Uitspraak
5.De beschikking van 30 november 2017
6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
7.De feiten (vervolg)
8.De omvang van het geschil
manzien op:
vrouwzien op:
manheeft verzocht:
- de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw vast te stellen op nihil, althans op een door het hof te bepalen bedrag, met bepaling dat zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw eindigt met ingang van twee jaar na datum van de in dezen te geven beschikking;
- de opbrengst van de woning ponds/pondsgewijze te verdelen en de vrouw te gelasten om de advocaat in Engeland te instrueren de helft van het bij die advocaat op de rekening staande bedrag aan hem uit te keren, zulks op straffe van een aan hem te verbeuren dwangsom van € 5.000,-- per dag dat de vrouw nalaat om daaraan te voldoen;
- met veroordeling van de vrouw tot terugbetaling aan hem van al datgene dat hij krachtens de bestreden beschikking ter zake van partneralimentatie aan haar heeft betaald.
vrouwheeft haar (incidenteel) verzoek op een drietal momenten (20 juli 2018, 14 maart 2019 en 15 maart 2019) gewijzigd/vermeerderd dan wel aangevuld. Desgevraagd heeft zij haar verzoek ter mondelinge behandeling verduidelijkt als hierna weergegeven.
- tot betaling van de kosten van de internationale school voor beide kinderen;
- over te gaan tot uitbetaling aan haar van de helft van de opbrengst van de woning met verrekening van de koerswijziging;
- in de kosten van de tenuitvoerlegging van de kinder- en partneralimentatie indien hij daar niet (tijdig) aan voldoet;
- tot betaling aan haar van een bedrag van (zoals nader geconcretiseerd bij aanvulling van eis) € 6.050,-- in het kader van de verrekening van het schoolgeld;
- over te gaan tot verdeling c.q. verrekening van de opgebouwde pensioenen in Australië en Engeland;
- tot betaling aan haar een bedrag van (zoals nader geconcretiseerd bij aanvulling van eis) € 3.444,16 in het kader van het koersverlies;
- in de kosten van de procedure in beide instanties – bij aanvulling van eis nader geconcretiseerd op een bedrag van € 15.000,-- – waaronder ook de kosten van haar advocaat.
9.De verdere beoordeling
manhoudt in dat de rechtbank voor de behoefte van de vrouw ten onrechte de hofnorm als uitgangspunt heeft gehanteerd.
vrouwvoert hiertegen aan dat uit de Big Mac-index blijkt dat er nagenoeg geen verschil is in levensstandaard in Nederland en Australië en dat de man niet in [plaats 2] , maar in [plaats 3] woont.
hofoverweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij het bepalen van de hoogte van de behoefte rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten – en gelet op de welstand redelijke – kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald (HR 19 december 2003, LJN AM2379, NJ 2004/140).
manstelt voorts dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Hij voert daartoe het volgende aan.
vrouwvoert hiertegen het volgende aan.
hofstelt voorop dat de vrouw de verplichting heeft zich in te spannen om voldoende inkomsten te verwerven om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, een verplichting waarmee zij in beginsel vanaf 2014, in ieder geval na indiening van haar echtscheidingsverzoek op 24 september 2014, rekening had kunnen houden.
manvoert, samengevat, het volgende aan.
vrouwheeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist. Zij voert, samengevat, het volgende aan.
hofis aan de zijde van de man sprake van voor herstel vatbaar inkomensverlies, welk herstel ook redelijkerwijs van de man kan worden gevergd. Het hof overweegt daartoe dat de man de door hem gestelde medische noodzaak om in maart 2018 zijn contract niet te verlengen, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd. Weliswaar is de man in december 2017 geopereerd in verband met huidkanker, maar gesteld noch gebleken is dat hij daardoor (in maart 2018) voor zijn werk ongeschikt of beperkt is gebleven. De gestelde psychische gesteldheid van de man, “stress and anxiety”, waardoor de man “unfit for work” zou zijn, wordt in de overgelegde “medical certificates” op geen enkele wijze nader onderbouwd of toegelicht, noch wordt daarin een behandelingstraject voorgesteld. Zijn psychische gesteldheid heeft er niet aan in de weg gestaan dat de man onmiddellijk na afloop van zijn contract in maart 2018 een opleiding tot assistent makelaar is gestart en bij het bedrijf betrokken is geraakt, zoals de vrouw onweersproken heeft gesteld. En hoewel, ten slotte, de man stelt dat hij naar werk blijft zoeken, is van enige inspanning op dat gebied niet gebleken. Dat hij thans geen inkomen heeft, zoals de man betoogt, dient daarom volledig voor zijn rekening en risico te komen.
