Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
9 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man, verzoeker tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 31 januari 2017 was gegeven. De man stelde dat de behoefte aan alimentatie 'verbleekt' was en dat essentiële stellingen over zijn draagkracht niet waren behandeld door het hof. De vrouw, verweerder in cassatie, verzocht het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot adviseerde eveneens tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de man niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verwees naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de man dan ook verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de draagkracht en de noodzaak om essentiële stellingen in een alimentatiezaak aan de orde te stellen. De beslissing van de Hoge Raad is een bevestiging van de eerdere uitspraken van de lagere rechters en biedt duidelijkheid over de toepassing van het recht in dergelijke zaken.