In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) en een boetebeschikking opgelegd aan de belanghebbende. De naheffingsaanslag betrof de periode van 13 april 2016 tot en met 23 januari 2017, waarbij de Inspecteur van de Belastingdienst een bedrag van € 1.082 had opgelegd. De belanghebbende stelde dat de auto pas op 20 januari 2017 ter beschikking stond, en niet op de eerder genoemde datum. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat de auto hem pas sinds 20 januari 2017 ter beschikking stond, en verminderde de naheffingsaanslag tot het bedrag dat overeenkomt met de periode van 20 januari 2017 tot en met 23 januari 2017.
Daarnaast werd de boete, die oorspronkelijk gelijk was aan de naheffingsaanslag, verminderd tot € 50. Het Hof overwoog dat de boete passend was, gezien de omstandigheden van het geval en de beperkte controlemogelijkheden van de Inspecteur bij buitenlandse kentekens. De uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd vernietigd, en de Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten en proceskosten van de belanghebbende. De beslissing van het Hof biedt inzicht in de toepassing van de Wet op de motorrijtuigenbelasting en de beoordeling van boetes in vergelijkbare situaties.