ECLI:NL:GHSHE:2019:1892

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
200.236.561_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onttrekkingen en rekening en verantwoording door vennootschappen in de vastgoedsector

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De appellanten, SCB Real Estate B.V., WDL Real Estate B.V., en twee andere vennootschappen, hebben in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] met betrekking tot onttrekkingen van gelden aan hun vennootschappen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [geïntimeerde 1] rekening en verantwoording moest afleggen over de betalingen die hij ten laste van de vennootschappen had verricht. De appellanten vorderden onder andere dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hen schadevergoeding zouden betalen en dat zij zich zouden onthouden van bepaalde handelingen. Het hof heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de grieven van de appellanten deels gegrond zijn. Het hof heeft bepaald dat [geïntimeerde 2] ook rekening en verantwoording moet afleggen en heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De kosten van het geding zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team handelsrecht
zaaknummer 200.236.561/01
arrest van 21 mei 2019
in de zaak van

1.SCB Real Estate B.V.,

2. WDL Real Estate B.V.,
3. [de vennootschap 3] B.V.,
4. [de vennootschap 4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten in principaal appel, geïntimeerden in incidenteel appel,
advocaat: mr. A.J.G. Bisscheroux te Kerkrade,
tegen
[geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk),
geïntimeerde in principaal appel, appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen te Heerlen,
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
geïntimeerde in principaal appel,
advocaat: mr. P.M. Scholtes te Heerlen,
op het bij exploten van dagvaarding van 19 en 20 maart 2018 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg (locatie Maastricht) gewezen vonnis van 20 december 2017 tussen appellanten in principaal appel – gezamenlijk [appellanten] – als eisers in de hoofdzaak en in het incident en geïntimeerden – [geïntimeerde 1] respectievelijk [geïntimeerde 2] – als gedaagden in de hoofdzaak en verweerders in het incident.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. 219387 CV EXPL 16-209)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en de vonnissen van 13 juli 2016, 5 oktober 2016 en 14 maart 2018.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen in hoger beroep;
- de memorie van grieven en akte wijziging eis, met producties;
- het verzoek ontslag van instantie en de memorie van antwoord van [geïntimeerde 2] ,
- de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel van [geïntimeerde 1] ,
- de memorie van antwoord in incidenteel appel,
- de pleitnota van 20 november 2018 van appellanten (schriftelijk pleidooi);
- de akte van 8 januari 2019 van [geïntimeerde 1] ter overlegging van een pleitnota (schriftelijk pleidooi).
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast (vonnis, onderdeel 2).
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn de oprichters van twee obligatiefondsen, Sustainable Care Bonds en Woonfonds Duitsland. De fondsen trekken gelden aan van obligatiehouders met het doel het door hen uitgeleende geld te investeren in onroerendgoedprojecten. Deze projecten worden gekocht en beheerd door onroerendgoedmaatschappijen die in Real Estate vennootschappen zijn ondergebracht. De obligatiefondsen zijn ondergebracht in een tweetal vennootschappen, respectievelijk Sustainable Care Bonds B.V. (SCB) en Woonfonds Duitsland B.V. (WDL).
Tegen deze achtergrond heeft op 13 maart 2015 de oprichting door [geïntimeerde 1] , via zijn vennootschap [vennootschap van geintimeerde 1] Ltd. (hierna: [vennootschap van geintimeerde 1] ) en [geïntimeerde 2] van [de vennootschap 3] , [de vennootschap 4] en de Stichting Administratiekantoor [appellanten] (hierna: Stak) plaatsgevonden. [vennootschap van geintimeerde 1] hield 95% van de aandelen in [de vennootschap 3] en [geïntimeerde 2] 5%. De aandelen van [vennootschap van geintimeerde 1] zijn overgedragen aan de Stak. [de vennootschap 3] houdt 100% van de aandelen in [de vennootschap 4] .