manstelt dat hij de huur en servicekosten van AUD 4.650,-- per maand deelt met zijn partner, waardoor zijn woonlast AUD 2.325,--, ofwel € 1.581,-- per maand bedraagt.
vrouwverklaard dat de woning alleen nog door de man en zijn partner wordt bewoond, zodat de haar in het beroepschrift ingenomen stelling dat de man zijn woonlasten met drie volwassenen kan delen, niet opgaat. Wel stelt zij dat de man te duur woont, waardoor met de door hem gestelde woonlast niet volledig rekening mag worden gehouden.
hofgaat uit van een netto woonlast van € 1.343,-- per maand (€ 1.581,-- huurlast inclusief servicekosten) minus de in de bijstandsnorm begrepen – en met 7% verhoogde – wooncomponent van € 238,--.
manheeft in het beroepschrift gesteld dat rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 136,-- aan kosten van openbaar vervoer en met een bedrag terzake autokosten (de man noemt een bedrag van € 326,--, als zijnde de leasekosten van de auto) omdat de man, vanwege de afstanden in Australië, genoodzaakt is met de auto naar het meest dichtbij zijnde station te reizen. Ter mondelinge behandeling heeft de man gesteld dat de verwervingskosten thans niet relevant zijn, omdat hij niet meer werkt.
vrouwheeft de noodzaak van genoemde kosten gemotiveerd betwist.
hofuitgaat van de (fictieve) situatie dat de man wel werkt, acht het hof het reëel ook met verwervingskosten rekening te houden. Het hof gaat daarbij uit van de ook door de rechtbank in aanmerking genomen maandelijkse kosten van € 136,-- voor openbaar vervoer alsook – in redelijkheid – met een bedrag van € 50,-- voor (additionele) autokosten in relatie tot het vervoer van en naar het station. Het hof houdt derhalve rekening met een bedrag van € 186,-- per maand.
manstelt in het beroepschrift (met verwijzing naar prod. 8 bij het beroepschrift) dat hij de navolgende openstaande schulden heeft:
vrouwbetwist dat er nog huwelijkse schulden zijn. Ten aanzien van de niet-huwelijkse schulden voert zij het volgende aan.
hofstelt het volgende voorop. Volgens vaste rechtspraak zijn in beginsel alle schulden van de onderhoudsplichtige van invloed op diens draagkracht, ook schulden die zijn ontstaan na het tijdstip waarop de onderhoudsplicht is komen vast te staan en ook schulden waarop niet wordt afgelost. De rechter kan redenen aanwezig oordelen om in afwijking van deze hoofdregel aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, maar in dat geval dient hij dit oordeel te motiveren. In dit verband valt te denken aan schulden die na het vaststellen van de onderhoudsplicht onnodig werden aangegaan, of aan schulden ten aanzien waarvan de onderhoudsplichtige de mogelijkheid heeft zich te bevrijden of een regeling te treffen (onder meer HR 14 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:627).
manstelt dat rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 604,-- per maand aan schoolgeld dat hij voor de kinderen betaalt.
vrouwvoert daartegen het volgende aan.
hofis van oordeel dat daar waar de man kennelijk nadrukkelijk wenst dat de kinderen – ter zitting is gebleken dat het inmiddels alleen nog gaat om de jongste dochter; de oudste dochter heeft de school al verlaten – naar een internationale school gaan en daarmee niet kiest voor een goedkoper alternatief zoals aanvankelijk door de vrouw voorgesteld, het aandeel van de man in deze kosten niet in mindering op zijn draagkracht voor partneralimentatie mag komen. Het hof zal dan ook geen rekening houden met de door de man gestelde schoolkosten.
