendbureau] B.V. Ik ben tot 15 november 2014 betrokken geweest bij deze organisatie. In of omstreeks september 2012 is [medewerker van de group] als aandeelhouder toegetreden. (…) Ik weet dat vanaf de toetreding van [medewerker van de group] de omzet extra steeg. Ik heb begrepen dat er een aantal uitzendkrachten en klanten van [unitech] naar [het uitzendbureau] zijn overgeheveld. Dat is buiten mij om gegaan. Ik neem aan dat dit via [medewerker van de group] is gebeurd, omdat na zijn aantreden als aandeelhouder de omzet plotseling steeg. Het is niet zo dat alleen uitzendkrachten overkomen. Het gaat natuurlijk ook om contracten met de klanten. Met deze klanten bestaan aanneemovereenkomsten of inleenovereenkomsten. Ik heb zelf nooit gesproken met dergelijke uitzendkrachten. U moet begrijpen dat [het uitzendbureau] indertijd zo’n 100 klanten en 600 uitzendkrachten had. Ik had met die uitzendkrachten in beginsel geen persoonlijk contact. De heren [appellant] en [appellant in 200.207.475_01] ken ik vanuit [het uitzendbureau] . Zij traden op als handelsagent. Zij waren een soort ZZP’ers die op basis van provisieafspraken klanten binnenhaalde en/of personeel plaatste. Dit is in ieder geval de constructie, zoals die mij bij staat. Ik weet niet om hoeveel provisie het ging. Ik was niet verantwoordelijk voor de financiën. Volgens mij zijn ze zo rond oktober 2012 gekomen, zo’n beetje in dezelfde tijd als de uitzendkrachten van [unitech] naar [het uitzendbureau] kwamen. U vraagt mij of daar een verband tussen bestaat. Dat lijkt mij wel, dat zal wel de reden geweest zijn om met [appellant] en [appellant in 200.207.475_01] een contract als handelsagent aan te gaan. Nogmaals ik verkeerde toen in een moeilijke situatie en ik heb mij daar niet erg mee bemoeid. (…) Nu u dit dicteert merk ik op dat ik ook heb verklaard dat ik indertijd heb gehoord dat de uitzendkrachten zijn overgekomen, omdat ze niet betaald werden. U zegt mij dat het klopt dat ik dit verklaard heb.(…)”
6.11.19.
De getuige
[getuige 4]heeft, voor zover relevant, verklaard:
“(…)Ik was daarvoor, sinds 2011, voor 30 % mede-eigenaar van [het uitzendbureau] . Dat was een detacheringsbureau. (…) Ik was ook mede-directeur en hield mij bezig met name operationele zaken, zoals de ICT en het aansturen van de marketing. Ik deed ook een stukje sales en had dus met klanten te maken. De heer [medewerker van de group] is in 2012 in het bedrijf binnen gekomen, eerst als mede-directeur en daarna als aandeelhouder.(…) [medewerker van de group] was directeur sales en algemene zaken. (…) De heren [appellant in 200.207.475_01] en [appellant] kende ik uit de markt. Zij hadden een organisatie, waarbinnen ze sales activiteiten verricht[t]e[n], en wel in onze branche. Ergens 2012/2013 is er een relatie ontstaan met hen. Zij brachten klanten aan voor [het uitzendbureau] en kregen daarvoor provisie. Een voorbeeld van zo’n klant is de Katoen Natie. U noemt mij de namen [afbouwgroep] Afbouwgroep en [montage] Montage. Die namen zeggen mij niets. De naam [facilitair] Facility zegt mij wel wat. Wij hebben daar mensen aangeleverd. U noemt mij de zes namen die volgens u staan in een mail van 17 september 2012 (productie 29 bij dagvaarding). Dit zou de namen van uitzendkrachten zijn. Die namen zeggen mij niets. De naam [contactpersoon] ken ik wel. Dat was een contact van de heren [appellant] en [appellant in 200.207.475_01] . Zij deden daar zaken mee. (…) De naam [naam 1] / [unitech] ken ik. Dat was een bedrijf dat in dezelfde markt als [het uitzendbureau] opereerde. U vraagt mij of er klanten en/of uitzendkrachten van dit bedrijf zijn overgeheveld naar [het uitzendbureau] . Niet dat ik weet. U vraagt mij of ik dit niet zou moeten weten. Eigenlijk niet. Het was niet zo dat ik eerst verantwoordelijke was voor dit soort kwesties. Als er nieuwe klanten binnen kwamen dan liep dit via een werknemer op kantoor, genaamd [medewerker op kantoor] . De eerst verantwoordelijk directeur was [medewerker van de group] en daarvoor [getuige 3] . U zegt mij dat [getuige 3] heeft verklaard dat er een piek in nieuwe klanten was toen [appellant] en [appellant in 200.207.475_01] voor [het uitzendbureau] gingen werken. Er zijn wel wat klanten gekomen maar niet meteen grote aantallen. Een piek houdt volgens mij in dat er 50 tot 100 uitzendkrachten bij komen. Volgens mij was de toename niet zo significant. Ik weet eigenlijk alleen dat zij contacten hadden in de steigerbouw, ook al bij klanten van ons en dat het de bedoeling was dat [appellant] en [appellant in 200.207.475_01] [het uitzendbureau] zouden uitdragen in de markt en aldus nieuwe klanten zouden binnenhalen. Ik heb wel een keer met hen gesproken, maar dat was een soort kennismakingsgesprek. Verder had ik niet veel met hen te maken. (…) Ik weet alleen dat de bijdrage van [appellant] en [appellant in 200.207.475_01] tot een verhoging van de omzet heeft geleid, maar verder niet. Het viel ook tegen.(…)”
6.11.20.
De getuige
[getuige 5]heeft, voor zover relevant, verklaard:
“(…) Ik had van [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] gehoord dat er medewerkers waren die betaald wilden worden terwijl er geen werkbriefjes in de administratie van [unitech] waren. Ik heb toen eens een keer met zo’n medewerker gesproken. Ik begreep van hem dat hij voor [unitech] in een bedrijf had gewerkt, zijn werkbriefje had ingeleverd, maar niet betaald had gekregen. Hij hield bij hoog en laag vol dat hij zijn urenbriefjes had ingeleverd. Ik weet niet bij wie. Volgens mij had [unitech] op dat moment de geldmiddelen om te betalen. De liquiditeit was al enige tijd slecht, maar dit bedrijf werd gefinancierd door [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] en er werd natuurlijk getracht debiteuren te laten betalen zodat er weer geld was. Verder weet ik over de overheveling van klanten of uitzendkrachten naar [het uitzendbureau] niets. Ik weet daar niet meer van dan [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] mij vertelde.
Ik kende [appellant in 200.207.475_01] en [appellant] niet. Ik zie ze vandaag voor het eerst. (…)”
6.11.21.