De heer [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] is benoemd tot enig en zelfstandig bevoegd bestuurder van [de vennootschap 3] en de Stak. Enig bestuurder van [de vennootschap 4] is [de vennootschap 3]
heeft, eveneens op 13 maart 2015, SCB Real Estate B.V. opgericht.
[de vennootschap 4] is enig bestuurder van SCB.
Op 25 september 2015 is WDL Real Estate B.V. opgericht. [de vennootschap 4] is enig bestuurder van WDL.
Na de oprichting van de vennootschappen zijn bankrekeningen ten name van de vennootschappen geopend bij de ABN AMRO Bank.
[geïntimeerde 1] heeft ten laste van [de vennootschap 4] van 17 april 2015 t/m 6 december 2015 betalingen verricht en kasopnames gedaan ter grootte van in totaal € 164.157,55.
[geïntimeerde 1] heeft ten laste van [de vennootschap 4] voorts van 1 mei 2015 t/m 4 december 2015 betalingen verricht aan een Belgische bankrekening van hemzelf ter grootte van in totaal € 71.356,90 en rond 25 januari 2016 aan [de vennootschap 5] Ltd. een betaling van € 5.750,--. In de mail en het overzicht in productie 5 van [appellanten] wordt gesproken over [anderen naam dan vennootschap 3] Ltd.
[geïntimeerde 1] heeft ten laste van [de vennootschap 3] van 26 juni 2015 t/m 22 februari 2016 betalingen verricht en kasopnames gedaan ter grootte van in totaal € 75.531,86.
[geïntimeerde 1] heeft ten laste van SCB de volgende betalingen verricht:
- rond 21 mei 2015 € 9.000 aan [vennootschap van geintimeerde 1] ,
- van 29 juni 2015 t/m 4 december 2015 in totaal € 51.395 aan een Belgische bank rekening van hemzelf,
- in oktober 2015 een betaling van € 280.000,-- aan [administration] Administration Ltd. (hierna: [administration] ) en een terugboeking van € 220.000,-- van een bankrekening van hemzelf,
- van 19 oktober 2015 t/m 3 december 2015 in totaal € 124.255,-- aan [geïntimeerde 2] c.q.
[administration] .
[geïntimeerde 1] heeft ten laste van WDL medio december 2015 (€ 46.000) en eind januari 2016 (€ 99.000,--) betalingen verricht aan [geïntimeerde 2] ter grootte van in totaal € 145.000,--.
De accountant van de vennootschappen, [de accountant van de vennootschappen] , van accountantskantoor [accountantskantoor] & Partners te [vestigingsplaats] , aan wie is opgedragen om de administratie en de fiscale aangiften van de vennootschappen te verzorgen, heeft [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] op enig moment gemeld dat hij de benodigde gegevens voor de samenstelling van de jaarrekeningen niet (naar behoren) ontvangt van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
Tussen [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] en [geïntimeerde 1] rees een geschil over de vraag of [geïntimeerde 1] , met medewerking van [geïntimeerde 2] , buiten de reikwijdte van zijn bevoegdheid gelden aan de bankrekeningen van de vennootschappen heeft onttrokken waarbij [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] verlangde dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ter zake deze onttrekkingen rekening en verantwoording afleggen.
Tevens ontstond tussen [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] enerzijds en [geïntimeerde 1] (en [vennootschap van geintimeerde 1] ) en [geïntimeerde 2] anderzijds een geschil over het bestuur van de vennootschappen door [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] . Een en ander heeft er geleid dat de Vereniging van Certificaathouders van de Stak (feitelijk is dat [vennootschap van geintimeerde 1] ), [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] heeft ontslagen als bestuurder van de Stak en [de vennootschap 3] en de heer [de nieuwe bestuurder van de Stak en KVD B.V.] tot nieuwe bestuurder heeft benoemd.
[enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] heeft [de vennootschap 3] , de Stak en [de nieuwe bestuurder van de Stak en KVD B.V.] daarop in kort geding gedagvaard.