manverzoekt de partneralimentatie te limiteren tot de duur van maximaal twee jaren. Ter toelichting voert de man het volgende aan.
vrouwvoert daartegen het volgende aan. Er is geen enkele reden om de partneralimentatie te limiteren. Zij is nog steeds druk met het opvoeden van de kinderen, c.q. hen te begeleiden in hun weg naar volwassenheid.
hofoverweegt als volgt.
vrouwbetreft (onder meer) de onkosten die de man voor het overmaken van de alimentatie maakt.
hofoverweegt als volgt.
vrouwbetreft de kosten van tenuitvoerlegging in verband met de kinder- en partneralimentatie. Ter toelichting voert zij het volgende aan.
hofwijst het verzoek van de vrouw af, nu zij de – hypothetische – kosten van de tenuitvoerlegging onvoldoende heeft onderbouwd. Grief III van de vrouw faalt.
vrouwbetreft, zo begrijpt het hof, haar door de rechtbank afgewezen verzoek om vervangende toestemming om de jongste, thans nog minderjarige, dochter op een reguliere, tweetalige, school te kunnen plaatsen voor het geval het financieel niet meer mogelijk is om deze dochter naar de internationale school te kunnen laten gaan. Op grond van art. 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II-bis) komt de Nederlandse rechter ter zake rechtsmacht toe.
vrouwhoudt in dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek tot verrekening van het schoolgeld heeft afgewezen. Ter toelichting op haar grief voert zij (slechts) aan dat zij altijd de kosten van het schoolgeld voor haar rekening heeft genomen en de man vaak in gebreke is gebleven. Zij verzoekt de man te veroordelen tot betaling van de kosten van de internationale school voor beide kinderen (thans gaat alleen de jongste dochter nog naar de internationale school) en tot betaling aan haar van een bedrag van € 6.050,-- in het kader van de verrekening van het schoolgeld.
manheeft verweer gevoerd.
hofzal de verzoeken van de vrouw afwijzen. Ook in hoger beroep heeft de vrouw nagelaten, tegenover de betwisting door de man, voldoende te onderbouwen op welke grond de man gehouden zou zijn om aan de vrouw alsnog een deel van de schoolkosten van de dochters te voldoen. Gesteld noch gebleken is dat partijen over de betaling van het schoolgeld afspraken hebben gemaakt of dat de man anderszins tot betaling daarvan gehouden zou zijn. Derhalve ontbreekt de grondslag voor deze verzoeken. Grief IV faalt.
manstelt dat de opbrengst van de echtelijke woning nog altijd niet is verdeeld. Hij verzoekt om de ponds/ponds gewijze verdeling van de opbrengst en om de vrouw te gelasten de advocaat in Engeland te instrueren de helft van het op de rekening van deze advocaat staande bedrag aan hem uit te keren.
vrouwvoert daartegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
vrouwhouden in dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek ter zake van koersverlies heeft afgewezen. Ter toelichting op haar grief voert zij het volgende aan.
manheeft verweer gevoerd.
hofzal het verzoek van de vrouw afwijzen, nu zij haar stellingen, tegenover de betwisting van de man, onvoldoende met feiten heeft onderbouwd. Zij heeft derhalve niet aan haar stelplicht voldaan. Grief II slaagt ook in zoverre niet. Grief VII slaagt evenmin.
(hof: het verzoek om, samengevat, medewerking van de man aan de verdeling van de pensioenrechten).Voor zover dit verzoek ziet op de opgebouwde ouderdomspensioenen van de man in Engeland is namens de man aangegeven dat aan verdeling bij helfte zal worden meegewerkt. Omdat de vrouw – op het verweer van de man – heeft nagelaten te onderbouwen dat het pensioen van de man in Australië tot het huidige (te verdelen) vermogen van partijen behoort, zal het verzoek als onvoldoende gehandhaafd worden afgewezen. Daarmee ligt ook het eerste deel van het verzoek van de vrouw onder 3.1 sub u voor afwijzing gereed.”
vrouwstelt dat de man veroordeeld dient te worden in de proceskosten. Zij voert daartoe het volgende aan.