De getuige
[medewerker van de group]heeft, voor zover relevant, verklaard:
“(…)Ik ben al enige tijd in de uitzendbranche werkzaam. (…) Ik ben ook aan de slag gegaan bij wat eerst heette Alert at Work en later [naam 1] .(…) [naam 1] had weer een belang van 50% in uitzendbureau Unitech. Ik kende [appellant] en [appellant in 200.207.475_01] ook via Unitech. In 2011 (…) toen weggegaan bij [naam 1] . Ik had een eigen bureautje, dat relatief klein was. (…)Ik had dus behoefte aan een grotere backoffice en (…) ben ik in contact gekomen met de heer [getuige 3] van [het uitzendbureau] . Ik ben op 1 september 2012 daar gaan werken als directeur en heb mijn bedrijf daar in gebracht. Ik heb aanvankelijk zelf contact gehad met de familie [statutair bestuurder van geintimeerde 1] . Mijn idee was dat ik een aantal klanten in een samenwerkingsverband met hun zou inbrengen. Ik heb toen gezegd dat het goed zou zijn om ook [holding 2] daarbij te betrekken. Uiteindelijk is het tussen de familie [statutair bestuurder van geintimeerde 1] en mij niets geworden en ben ik dus zelfstandig verder gegaan voordat ik mij aan [het uitzendbureau] heb verbonden. Ik ben verder niet meer betrokken geweest bij de contacten van [holding 2] en de familie [statutair bestuurder van geintimeerde 1] . Nadat ik bij [het uitzendbureau] was begonnen kwam ik weer in contact met [appellant in 200.207.475_01] en [appellant] . Dat was om en nabij 2013. Ze vertelde dat ze geen gezellige relatie meer hadden met de familie [statutair bestuurder van geintimeerde 1] en ze vroegen of het mogelijk was eigen klanten onder te brengen bij [het uitzendbureau] via een agentuurovereenkomst. Begin 2013 is een overeenkomst gesloten met [holding 2] op dit punt. Zij hebben toen een aantal eigen relaties ingebracht.(…) Mij is niet bekend dat [holding 2] klanten van [unitech] heeft ingebracht. Volgens mij ging het om eigen relaties van [holding 2] . Ik zou niet weten welke klanten [unitech] destijds had. Als het zo zou zijn gegaan dat er een aantal klanten van [unitech] en een behoorlijke hoeveelheid uitzendkrachten van [unitech] ineens naar [het uitzendbureau] waren gekomen, dan had ik dat in mijn functie geweten. Dat was echter niet het geval dat ik dat wist. Het klopt wel dat het klantenbestand van [het uitzendbureau] eind 2012 aanzienlijk toenam. Ik had mijn eigen klanten meegebracht en relaties die eerst mijn backoffice te klein vonden kon ik nu wel bedienen. Verder had [het uitzendbureau] eind 2012 Debotech overgenomen, een uitzendorganisatie in de steigerbouw met een omzet van ongeveer 5 miljoen euro per jaar. U zegt mij dat de heer [getuige 3] als getuige heeft verklaard dat er een aantal uitzendkrachten en klanten van [unitech] naar [het uitzendbureau] zijn overgeheveld. Ik zou niet weten waar dat om zou gaan en ik vraag me ook af of [getuige 3] dat wel kon weten. Zijn vader was gestorven in die tijd en hij was er bijna nooit. (…) [appellant in 200.207.475_01] en [appellant] onderhielden op operationeel niveau de contacten met hun eigen klanten. De naam [montage] Montage zegt mij niks. De naam [facilitair] Facility zegt mij wel wat, ik meen dat we daar iets voor gedaan hebben in 2013. U vraagt mij of de naam [afbouwgroep] Afbouwgroep mij iets zegt. Dat zegt mij zeker iets. Dat was een klant bij mijn eigen bureautje Talent People, het bureautje dat ik had voordat ik bij [het uitzendbureau] ging werken. [afbouwgroep] was een stukadoorbedrijf in [vestigingsplaats] . Mijn eigen bedrijf leverde stukadoors aan deze klant. Op een gegeven moment – begin 2012/de zomer 2012, ik weet dat niet precies meer – had [afbouwgroep] een groot afbouwproject in [locatie 1] . Ik kon daarvoor de benodigde mensen niet leveren en heb toen dit betreffende project onder gebracht bij [holding] via [appellant] . Ik heb daar ook provisiefacturen voor gestuurd aan [holding] , maar heb die niet betaald gekregen. Dit was allemaal nog voordat ik voor [het uitzendbureau] ging werken. Later heb ik deze klant ingebracht bij [het uitzendbureau] . Het was ook mijn eigen klant. Alleen voor genoemd project was die klant bij [holding] . Later zijn mijn provisiefacturen verrekend met het geld dat mevrouw [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] mij als lening had verstrekt. U vraagt mij of in september/oktober 2012 dat project in [locatie 1] nog liep. Dat weet ik niet.(…)”
6.11.22.
Naar het oordeel van het hof hebben [geintimeerden c.s.] op basis van bovengenoemde getuigenverklaringen in onderlinge verband en samenhang bezien met de schriftelijke stukken niet bewezen dat [appellant] ten tijde van en/of na de aandelen overname de uitzendkrachten en contracten aan [unitech] had/heeft onttrokken. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
 [statutair bestuurder van geintimeerde 1] is statutair bestuurder van [geintimeerden c.s.] en geldt daarom als partijgetuige. Dit betekent dat aan zijn verklaring slechts bewijs ten voordele van [geintimeerden c.s.] kan worden ontleend, indien aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken.
De partijgetuigenverklaring van [statutair bestuurder van geintimeerde 1] is de enige getuigenverklaring waarin wordt verklaard over directe, eigen wetenschap over het door [appellant in 200.207.475_01] (en dus niet [appellant] ) overhevelen van klanten en contracten van [unitech] naar [het uitzendbureau] . [appellant in 200.207.475_01] zou dit immers volgens [statutair bestuurder van geintimeerde 1] zelf telefonisch aan [statutair bestuurder van geintimeerde 1] hebben meegedeeld.
Deze partij-getuigenverklaring is echter ten aanzien van een aantal punten zeer algemeen en niet concreet; zo heeft [statutair bestuurder van geintimeerde 1] geen concrete contracten (klanten ) of uitzendkrachten genoemd die [appellant in 200.207.475_01] ten tijde van en/of na de overname de uitzendkrachten aan [unitech] had/heeft onttrokken.
 Getuige [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] is zoals eerder vermeld moeder van [statutair bestuurder van geintimeerde 1] . Zij is blijkens haar eigen mededelingen, zoals gedaan ter comparitie in eerste aanleg d.d. 5 juni 2014, nauw betrokken bij [geintimeerden c.s.] , bij het verstrekken van de geldleningen, bij de aandelenoverdracht en bij de bedrijfsactiviteiten. Voor zover zij verklaart over overheveling van klanten vanuit [unitech] naar [het uitzendbureau] , verklaart zij voornamelijk in algemene termen zoals: “was overgezet” en “door de wederpartij overgezet naar [het uitzendbureau] ”. Verder verklaart zij dat zij [appellant] (en [appellant in 200.207.475_01] ) niet heeft kunnen bereiken. De enige verwijzing naar overheveling door [appellant] is de verklaring dat [getuige 3] telefonisch tegen haar heeft gezegd dat het personeel (van [unitech] ) bij [het uitzendbureau] was aangeboden door [appellant in 200.207.475_01] en [appellant] en dat [getuige 4] telefonisch “met hetzelfde verhaal” kwam. Echter, naar het oordeel van het hof wordt dit laatste (zoals ook hierna besproken) niet ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] .
Voor zover [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] heeft verklaard dat het overzetten van het uitzendwerk naar [het uitzendbureau] aan haar telefonisch is meegedeeld door klanten, is ook deze verklaring te algemeen en onvoldoende concreet. [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] geeft immers niet aan welke klanten aan haar hebben meegedeeld dat, door wie en wanneer het uitzendwerk van [unitech] is overgezet naar [het uitzendbureau] .