Bij verstekvonnis in kort geding van 29 september 2016 (zaaknummer C/15/246711 / KG ZA 16/594) heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, samengevat, de besluiten die strekken tot benoeming van [de nieuwe bestuurder van de Stak en KVD B.V.] als bestuurder van de Stak, het besluit dat strekt tot ontslag van [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] als bestuurder van de Stak en [appellanten] en overige in verband daarmee genomen besluiten, die het functioneren van [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] als bestuurder belemmeren, geschorst.
[de vennootschap 3] , de Stak en [de nieuwe bestuurder van de Stak en KVD B.V.] zijn van dit vonnis in verzet gekomen. Bij vonnis van 30 maart 2017 (zaaknummer C/15/253017 / KG ZA 16-1003) heeft de voorzieningenrechter het verstekvonnis van 29 september 2016 bekrachtigd en het besluit van 18 november 2016, waarbij [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] opnieuw als bestuurder van de Stak is ontslagen, en de daarop voortbouwende besluiten, geschorst.
3.2.
[appellanten] heeft in eerste aanleg na eiswijziging samengevat gevorderd dat de rechtbank:
A bij wijze van provisionele voorziening
ten aanzien van [geïntimeerde 1]
1. [geïntimeerde 1] beveelt:
a. a) zich te onthouden van het optreden als vertegenwoordiger van [appellanten] ,
b) alle in zijn bezit zijnde eigendommen van [appellanten] terug te geven,
2. [geïntimeerde 1] veroordeelt om aan SCB:
a. a) rekening en verantwoording af te leggen ter zake de betalingen ten laste van SCB,
b) als voorschot 75 % te betalen ter zake schadevergoeding en/of onverschuldigde
betaling in verband met de in zijn opdracht ten laste van SCB betaalde bedragen van
( a) € 9.000,--, (b) € 51.395,-- (c) € 124.255,--, (d) € 60.000,-- en (e) € 20.000,-- ten gunste van de bankrekening van respectievelijk (a) [vennootschap van geintimeerde 1] , (b) [geïntimeerde 1] , (c) [geïntimeerde 2] ,
( d) [administration] c.q. [geïntimeerde 1] , en (e) [geïntimeerde 2] , verminderd met de intussen door [vennootschap van geintimeerde 1] .
[geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] ter zake aan SCB terug betaalde bedragen,
3. [geïntimeerde 1] veroordeelt om aan WDL:
a. a) rekening en verantwoording af te leggen ter zake de betalingen ten laste van WDL,
b) als voorschot 75% te betalen ter zake schadevergoeding en/of onverschuldigde
betaling in verband met de in zijn opdracht ten laste van WDL betaalde bedragen
van € 145.000,-- ten gunste van de bankrekening van [geïntimeerde 2] , verminderd met de
intussen door [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] ter zake terugbetaalde bedragen,
4. [geïntimeerde 1] veroordeelt om aan [de vennootschap 3] :
a. a) rekening en verantwoording af te leggen ter zake de betalingen ten laste van [de vennootschap 3] ,
b) als voorschot te betalen 75% van een bedrag van € 75.531,86, verminderd met
reeds terugbetaalde bedragen,
5. [geïntimeerde 1] veroordeelt om aan [de vennootschap 4] :
a. a) rekening en verantwoording af te leggen ter zake de betalingen ten laste van [de vennootschap 4] ,