Bij memorie van antwoord geven [geintimeerden c.s.] aan dat de mails die bij dagvaarding als productie 28 en 29 zijn overgelegd en waarnaar [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] in haar verklaring verwijst betrekking hebben op de overheveling van het uitzendwerk naar [het uitzendbureau] door [appellant] c.s.
Productie 28, die bij dagvaarding is overgelegd, betreft onder andere de hiervoor onder 6.11.4. vermelde e-mail van de [afbouwgroep] Afbouwgroep, die wordt ontkracht door de getuigenis van [medewerker van de group] . Daarbij acht het hof enerzijds van belang dat [medewerker van de group] niet alleen heeft verklaard dat dit een klant van zijn eigen bureau Talent People was en dat hij die via [appellant] voor één bepaald project heeft aangebracht bij [unitech] en anderzijds – en dat is van cruciaal belang - dat hij (en dus niet [appellant] of [appellant in 200.207.475_01] ) deze klant later heeft ingebracht bij [het uitzendbureau] . Deze getuigenis van [medewerker van de group] wordt ondersteund door de schriftelijke verklaring van [contactpersoon] (mvg, prod. 27). In deze verklaring heeft [contactpersoon] aangegeven dat hij in september 2012 is gebeld door de [afbouwgroep] (hof begrijpt dit als: [afbouwgroep] Afbouwgroep) die tegenover hem aangaven dat ze de mensen gingen terugzetten naar [medewerker van de group] , aangezien dit voorheen ook hun uitzendbureau was. Volgens [contactpersoon] gaf de [afbouwgroep] Afbouwgroep daarbij als reden op dat zij door [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] waren gebeld met de mededeling dat als zij de facturen niet direct zouden betalen er de volgende maandag geen uitzendkrachten meer zouden worden ingezet.
Productie 28, die bij dagvaarding is overgelegd, betreft daarnaast een e-mail van [montage] montage, zoals hiervoor in r.o. 6.11.6. weergegeven. Uit deze email blijkt enkel dat de urenlijsten van de uitzendkrachten van [unitech] van week 41 en 42 zijn doorgegeven aan “ [contactpersoon] ”. Over [appellant] (of [appellant in 200.207.475_01] ) wordt in deze e-mail met geen woord gerept.
Resteert productie 29, die bij dagvaarding is overgelegd, zoals weergegeven in r.o. 6.11.7. en r.o. 6.11.8. Deze productie heeft betrekking op de overname van de uitzendkrachten van [facilitair] Facilitair. Uit deze e-mail blijkt niet dat [appellant] of [appellant in 200.207.475_01] het initiatief hebben genomen om het contract met deze klant te onttrekken aan [unitech] . Daar komt bij dat uit deze e-mailwisseling blijkt dat de uitzendkrachten van [facilitair] Facilitair niet worden overgezet naar [het uitzendbureau] , maar in dienst treden bij [facilitair] Facilitair. Dit wordt nog bevestigd door de schriftelijke verklaring van [getuige 6] (mvg, prod. 29) die heeft verklaard dat zij ( [facilitair] Facilitair) rond september 2012 zijn gebeld door [statutair bestuurder van geintimeerde 1] van [unitech] met de mededeling dat als de facturen niet direct betaald zouden worden, de volgende maandag geen uitzendkrachten meer zouden worden ingezet bij [facilitair] Facilitair. [getuige 6] heeft daaraan toegevoegd dat hij na deze melding de lopende uitzendkrachten in eigen dienst heeft genomen bij [facilitair] Facilitair en dat zij nieuwe uitzendkrachten hebben ondergebracht bij andere uitzendbureau's. Uit deze schriftelijke stukken blijkt dus niet (i) dat de uitzendkrachten van [facilitair] Facilitair door toedoen van [appellant] (of [appellant in 200.207.475_01] ) aan [unitech] zijn onttrokken en
(ii) dat deze zijn overgeheveld naar [het uitzendbureau] .
Gelet op het voorgaande en op de rol en hoedanigheid van [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] , legt haar getuigenverklaring weinig gewicht in de schaal.
 Uit de verklaring van [getuige 3] blijkt dat een eventuele overheveling buiten hem om is gegaan. Het “lijkt” hem dat er een verband is met de komst van [appellant] en [appellant in 200.207.475_01] maar nu hij verder niets weet over de overheveling is dit te vaag en kan hieraan geen waarde worden gehecht.
 Uit de getuigenverklaring van [getuige 4] blijkt dat er volgens hem geen sprake is geweest van overheveling van klanten en/of uitzendkrachten van [unitech] naar [het uitzendbureau] . De enkele verklaring van [getuige 4] dat [appellant] en [appellant in 200.207.475_01] Katoen Natie als klant bij [het uitzendbureau] hebben aangebracht, is naar het oordeel van het hof niet van doorslaggevend belang. Allereerst blijkt uit de verklaring van [getuige 4] niet dat [appellant] dit heeft gedaan. Verder blijkt hieruit evenmin dat Katoen Natie bij [het uitzendbureau] is aangebracht op een moment dat kan worden gesproken over “onttrekken” aan [unitech] . De verklaring van [getuige 4] over [facilitair] heeft nog minder gewicht. [getuige 4] heeft immers alleen verklaard dat [het uitzendbureau] mensen inleende van [facilitair] maar niet dat deze klant is aangebracht door [appellant] (of [appellant in 200.207.475_01] ), laat staan na onttrekking aan [unitech] .
 De getuige [getuige 5] heeft ook niets verklaard dat bijdraagt aan het te leveren bewijs, integendeel. Zijn verklaring wijst meer in de richting van de stelling en schriftelijke verklaring van [appellant] (mvg, prod 26) dat uitzendkrachten weggingen omdat ze niet door [unitech] betaald werden.
 Ook de verklaring van getuige [medewerker van de group] levert geen aanvullend bewijs op. Hij verklaart slechts dat hem niet bekend is dat [holding 2] klanten van [unitech] heeft ingebracht in [het uitzendbureau] . Hij geeft daarnaast een verklaring voor de gang van zaken rondom klant [afbouwgroep] Afbouwgroep. Volgens [medewerker van de group] was dit een klant van zijn eigen bureau Talent People en heeft hij die voor één bepaald project aangebracht bij [unitech] via [appellant] .
 De door [geintimeerden c.s.] overgelegde stukken in verband met het faillissement van [het uitzendbureau] (productie 31 bij memorie van antwoord) geven naar het oordeel van het hof geen enkele steun geven aan de stelling dat [appellant] uitzendkrachten en contracten heeft onttrokken aan [unitech] (en heeft overgeheveld naar [het uitzendbureau] ). De overgelegde stukken hebben uitsluitend betrekking op de rol van [medewerker van de group] (in verband met het faillissement van [het uitzendbureau] ).
Alles overziend, is het hof van oordeel dat met de bovengenoemde getuigenverklaringen van [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [medewerker van de group] in onderling verband en in samenhang bezien met voormelde stukken, geen aanvullend bewijs is geleverd dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreft dat dit de partijgetuigenverklaring van [statutair bestuurder van geintimeerde 1] voldoende geloofwaardig maakt. In de getuigenverklaringen komt onvoldoende directe eigen wetenschap naar voren over de te bewijzen onttrekking van uitzendkrachten en contracten door [appellant] .