b) als voorschot te betalen 75% van (a) € 164.1 57,55 in verband met kasopnamen, (b) € 71.356,98 in verband met de betalingen op de Belgische bankrekening van [geïntimeerde 1] , en (c) € 5.750,-- in verband met de betaling aan [de vennootschap 5] Ltd, verminderd met reeds terugbetaalde bedragen, telkens met sanctionering door een dwangsom,
ten aanzien van [geïntimeerde 2] :
6. [geïntimeerde 2] veroordeelt tot betaling van voorschotten aan SCB van 75% van (€ 124.255,-- en
€ 20.000,--), verminderd met ter zake door [geïntimeerde 1] of [geïntimeerde 2] terugbetaalde bedragen,
7. [geïntimeerde 2] veroordeelt tot betaling van een voorschot van 75% van € 145.000,-- aan WDL,
verminderd met ter zake door [geïntimeerde 1] of [geïntimeerde 2] terugbetaalde bedragen, telkens met sanctionering door een dwangsom,
8. althans een of meer door de rechtbank naar redelijkheid en billjkheid te bepalen provisionele voorzieningen treft,
ten aanzien van [geïntimeerde 1] én [geïntimeerde 2] :
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk veroordeelt:
9. te gehengen en te gedogen dat [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] zijn functie als bestuurder van de Stak, [de vennootschap 3]
en [de vennootschap 4] ongehinderd kan uitoefenen,
10. zich te onthouden van elke rechtshandeling of feitelijke handeling met betrekking tot
het bestuur van de Stak, [de vennootschap 3] en [de vennootschap 4] , althans eisers, totdat de rechter -bij in
kracht van gewijsde gegane uitspraak, althans bij voorlopige voorziening- [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.]
als bestuurder van de Stak en/of [de vennootschap 3] en/of [de vennootschap 4] heeft ontslagen of geschorst,
11. zich te onthouden van de onder punt III van de conclusie tevens akte houdende vermeerdering van eis en overlegging producties vermelde onrechtmatige handelingen (het
vervalsen van de handtekening van [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] , het omleiden/verduisteren van huurpenningen, het benaderen van relaties zich voordoend als bestuurder van de Stak en/of
[de vennootschap 3] en het geven van onjuiste informatie om die personen tegen [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] op te
zetten, het inzetten van een stroman/katvanger en misbruik maken van rechtspersoonlijkheid, het verkopen van panden die eigendom van SCB zijn, toevoeging hof),
een en ander telkens met sanctionering door een dwangsom.
B in de hoofdzaak
ten aanzien van [geïntimeerde 1] :
1. voor recht verklaart dat [geïntimeerde 1] jegens [appellanten] in verzuim is geraakt ten aanzien van de
nakoming van zijn uit overeenkomst althans onrechtmatige daad en/of onverschuldigde
betaling voortvloeiende verbintenissen en dus jegens haar schadeplichtig is geworden.
2. [geïntimeerde 1] veroordeelt om aan [appellanten] te betalen een vergoeding van de dientengevolge
geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3. [geïntimeerde 1] beveelt:
a. a) zich te onthouden van het optreden als vertegenwoordiger van [appellanten] ,
b) alle in zijn bezit zijnde eigendommen van [appellanten] aan haar terug te geven, met sanctionering door een dwangsom,
4. [geïntimeerde 1] veroordeelt om aan SCB:
a. rekening en verantwoording af te leggen ter zake de betalingen ten laste van SCB.
b. te betalen ter zake schadevergoeding en/of onverschuldigde betaling in verband met
de in zijn opdracht ten laste van de bankrekening van SCB betaalde bedragen van
( a) € 9.000,--, (b) € 51.395,--, (c) € l24.255,--, (d) € 60.000,-- en (e) € 20.000,-- ten gunste van de bankrekening van respectievelijk (a) [vennootschap van geintimeerde 1] , (b) [geïntimeerde 1] , (c) [geïntimeerde 2] , (d) [administration] c.q. [geïntimeerde 1] , en (e) [geïntimeerde 2] , verminderd met de intussen door [vennootschap van geintimeerde 1] , [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] ter zake aan SCB terugbetaalde bedragen, met sanctionering door een dwangsom,
5. [geïntimeerde 1] veroordeelt om aan WDL:
a. a) rekening en verantwoording af te leggen ter zake de betalingen ten laste van WDL,
b) te betalen ter zake schadevergoeding en/of onverschuldigde betaling in verband
met het in zijn opdracht ten laste van WDL betaalde bedrag van € 145.000,-- ten
gunste van de bankrekening van [geïntimeerde 2] , verminderd met de intussen door [geïntimeerde 1]
en/of [geïntimeerde 2] ter zake aan WDL terugbetaalde bedragen, met sanctionering door een dwangsom,
6. [geïntimeerde 1] veroordeelt om aan [de vennootschap 3] :
a. a) rekening en verantwoording af te leggen ter zake de betalingen ten laste van [de vennootschap 3] ,
b) te betalen € 75.531,86, verminderd met reeds terugbetaalde bedragen, met sanctionering door een dwangsom,
7. [geïntimeerde 1] veroordeelt om aan [de vennootschap 4] :
a. a) rekening en verantwoording af te leggen ter zake de betalingen ten laste van [de vennootschap 4] ,
b) te betalen (a) € 164.157,55 wegens de kasopnamen, (b) € 71.356,98 wegens de
betalingen op zijn Belgische bankrekening, en (c) € 5.750,-- wegens de betaling aan
[de vennootschap 5] Ltd, verminderd met reeds terugbetaalde bedragen, met sanctionering door een dwangsom,
ten aanzien van [geïntimeerde 2] :
8. voor recht verklaart dat [geïntimeerde 2] jegens [appellanten] in verzuim is geraakt ten aanzien van de
nakoming van zijn uit overeenkomst, onrechtmatige daad en/of onverschuldigde
betaling voortvloeiende verbintenissen en dus jegens haar schadeplichtig is geworden,
9. [geïntimeerde 2] veroordeelt om aan [appellanten] te betalen een vergoeding van de dientengevolge
geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
10. [geïntimeerde 2] te bevelen:
a. zich te onthouden van het optreden als vertegenwoordiger van [appellanten] ,
b. alle in zijn bezit zijnde eigendommen van [appellanten] aan haar terug te geven, met sanctionering door een dwangsom.
11. [geïntimeerde 2] veroordeelt om aan SCB te betalen (a) € l24.255,-- en (b) € 20.000,--, zijnde het bij [Verwaltung] Verwaltung door [geïntimeerde 2] geïncasseerde en deels aan [geïntimeerde 1] doorbetaalde bedrag, verminderd met de eventueel intussen door [vennootschap van geintimeerde 1] , [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] ter zake aan SCB terug betaalde bedragen, met sanctionering door een dwangsom,
l2. [geïntimeerde 2] veroordeelt om aan WDL te betalen € 145.000,--, verminderd met de intussen door [vennootschap van geintimeerde 1] , [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] ter zake aan SCB terug betaalde bedragen,
met sanctionering door een dwangsom.
ten aanzien van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] :
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk, althans elk voor een door de rechtbank naar redelijkheid en
billijkheid bepaald deel, veroordeelt om:
13. te gehengen en te gehengen en te gedogen dat [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] zijn functie als bestuurder van
de Stak, [de vennootschap 3] en [de vennootschap 4] ongehinderd kan uitoefenen,
14. zich te onthouden van elke rechtshandeling of feitelijke handeling met betrekking tot het
bestuur van de Stak, [de vennootschap 3] en [de vennootschap 4] , althans eisers, totdat de rechter [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] als
bestuurder van de Stak en/of [de vennootschap 3] en/of [de vennootschap 4] heeft ontslagen of geschorst,
15. zich te onthouden van de onder punt III van de conclusie tevens akte houdende vermeerdering van eis en overlegging producties vermelde onrechtmatige handelingen (het
vervalsen van de handtekening van [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] , het omleiden/verduisteren van huurpenningen, het benaderen van relaties zich voordoend als bestuurder van de Stak en of
[de vennootschap 3] en het geven van onjuiste informatie om die personen tegen [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] op te
zetten, het inzetten van een stroman/katvanger en misbruik maken van rechtspersoonlijkheid, het verkopen van panden die eigendom van SCB zijn, toevoeging hof).
een en ander met sanctionering door een dwangsom,
16. aan [appellanten] te betalen een vergoeding van de door hen veroorzaakte schade, waarvan niet
exact is vast te stellen of deze aan [geïntimeerde 1] of aan [geïntimeerde 2] is toe te rekenen, nader op te
maken bij staat,
17. de wettelijke rente te betalen over alle hiervoor vermelde bedragen,,
18. de proceskosten te betalen.