6.12.1.
Nu [geintimeerden c.s.] naar het oordeel van het hof in eerste aanleg niet geslaagd zijn in het te leveren bewijs, dient beoordeeld te worden of zij in hoger beroep opnieuw in de gelegenheid gesteld dienen te worden op dit punt bewijs te leveren. Ten aanzien van het bewijsaanbod in hoger beroep geldt, voor zover hier relevant, de volgende maatstaf. Het antwoord op de vraag of een bewijsaanbod voldoende specifiek is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij de rechter, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, zal moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert.
In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen, maar zal in het algemeen niet mogen worden verlangd dat daarbij ook wordt aangegeven wat daarover door getuigen zal kunnen worden verklaard. Indien al getuigen zijn gehoord of schriftelijke verklaringen van getuigen zijn overgelegd, zal de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend moet zijn, kunnen meebrengen dat nader wordt aangegeven in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan. De rechter mag echter niet op grond van zijn waardering van de reeds afgelegde verklaringen of de inhoud van de schriftelijke verklaringen, aan een bewijsaanbod voorbijgaan, omdat hij daarmee ten onrechte vooruit zou lopen op het resultaat van de bewijsvoering die nog moet plaatsvinden. (HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817).
6.12.2.
Bij memorie van antwoord hebben [geintimeerden c.s.] een 29 tal punten te bewijzen aangeboden, waarvan slechts 3 punten (direct) betrekking hebben op het hier behandelde verwijt aan [appellant] dat hij uitzendkrachten en contracten aan [unitech] heeft onttrokken (en overgeheveld naar [het uitzendbureau] ). [geintimeerden c.s.] hebben na het opsommen van genoemde 3 punten in zijn algemeenheid (zonder bijvoorbeeld specificatie per te bewijzen punt) aangevoerd: “bewijs kan in dit geval worden geleverd door het in het geding brengen van nadere stukken en door het doen horen van getuigen, waaronder: de heer [statutair bestuurder van geintimeerde 1] ; mevrouw [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] ; de heer [getuige 5] ; de heer [adviseur] ”. Daarbij hebben [geintimeerden c.s.] niet gesteld dat het hier gaat om aanvullend bewijs en hebben zij dit dus ook niet als zodanig toegelicht.
6.12.3.
Ten aanzien van twee van de drie al gehoorde getuigen [statutair bestuurder van geintimeerde 1] en [getuige 5] hebben [geintimeerden c.s.] niet aangegeven in hoeverre deze getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan. Gelet op de uitgebreide getuigenverhoren die in eerste aanleg al hebben plaatsgevonden over de gestelde onttrekking van uitzendkrachten en contracten, had dit wel Van [geintimeerden c.s.] verwacht mogen worden.
6.12.4.
Voor zover [geintimeerden c.s.] aanbieden ten aanzien van de telefoongesprekken die [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] met klanten heeft gehad [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] (nogmaals) als getuige te doen horen, is het hof van oordeel dat dit aanbod in dit stadium van het geding en gelet op het gevoerde partijdebat onvoldoende specifiek en niet terzake dienend is. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat van [geintimeerden c.s.] in dit stadium van het geding verwacht had mogen worden dat zij nader zouden aangeven in hoeverre [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] meer of anders zou kunnen verklaren dan zij heeft gedaan. Dit hebben [geintimeerden c.s.] echter nagelaten. Daar komt bij dat [geintimeerden c.s.] ook niet hebben aangevoerd dat het hier ging om een zodanig aantal klanten dat zij alsnog kunnen bewijzen dat vrijwel alle klanten door [appellant] aan [unitech] zijn onttrokken.
Dat had van [geintimeerden c.s.] in dit stadium van de procedure gelet op het gevoerde partijdebat wel verwacht mogen worden. Het bewijsaanbod om [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] ten aanzien van de telefoongesprekken die zij met klanten heeft gehad opnieuw als getuige te (doen) horen wordt, gelet op het voorgaande, als onvoldoende specifiek en niet terzake dienend gepasseerd.
Voor zover [geintimeerden c.s.] ten aanzien van de telefoongesprekken die [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] met klanten heeft gevoerd, heeft aangeboden om de desbetreffende klanten als getuigen te doen horen (memorie van antwoord, nr. 46) is het hof van oordeel dat dit aanbod in dit stadium van de procedure en gelet op het gevoerde partijdebat onvoldoende specifiek en niet terzake dienend is, nu zij hebben nagelaten om aan te voeren dat het hier gaat om de vaste klanten van [unitech] op grond waarvan zij op jaarbasis bezien een substantieel deel van haar omzet en winst genereerde.
Het zeer algemeen geformuleerde (aanvullend) bewijsaanbod, zoals geformuleerd in punt 55 van de memorie van antwoord, brengt daarin geen verandering.
6.12.5.
Ten aanzien van de nog niet eerder gehoorde getuige [adviseur] (of [adviesgroep] Adviesgroep, zoals aangeduid in de akte van 21 november 2017) hebben [geintimeerden c.s.] niet specifiek vermeld over welk(e) van de 29 punt(en) [adviseur] (of [adviesgroep] Adviesgroep) iets kan verklaren en al helemaal niet dat zij iets kunnen verklaren over de punten die verband houden met de gestelde onttrekking door [appellant] van uitzendkrachten en contracten. Uit de processtukken kan slechts worden opgemaakt, dat [geintimeerden c.s.] na de aandelenoverdracht aan [adviesgroep] Adviesgroep hebben gevraagd om de administratie van het uitzendbureau ( [unitech] ) te controleren (zie ook de brief van [adviesgroep] Adviesgroep van 15 oktober 2012, prod. 53 bij conclusie na comparitie). Voorts hebben [geintimeerden c.s.] alleen nog een kennelijk door [adviseur] (Adviesgroep) opgesteld overzicht overgelegd van rekening-courant posities per maand van [holding 2] , [appellant] , [de boekhouder van unitech] , [contactpersoon] , en [rekening-couranthouder] . (prod. 50 bij conclusie na comparitie). Volgens [geintimeerden c.s.] gaat het hier om een overzicht van kosten die ongerechtvaardigd waren of direct aan [appellant] c.s. waren toe te rekenen. In dit kader verwijzen [geintimeerden c.s.] onder meer naar gebruik van auto’s en telefoons. In genoemd overzicht blijkt op geen enkele wijze enig verband met de stellingen van [geintimeerden c.s.] over de gestelde onttrekking van uitzendkrachten en contracten aan [unitech] door [appellant] (en/of [appellant in 200.207.475_01] ). Resumerend: (i) [geintimeerden c.s.] hebben niet aangegeven op welke stelling hun aanbod om [adviseur] (Adviesgroep) te horen betrekking heeft, laat staan dat zij hebben aangevoerd dat deze getuige(n) iets kan/kunnen verklaren over de te bewijzen onttrekking door [appellant] en (ii) uit de summiere stellingen van [geintimeerden c.s.] over [adviseur] (Adviesgroep) in de processtukken, valt niet te herleiden dat [adviseur] (Adviesgroep) op enige wijze betrokken is bij onderzoek naar onttrekking van uitzendkrachten en contracten door [appellant] of op andere wijze wetenschap heeft op dit punt.
6.12.7.