[appellanten] heeft op blz. 21 van de grieven in principaal appel kenbaar gemaakt een vordering (3 a of b) te willen intrekken (namens een appellante), maar het is het hof geheel onduidelijk wat [appellanten] hiermee heeft willen stellen en om welke vordering het gaat. Het maakt voor de beoordeling niet uit.
3.3.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben verweer gevoerd in het incident en in de hoofdzaak.
3.4.
De rechtbank heeft bij vonnissen van 13 juli 2016 en 5 oktober 2016 tussenbeslissingen genomen en bevoegdheid aangenomen. De rechtbank heeft bij vonnis van 20 december 2017:
- het gevorderde in het incident voorlopige voorzieningen (3.2 onder A hiervoor) afgewezen,
- [appellanten] in de proceskosten in het incident veroordeeld,
- in de hoofdzaak [geïntimeerde 1] bevolen tot het afleggen van rekening en verantwoording,
- beslist dat de vorderingen 1, 2, 3, 8, 9, 10, 13, 14 en 15 en (voor zover gericht tegen [geïntimeerde 2] ) 16 zullen worden afgewezen,
- de zaak verwezen naar de rol voor uitlating door [appellanten] over bepaalde gevorderde bedragen en
- iedere verdere beslissing aangehouden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 14 maart 2018 voor zover nodig tussentijds hoger beroep toegestaan.
3.5.
[appellanten] heeft in principaal appel 14 grieven aangevoerd en haar eis gewijzigd. De eiswijziging houdt in dat ook [geïntimeerde 2] rekening en verantwoording moet afleggen. [appellanten] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis.
[geïntimeerde 2] heeft in principaal appel verweer gevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot bekrachtiging.
[geïntimeerde 1] heeft in principaal appel verweer gevoerd. Hij heeft incidenteel appel ingesteld, 7 grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging.
[appellanten] heeft in incidenteel appel verweer gevoerd.
3.6.
Het hof is bevoegd van de zaak kennis te nemen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben (of hadden ten tijde van de inleidende dagvaarding) woonplaats in Duitsland, maar de rechtbank heeft bij vonnis van 5 oktober 2016 geoordeeld dat zij bevoegd was (omdat de dienstverlening hoofdzakelijk in Nederland moest plaatsvinden of heeft plaatsgevonden). [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben geen appel ingesteld tegen dit oordeel. Zij hebben kennelijk er aldus voor gekozen de zaak aan deze rechtbank voor te leggen. Het hof ziet ambtshalve (zie HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2361 en 22 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:292, r.o. 4.1.1.) geen aanleiding om tot een ander oordeel over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te komen, nu van exclusieve bevoegdheid van een andere rechter als bedoeld in artikel 24 Brussel I –bis Verordening geen sprake is.
Tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is op hetgeen tegen en van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] wordt gevorderd, zijn door geen van partijen grieven aangevoerd zodat het hof daar ook vanuit zal gaan.
3.7.
De grieven in principaal appel en in incidenteel appel lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof verwerpt voorts het verzoek van [geïntimeerde 2] aan hem ontslag van instantie te verlenen. De reden voor dit verzoek is dat [appellanten] het griffierecht niet op tijd zouden hebben betaald (memorie van antwoord, 1.22). [appellanten] heeft echter wel op tijd betaald conform de geldende regels, zoals door de rolraadsheer is vastgesteld. Los daarvan geldt dat de sanctie van art. 127a lid 2 Rv, inhoudende dat bij niet-tijdige betaling van het griffierecht door appellanten, de geintimeerde(n) van de instantie wordt(en) ontslagen, uitsluitend is gegeven om de tijdige betaling van het griffierecht af te dwingen (Kamerstukken II 2008-2009, 31 758, nr. 3, p. 5, 7-8 en 17-18, en nr. 6, p. 17-18). Die sanctie strekt niet ter bescherming van enig recht of belang van de geïntimeerde(n). Deze komt daarom geen rechtsmiddel toe tegen de beslissing ter zake, ook niet met een beroep op een doorbrekingsgrond. Hetzelfde geldt voor de geïntimeerde als het, zoals in dit geval, gaat om de vraag of art. 127a lid 2 Rv moet worden toegepast jegens de appellanten, aldus HR 22 januari 2016, ECCLI:NL:HR:2016:100.
3.8.
Het eerste geschilpunt betreft het gevorderde in het incident en de afwijzing daarvan door de rechtbank. Het gaat in het incident (3.2 onder A 1 tot en met 11 hiervoor), zeer kort samengevat, om:
- een verbod van het optreden als vertegenwoordiger van [appellanten] en teruggave van eigendommen,
- rekening en verantwoording,
- voorschotten (op schadevergoeding),
- een gebod te gedogen dat [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] als bestuurder optreedt,
- een verbod van handelingen met betrekking tot het bestuur van de Stak, [de vennootschap 3] en [de vennootschap 4] , en tot de schorsing of het ontslag van [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] als bestuurder,
- een verbod van bepaalde ongeoorloofde handelingen zoals vervalsing en verduistering.
3.9.
Het hof overweegt wat betreft de gevorderde verboden/geboden dat [appellanten] niet is ingegaan op de – gegronde – overweging van de rechtbank (vonnis van 20 december 2017). De rechtbank heeft overwogen dat er na het vonnis van 30 maart 2017 (3.1 onder r hiervoor) geen problemen meer waren en dat er op dit moment geen gronden zijn om te vrezen dat problemen zich zullen voordoen (vonnis van 20 december 2017, 4.5). [appellanten] heeft voorshands niet duidelijk gemaakt dat zij het vonnis in de bodemzaak, die zich bevindt in een vergevorderd stadium, niet kan afwachten. [appellanten] heeft voorshands niet duidelijk gemaakt dat zij voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorlopige voorzieningen (verboden/geboden, 3.2 onder A hiervoor, 1 en 9-11). [appellanten] heeft in de kern genomen, naar het hof begrijpt, alleen gesteld dat [geïntimeerde 1] na 30 september 2016 is opgetreden als vertegenwoordiger van een of meer van de [appellanten] -vennootschappen, dat [geïntimeerde 1] na 10 of 12 oktober 2016 een verkooptransactie onder de marktwaarde heeft uitgevoerd (waarbij de betaling aan [geïntimeerde 2] plaatsvond) en dat [geïntimeerde 1] in november 2016 besluiten heeft genomen nadat de voorzieningenrechter besluiten had geschorst (grieven, blz. 8 onderaan en blz. 9 bovenaan). [appellanten] stelt zelf dat de rechtbank Noord-Holland vonnis heeft gewezen op 2 augustus 2017 over een reeks besluiten. Over de periode daarna stelt [appellanten] niets. [appellanten] heeft geen concrete feiten naar voren gebracht waaruit volgt dat [geïntimeerde 1] in de periode vanaf eind 2016 ongeoorloofde handelingen heeft verricht. Daarom valt nu, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien welk spoedeisend belang er ten tijde van het indienen van de memorie van grieven dan wel thans bestaat bij de gevorderde voorlopige voorzieningen (verboden/geboden, 3.2 onder A hiervoor, 1 en 9-11). De grieven in principaal appel falen in zoverre.
3.10.