Al het bovenstaande overziend, en gelet op het stadium waarin de procedure verkeert (na pleidooi in hoger beroep), is het hof van oordeel dat het bewijsaanbod van [geintimeerden c.s.] in hoger beroep niet voldoende specifiek en niet terzake dienend is om hen toe te laten aanvullend bewijs te leveren.
Dit betekent dat grief 1 van [appellant] slaagt en dat de toewijzing van de vordering van [geintimeerden c.s.] op grond van het onttrekken van uitzendkrachten en contracten aan [unitech] , niet in stand kan blijven. Het slagen van de grief brengt mee dat (i) de tweede voorwaardelijke grief in het principaal appel geen bespreking behoeft en dat (ii) het hof de in eerste aanleg verworpen en/of niet behandelde gronden die in hoger beroep niet zijn prijsgegeven, opnieuw dient te beoordelen.
6.13.1.
Hiertoe overweegt het hof als volgt.
6.13.2.
In r.o. 4.4. van het tussenarrest van 4 februari 2015 heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof terecht en op goede gronden als volgt overwogen:
“De vordering voor zover die is gebaseerd op schending van artikel 4 sub IV onder a (inhoudende dat het eigen vermogen ten minste € 18.000 bedraagt) komt toe aan de koopster [holding] jegens haar contractspartij en verkoopster [holding 2] Holding. Deze contractuele vordering is in beginsel niet toewijsbaar jegens anderen dan [holding 2] Holding. Naast de aansprakelijkheid van [holding 2] Holding uit contract kan er alleen sprake zijn van gehoudenheid tot vergoeding van de schade die voortvloeit uit schending van genoemde garantie indien die schade is veroorzaakt door een of meer gedragingen van de overige gedaagden en die onafhankelijk van de contractuele relatie een onrechtmatige daad oplevert/opleveren jegens (een van de) eisers c.q. indien er sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid.”
[geintimeerden c.s.] hebben hun verwijt jegens [appellant] inzake schending van contractuele (garantie-)verplichtingen in hoger beroep niet anders en/of beter onderbouwd. De te algemene stelling dat [appellant] als bestuurder van [holding 2] de koopovereenkomst/akte van levering van aandelen is aangegaan (memorie van antwoord nr. 33), is daartoe onvoldoende. [geintimeerden c.s.] hebben in hun incidentele appel ook niet (voldoende kenbaar) gegriefd tegen het aangehaalde oordeel van de rechtbank. Het hof zal het uitgangspunt van de rechtbank (alleen een vergoedingsplicht voor [appellant] indien er sprake is van gedragingen die onafhankelijk van de contractuele relatie een onrechtmatige daad opleveren c.q. indien er sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid ) tot uitgangspunt nemen.
6.13.3.
Daarnaast heeft de rechtbank in het vonnis van 4 februari 2015 terecht en op goede gronden geoordeeld dat de volgende door [geintimeerden c.s.] genoemde gronden/verwijten niet tot toewijzing van hun vordering jegens [appellant] kunnen leiden. Daarbij gaat het puntsgewijs om de volgende verwijten:
  • geen volstorting van de aandelen (r.o. 4.7.)
  • schending administratieplicht/publicatieplicht (r.o. 4.8.)
  • niet voldoen aan NEN-audit (r.o. 4.9.)
  • werknemers in vaste dienst (r.o. 4.11.)
  • geen boekhouding/jaarstukken verschaft (r.o. 4.13.).
[geintimeerden c.s.] hebben deze punten in hoger beroep niet beter onderbouwd en hebben in hun incidentele appel ook geen (voldoende kenbare) grieven tegen deze beslissingen van de rechtbank opgeworpen. Het hof neemt het oordeel van de rechtbank ten aanzien van deze punten over en maakt dit tot het zijne.
6.14.
De grieven 1 en 2 in het incidenteel appel zijn ingesteld onder de voorwaarde dat de grief van [appellant] tegen het oordeel van de rechtbank dat hij onrechtmatig heeft gehandeld door klanten en uitzendkrachten over te hevelen van [unitech] naar [het uitzendbureau] zou slagen. Nu de voorwaarde in vervulling is gegaan, zal het hof deze grieven inhoudelijk behandelen. Deze grieven hebben betrekking op de twee andere pijlers waarop [geintimeerden c.s.] in eerste aanleg het onrechtmatig handelen van [appellant] c.s. heeft gebaseerd, te weten:
(i) het onrechtmatig aanzetten van [geintimeerden c.s.] tot het aangaan van de LOI, het verschaffen van geldleningen en het aangaan van de aandelentransacties en
(ii) het onrechtmatig onttrekken/aanwenden van gelden.
6.15.
[geintimeerden c.s.] stellen met betrekking tot het verwijt over het op onrechtmatige wijze aanzetten van [geintimeerden c.s.] tot het aangaan van de LOI, het verschaffen van geldleningen en het aangaan van de aandelentransactie, het volgende.
Aan [Participaties Holding] werd de mogelijkheid voorgelegd te participeren in een uitzendbureau met een bloeiende onderneming (destijds [unitech 2] , zie hierboven in 6.1.2.). Deze onderneming zou een eigen vermogen van € 125.000,- hebben en daarnaast een omzet maken van € 2.000.000,-- en een winst van € 100.000,--. In de periode na de LOI bleven [appellant] c.s. vooral mondeling herhalen dat het goed ging met de onderneming. [Participaties Holding] en [holding] verstrekten wel geldleningen om de lonen van de uitzendkrachten te kunnen betalen. Volgens [geintimeerden c.s.] heeft [appellant] later nog rooskleuriger vooruitzichten voorgesteld in de bijlage (prod. 44 bij conclusie na comparitie van [geintimeerden c.s.] ) bij zijn mailbericht van 1 maart 2012 (prod. 43 bij conclusie na comparitie van [geintimeerden c.s.] ). Dit was voor [Participaties Holding] en [holding] al helemaal een bevestiging om door te gaan met het verstrekken van gelden en het overnemen van de aandelen. [appellant] c.s. hebben [Participaties Holding] en [holding] met een ondeugdelijke debiteuren- en crediteurenlijst van 13 juni 2012 aangespoord om geldleningen te blijven verstrekken en aandelen over te nemen.
De in de LOI genoemde datum voor de aandelenoverdracht werd niet gehaald omdat [appellant] c.s. geen financiering konden krijgen vanwege hun eigen slechte financiële positie en vanwege het spoor aan faillissementen dat zij achter zich hebben getrokken. Uiteindelijk stelde [registeraccountant] een andere opzet voor. Omdat [Participaties Holding] en [holding] samen al een bedrag van € 272.118,66 hadden geleend aan [unitech] , restte [geintimeerden c.s.] slechts de mogelijkheid om via de door haar zelf opgerichte [holding] , het volledige geplaatste aandelenkapitaal in [unitech] van [holding 2] over te nemen. Uitsluitend op die manier zouden [Participaties Holding] en [holding] enigszins in staat zijn om hun geldleningen terugbetaald te krijgen, aldus nog steeds [geintimeerden c.s.]
Na de aandelenoverdracht bleek dat [geintimeerden c.s.] een kat in de zak gekocht hadden en bleek het uitzendbureau door [appellant in 200.207.475_01] c.s. te zijn “gestript”.
6.15.1.
[appellant] betwist gemotiveerd dat hij onrechtmatig heeft gehandeld.
6.16.
Het hof overweegt over het bovenstaande als volgt.
Het hof begrijpt de stellingen van [geintimeerden c.s.] aldus, dat het verwijt inzake het onrechtmatig aanzetten van [Participaties Holding] en [holding] tot het aangaan van de LOI, betrekking heeft op de ten tijde van de aandelenoverdracht opgetreden afwijkingen ten opzichte van de LOI. Dit komt hieronder in de overige onderdelen van r.o. 6.16. aan de orde.
Voor zover [geintimeerden c.s.] hebben bedoeld dat ook het enkele gestelde aanzetten tot het aangaan van de LOI onrechtmatig handelen van [appellant] jegens [geintimeerden c.s.] vormt, hebben [geintimeerden c.s.] hiertoe onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd en dus niet aan hun stelplicht voldaan.
De vraag of aan [appellant] verweten kan worden dat hij op onrechtmatige wijze [geintimeerden c.s.] heeft aangezet tot het verschaffen van de geldleningen en het aangaan van de aandelentransactie, dient te worden beoordeeld tegen de achtergrond van alle relevante omstandigheden. In dat kader acht het hof de volgende omstandigheden (r.o. 6.16.2 tot en met 6.16.4.) van belang.
6.16.1.
Bij de beoordeling gaat het hof, zoals hiervoor is overwogen, er vanuit dat niet is komen vast te staan dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door klanten en uitzendkrachten over te hevelen van [unitech] naar [het uitzendbureau] . Dat [appellant] [Participaties Holding] en [holding] heeft aangezet tot het verstrekken van geldleningen aan/het overnemen van de aandelen in een onderneming die [appellant] zelf is gaan strippen is dan ook geen sprake. Het betoog dat hij in die zin heeft geprofiteerd van de in rechte staande wanprestatie van [holding 2] kan dan ook niet slagen.
Daar komt nog het volgende bij ten aanzien van de situatie na de aandelenoverdracht. Uit de door [geintimeerden c.s.] niet als zodanig betwiste mailberichten die zijn overgelegd als productie 13 bij conclusie van antwoord blijkt, zoals [appellant] heeft aangevoerd, dat er na de aandelenoverdracht nog uitzendkrachten werkzaam waren voor [unitech] bij klanten (zoals [klant] , FVH en SWD). Uit de mailberichten blijkt bovendien in lijn met de stellingen van [appellant] dat [unitech] bij klanten aandrong op spoedige betaling, bij gebreke waarvan uitzendkrachten zouden worden teruggetrokken. De gemotiveerd betwiste stelling van [geintimeerden c.s.] dat er na de aandelenoverdracht slechts sprake was van een lege huls met schulden, is dan ook niet komen vast te staan. Daarbij is mede gelet op de e-mail van [de boekhouder] (administration, [unitech] ) d.d. 9 oktober 2012 waarin hij aan [contactpersoon] onder meer het volgende meedeelt: "Door de betalingen van [facilitair] en FBD hadden we weer genoeg saldo op de rekening. Alle lonen zijn nu betaald."
[geintimeerden c.s.] hebben bovendien geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt welke inspanningen zij na de aandelenoverdracht hebben geleverd voor de exploitatie van het uitzendbureau.
Gelet op het voorgaande resteert dan met name nog de vraag of [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld in verband met de informatie en cijfers die hij vanaf het aangaan van de LOI aan [Participaties Holding] en [holding] heeft verstrekt. Daarbij dient allereerst in aanmerking te worden genomen, dat het niet [appellant] zelf maar [holding 2] was die als verkopende partij optrad.
6.16.2.
Zoals [geintimeerden c.s.] ook erkennen (onder meer memorie van grieven incidenteel appel nr. 111) wisten [Participaties Holding] en [holding] vanaf het begin van de gesprekken over samenwerking dat [unitech] behoefte had aan financiering van haar activiteiten en dat zij wegens onvoldoende liquiditeiten niet zelfstandig in staat was om haar uitzendkrachten te betalen. [Participaties Holding] en [holding] wisten dan ook dat zij een samenwerking aangingen waarbij zij substantiële financiële middelen dienden te verschaffen.
Uit wat [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] (adviseur van [geintimeerden c.s.] ) tijdens de comparitie van partijen van 5 juni 2014 in eerste aanleg naar voren heeft gebracht, blijkt:
(i) dat [Participaties Holding] door [medewerker van de group] werd benaderd als financier,
(ii) dat [Participaties Holding] wist dat KBC het bankkrediet aan de groep ( [group] , die de aandelen hield in [unitech 2] ) had opgezegd, waardoor er een geldtekort was ontstaan.
Zeker in dat licht bezien, rustte niet alleen op [holding 2] als verkoopster een verplichting om [Participaties Holding] en [holding] te informeren, maar rustte ook op [Participaties Holding] en [holding] als kopers en financiers de verplichting om een deugdelijk onderzoek te doen naar het financiële en bedrijfsmatige reilen en zeilen van [unitech 2] (per 6 februari 2012 genaamd: [unitech] ).
6.16.3.
[appellant] heeft de LOI ondertekend als directeur van [holding 2] . Zoals [appellant] terecht aanvoert (onder meer memorie van antwoord in incidenteel appel, onder 2.4.1.), blijkt uit diverse mailberichten dat [statutair bestuurder van geintimeerde 1] , anders dan [geintimeerden c.s.] betogen, al ruim voor de aandelenoverdracht heel nauw betrokken was bij de (financiële) bedrijfsvoering van [unitech] . Dit gold naar het oordeel van het hof niet alleen voor het verschaffen van financiële middelen maar ook voor de concrete bedrijfsvoering binnen het uitzendbureau [unitech] . Dit blijkt onder meer uit een aantal mailberichten (prod. 14 bij conclusie van antwoord) en de verklaring van [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] afgelegd tijdens de comparitie van partijen van 5 juni 2014. Deze luiden, voor zover hier relevant, als volgt:
mailbericht van 10 april 2012 van ( [roepnaam] ) [statutair bestuurder van geintimeerde 1] aan [appellant] en c.s. aan [appellant in 200.207.475_01] :
”Beste [roepnaam van appellant] en [roepnaam appellant in 200.207.475_01] ,
Even volledig maken. De juiste en afgesproken betalingstermijn. Gaarne juiste betaaldatum naar contract invullen. Verder de volledige adresgegevens per klant waar we aan offreren en factureren. Verder zou ik graag de datum willen weten zoals [naam 2] valt 17 april (…) [naam 3] augustus starten voor juni of juli valt beslissing…Marge ca. 3,30 min type mensen.
Gaarne volledig invullen zo dat we professional om de hoek komen.
Het aantal personen dat we leveren of de totale omzet uit gespecificeerd naar klant. Met de daarbij horende marge uit het systeem. Met de periode van levering start- eind (of verwachting) dan hebben we een reële cashflow.
Vervolgens een balans op maand basis.
SWOT analyse (kort) (Die maakt [statutair bestuurder van geintimeerde 1] ) (…)”.
Een op 13 april 2012 door [statutair bestuurder van geintimeerde 1] aan [appellant in 200.207.475_01] en [appellant] doorgestuurd mailbericht van 11 april 2012, van een derde ( [een derde] ) aan [statutair bestuurder van geintimeerde 1] :
“ [roepnaam] ,
(…)
Gesproken met heer [medewerker] , GSA Projecten te [vestigingsplaats] .
Heeft een aanvraag voor 3 “handjes” vmbo, voor een bouwproject te [locatie 2] .
Hij wilt ze graag Dinsdag inzetten, duur:”?
Werkzaamheden kort: zij moeten grond werkzaamheden doen, prefab wanden opzetten en leidingen trekken.
(…)”
Mailbericht van 20 april 2012 van [statutair bestuurder van geintimeerde 1] aan [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] , c.c. aan [appellant in 200.207.475_01] en [appellant] , met 4 bijlagen:
“(…)
Op naar de 100 miljoen krediet!
Ps. Die vorige regel heb ik uiteraard niet bij de bank bij vermeld.”
Uit de regels onder dit mailbericht blijkt dat [statutair bestuurder van geintimeerde 1] ook met 2 personen van ABN AMRO Bank heeft gemaild over [unitech] .
Mailbericht van 21 juni 2012 van [statutair bestuurder van geintimeerde 1] aan [appellant in 200.207.475_01] :
“(…)
Ik zou graag van jou de bevestiging willen hebben en het akkoord van het uwv dat de mensen vanaf 1 juni naar [bedrijf] overgaan.”
Uit de verklaring van [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] , die zij heeft afgelegd tijdens de comparitie van partijen op
5 juni 2014, blijkt, zoals [appellant] terecht opmerkt, dat zij bovendien inzage kregen/hadden in de weekgegevens van het uitzendbureau.
Daar komt nog bij dat op pagina 2 van de LOI het volgende is bepaald:
“(…) Partijen zullen ieder hun eigen kosten in verband met het Onderzoek, de besprekingen en de onderhandelingen dragen. Indien het Onderzoek, de besprekingen en/of de onderhandelingen om welke reden dan ook worden afgebroken, zullen partijen elkaar geen vergoeding zijn verschuldigd.(…)”
In lijn met de door [geintimeerden c.s.] onvoldoende gemotiveerd betwiste stellingen van [appellant] op dit punt, moet het er voor worden gehouden dat de partijen bij de LOI niet hebben beoogd dat afwijking van de in de LOI opgenomen modaliteiten tot aansprakelijkheid van een van partijen zou leiden. Het hof gaat ook om die reden voorbij aan verwijten aan [appellant] in verband met ten tijde van de aandelenoverdracht opgetreden afwijkingen ten opzichte van de LOI.
6.16.4.
Als erkend (memorie van antwoord, pag. 4 punt 7) staat vast dat [holding] per 1 augustus 2012 en dus voor de aandelenoverdracht een eigen boekhouder ( [de boekhouder] ) heeft aangesteld binnen [unitech] .
6.16.5.
Tegen de achtergrond van al het voorgaande en de in r.o. 6.16.2. genoemde onderzoeksplicht van [Participaties Holding] en [holding] , geldt het volgende ten aanzien van: (a) de (door [appellant in 200.207.475_01] en [appellant] gegeven) prognose van een omzet van € 2.000.000,-- en een winst van € 100.000,-- en
( b) het mailbericht van [appellant in 200.207.475_01] van 1 maart 2012 aan [statutair bestuurder van geintimeerde 1] (en c.c. aan [de moeder van de statutair bestuurder van geintimeerde 1] );
( c) de debiteuren-crediteurenlijst van 13 juli 2012 (prod. 45 bij conclusie na comparitie van [geintimeerden c.s.] ).
6.16.6.
[Participaties Holding] en [holding] gaan er ten onrechte aan voorbij dat de prognose (die in de overnamebalans is opgenomen als doelstelling) geen garantie is. Met betrekking tot genoemd mailbericht van 1 maart 2012 twisten partijen over de vraag of als bijlage daarbij was gevoegd de door [geintimeerden c.s.] overgelegde begroting (prod. 44 bij conclusie na comparitie) en/of de door [appellant in 200.207.475_01] overgelegde voorlopige cijfers (prod. 12 bij memorie van antwoord in incidenteel appel). In de begroting is een jaaromzet van € 6.224.151,46 vermeld en een jaarwinst van € 868.138,45 en is geen nadere inhoudelijke toelichting gegeven op de in de begroting vermelde maand- en jaarcijfers . In de voorlopige cijfers is voor de periode oktober 2010/december 2011 een resultaat na belastingen vermeld van
€ 42.091,--. Wat er ook zij van de al dan niet overgelegde bijlagen bij voornoemd mailbericht, hebben [Participaties Holding] en [holding] gelet op het bovenstaande alle gelegenheid gehad om de concrete cijfers en de beoogde omzet en winst van [unitech] te onderzoeken. Gesteld noch gebleken is dat [Participaties Holding] en/of [holding] aan ( [appellant in 200.207.475_01] of) [appellant] een verklaring hebben gevraagd voor genoemde begroting die volgens [geintimeerden c.s.] per mail is verstrekt. Nu in die begroting de eerder geprognosticeerde omzet werd verhoogd met een factor 3 en de eerder geprognosticeerde winst werd verhoogd met een factor 8, had dit zonder meer voor de hand gelegen.Voorts is gesteld noch gebleken dat [Participaties Holding] en/of [holding] in het kader van het aangaan van de LOI, het verschaffen van de leningen en/of het aangaan van de aandelentransactie een boekenonderzoek hebben gedaan. Dit alles overziend hebben [Participaties Holding] en [holding] hun onderzoeksplicht geschonden en weegt dit zwaarder dan het (gestelde) geven van te rooskleurige prognoses door onder andere [appellant] .
6.16.7.
Voor wat betreft de door [holding] verstrekte geldleningen ad € 17.900,- in totaal aan [unitech] , is bovendien niet komen vast te staan dat [holding] daartoe door de door [appellant] c.s. verstrekte debiteuren-crediteurenlijst van 13 juli 2012 is bewogen. Immers, uit de overgelegde bankafschriften van [holding] i.o. (prod. 5 inl. dagv) blijkt dat zij de leningen aan [unitech] op respectievelijk 10 mei en 16 mei 2012 en derhalve vóór het geven van de debiteuren-crediteurenlijst van 13 juli 2012 heeft verstrekt.
Voor wat betreft de door [Participaties Holding] verstrekte geldleningen aan [unitech] ad
€ 227.800,- in totaal geldt dat ten aanzien van het grootste deel daarvan (te weten een bedrag van € 195.700,-) evenmin is komen vast te staan dat [Participaties Holding] daartoe door de door [appellant] verstrekte debiteuren-crediteurenlijst is aangezet. Uit de overgelegde bankafschriften van [Participaties Holding] (prod. 4 inl. dagv) blijkt immers dat zij al vóór 13 juli 2012 een bedrag van € 194.700,- heeft geleend aan [unitech] . Dat is 85,9% van de door haar aan [unitech] verstrekte geldleningen.
6.16.8.
Uit de eigen stellingname van [geintimeerden c.s.] volgt dat [holding] niet door de verstrekte debiteuren-crediteurenlijst is aangezet tot het aangaan van de aandelentransactie. Immers, [geintimeerden c.s.] hebben zelf gesteld (memorie van antwoord pag 8 punt 16) dat toen zij in september 2012 al voor een totaalbedrag van € 272.118,66 in de vorm van geldleningen aan [unitech] ter beschikking hadden gesteld en [appellant] c.s. nog steeds geen financiering hadden verkregen, voor hen nog slechts de mogelijkheid restte om in plaats van de overeengekomen 51% het volledig geplaatste aandelenkapitaal in [unitech] (via de door [Participaties Holding] zelf opgerichte holding genaamd [holding] ) van [holding 2] over te nemen.
Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat [holding] door de door [appellant] verstrekte debiteuren-crediteurenlijst is bewogen om 100% van de aandelen in [unitech] over te nemen. Het voorgaande brengt mee dat in het midden kan blijven of de door [appellant] verstrekte debiteuren-crediteurenlijst een onjuist beeld schetst van de toestand en potentie van de onderneming, zoals [geintimeerden c.s.] stellen en [appellant] betwist.
6.16.9.
Gelet op al het voorgaande, is het hof van oordeel dat [geintimeerden c.s.] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden hebben gesteld waaruit blijkt dat [appellant] op onrechtmatige wijze [Participaties Holding] en [holding] heeft aangezet tot het verschaffen van de geldleningen en het aangaan van de aandelentransactie.
6.17.
Voor zover [geintimeerden c.s.] zich er op beroepen dat [appellant] als bestuurder van [unitech] heeft bewerkstelligd dat [unitech] geldleningen is aangegaan, waarvan [appellant] wist dat [unitech] deze niet zou kunnen terugbetalen (Beklamel-criterium), overweegt het hof als volgt. Naar het oordeel van het hof volgt uit het bovenstaande ook dat [geintimeerden c.s.] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden hebben gesteld die kunnen leiden tot een (ernstig) persoonlijk verwijt aan [appellant] op dit punt.
6.18.
Voorts overweegt het hof als volgt ten aanzien van het verwijt inzake de gestelde onrechtmatige onttrekkingen/aanwending van gelden. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht en op goede gronden in r.o. 4.5. van het tussenvonnis geoordeeld dat de vordering op dit punt een deugdelijke onderbouwing ontbeert. Eveneens terecht heeft de rechtbank het overzicht van productie 50 bij conclusie na comparitie van [geintimeerden c.s.] daartoe onvoldoende geacht. In dit verband heeft de rechtbank nog overwogen dat [geintimeerden c.s.] geen specifieke geldstromen in kaart hebben gebracht waaruit blijkt van onrechtmatige onttrekkingen of een andere aanwending van de geleende gelden dan waarvoor die bedoeld waren. Zeker tegen deze achtergrond had het op de weg van [geintimeerden c.s.] gelegen om in hoger beroep een specifieke en concrete nadere onderbouwing van haar vordering op dit punt te geven en deze onderbouwing met bescheiden te staven. Dit hebben zij nagelaten. In hoger beroep wijzen zij opnieuw enkel naar genoemde productie 50. Zonder nadere toelichting, die [geintimeerden c.s.] niet geven, valt uit dit overzicht echter niet af te leiden dat er sprake is van de door [geintimeerden c.s.] aangeduide voorbeelden (memorie van antwoord nr. 118), inhoudend (i) facturen op onjuiste wijze boeken, (ii) nep-debiteuren, (iii) dat echtgenotes en kinderen van onder andere [appellant] op kosten van [unitech] auto’s reden en telefoons gebruikten en (iv) direct of indirect via gelieerde vennootschappen onrechtmatig gelden heeft onttrokken aan de vennootschap. Gelet hierop hebben [geintimeerden c.s.] ook in hoger beroep niet voldaan aan hun stelplicht met betrekking tot dit verwijt. Dit brengt mee dat het hof niet toekomt aan bewijslevering of de benoeming van een deskundige.
6.19.
Het voorgaande leidt tot de volgende slotsom.
Grief 1 in het principaal slaagt. Grief 2 in het principaal behoeft geen bespreking. Grief 3 in het principaal appel komt hierna aan de orde in r.o. 6.21.
De grieven in het incidenteel appel falen.
Het bestreden vonnis van 4 februari 2015, voorzover aan het hof voorgelegd en gewezen in de zaak jegens [appellant] , zal worden bekrachtigd. Het bestreden vonnis van 27 juli 2016 zal worden vernietigd. In zoverre opnieuw rechtdoende zal het hof de vorderingen van [geintimeerden c.s.] jegens [appellant] alsnog afwijzen.
6.20.
De stelling van [geintimeerden c.s.] (memorie van antwoord nr. 32) dat [appellant] naar aanleiding van het bestreden vonnis van 27 juli 2016 niets heeft betaald, is door [appellant] niet betwist en staat dus vast. De vordering van [appellant] om [geintimeerden c.s.] (zo nodig hoofdelijk) te veroordelen tot terugbetaling, komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
6.21.
Grief 3 in het principaal appel komt erop neer dat [appellant] in eerste aanleg ten onrechte in de proceskosten is veroordeeld. Deze grief treft doel. Het hof zal niet overgaan tot de door [appellant] gevorderde hoofdelijke veroordeling van [geintimeerden c.s.] op dit punt, omdat van hoofdelijkheid in de zin van art. 6:6 BW niet is gebleken. [geintimeerden c.s.] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [appellant] in eerste aanleg, die aan de zijde van [appellant] worden begroot op een derde deel van het aan [holding 2] , [appellant in 200.207.475_01] en [appellant] in rekening gebrachte griffierecht en de advocaatkosten. Daarbij heeft het hof het volgende in aanmerking genomen. [appellant] is in eerste aanleg vertegenwoordigd door dezelfde advocaat als de andere gedaagden ( [holding 2] en [appellant in 200.207.475_01] ), welke advocaat namens alle gedaagden meerdere conclusies heeft genomen, namens alle gedaagden ter comparitie is verschenen en namens alle gedaagden de getuigenverhoren heeft bijgewoond.
6.22.
Het voorgaande betekent verder dat [geintimeerden c.s.] dienen te worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof zal niet overgaan tot de door [appellant] gevorderde hoofdelijke veroordeling van [geintimeerden c.s.] op dit punt, omdat van hoofdelijkheid in de zin van art. 6:6 BW niet is gebleken.
6.23.
Voorts ziet het hof aanleiding de proceskosten in het incident in hoger beroep te compenseren in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het bestreden vonnis van 14 februari 2015 van de rechtbank Oost-Brabant voor zover aan het hof voorgelegd en voor zover het betrekking hebbend op de vorderingen van [geintimeerden c.s.] jegens [appellant] ;
vernietigt het bestreden vonnis van 27 juli 2016 van de rechtbank Oost-Brabant voor zover aan het hof voorgelegd en voor zover betrekking hebbend op de vorderingen van [geintimeerden c.s.] jegens [appellant] ;
wijst de vorderingen jegens [appellant] af;
wijst de vordering van [appellant] tot terugbetaling van hetgeen [appellant] zou hebben voldaan ter uitvoering van het bestreden vonnis van 27 juli 2016 af;
veroordeelt [geintimeerden c.s.] in de proceskosten van de eerste aanleg en hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 506,- aan griffierecht en op
€ 5.160,- (1/3 deel van 6 punten tarief VII) aan salaris advocaat in eerste aanleg en op
€ 205,01 aan dagvaardingskosten, op € 1.628,-- aan griffierecht en op € 8.186,50 aan salaris advocaat voor het hoger beroep (principaal en incidenteel appel);
op het incident
compenseert de proceskosten in het incident in hoger beroep in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Arnoldus-Smit, E.A.M. van Oorschot en B.E.L.J.C. Verbunt en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 juni 2019.
griffier rolraadsheer