Ook wat betreft de gevorderde rekening en verantwoording en de gevorderde voorschotten (3.2 onder A hiervoor, 2-8) heeft [appellanten] naar het oordeel van het hof voorshands niet duidelijk gemaakt dat zij voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen en de uitkomst van de al lopende bodemprocedure niet kan afwachten. [appellanten] wijst op mogelijke claims van obligatiehouders, fiscale verantwoording en de noodzaak haar verbintenissen na te komen (grieven principaal appel, blz. 11), maar zij heeft niet uitgelegd en onderbouwd dat en waarom deze punten nu een onmiddellijke voorziening rechtvaardigen. Rekening en verantwoording is al in de bodemprocedure gelast wat betreft [geïntimeerde 1] en het hof zal dat thans gelasten ten aanzien van [geïntimeerde 2] (zie hierna). Het hof neemt wat de gevorderde voorschotten betreft in aanmerking dat daarbij terughoudendheid op zijn plaats is. De rechter zal niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. [appellanten] heeft voorshands niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in de bodemprocedure in het gelijk zal worden gesteld. Zij is niet ingegaan op het restitutierisico. Het gevorderde op deze onderdelen (3.2 onder A hiervoor, 2-8) is terecht afgewezen door de rechtbank.
3.11.
Het tweede geschilpunt (in principaal appel) betreft de hoofdzaak en in het bijzonder:
- de algemene verklaring voor recht (3.2 onder B hiervoor, vorderingen 1 en 8),
- de vorderingen tot vergoeding van schade (op te maken bij staat) of terugbetaling (3.2 onder B hiervoor, vorderingen 2, 9, 11, 12 en 16),
- het verbod van bepaalde handelingen zoals vertegenwoordiging en bemoeienis met het bestuur, het gebod tot teruggave van eigendommen en het verbod van bepaalde ongeoorloofde handelingen zoals vervalsing en verduistering (3.2 onder B hiervoor, vorderingen 3, 10 en 13-15).
3.12.
Het hof overweegt wat betreft vorderingen 1 en 2 (die [geïntimeerde 1] betreffen) dat de rechtbank nog onderzoek doet. [geïntimeerde 1] legt rekening en verantwoording af (zie ook het incidenteel appel hierna) althans dat heeft de rechtbank opgedragen. De rechtbank heeft de beslissing over zijn aansprakelijkheid aangehouden (vonnis, 4.24 en 4.33). Het ligt bij deze stand van zaken in de rede ook de beslissing over vorderingen 1 en 2 aan te houden. Wellicht zijn vorderingen 1 en 2 een doublure (zie vordering 16), maar niet uit te sluiten is dat [appellanten] , afhankelijk van de uitkomst van de voortzetting van de procedure bij de rechtbank, belang kan hebben bij deze vorderingen. Niet uit te sluiten is dat [appellanten] gelijk krijgt en dat de rechtbank [geïntimeerde 1] veroordeelt tot vergoeding van schade (zoals omschreven onder vordering 2) op een grondslag die in de verklaring voor recht (vordering 1) is omschreven. In dat geval heeft [appellanten] wellicht belang bij vorderingen 1 en 2 (in aanvulling op vordering 16). De afwijzing van vorderingen 1 en 2 is dan ook in dit stadium prematuur. De grieven in principaal appel slagen voor zover vorderingen 1 en 2 in de hoofdzaak thans al zijn afgewezen. Het hof overweegt dat de rechtbank in een later stadium, in het licht van de afgelegde rekening en verantwoording, kan beslissen over een eventuele bewijsopdracht aan [appellanten] ten aanzien van [geïntimeerde 1] .
Bij het voorgaande merkt het hof op dat [appellanten] ook nog klachten heeft geuit over gedragingen wat betreft vennootschappelijke handelingen, huurders, relaties en een “stroman” (grieven principaal appel, blz. 3). Deze verwijten zijn in hoger beroep in het geheel niet toegelicht aan de hand van concrete feiten. [appellanten] heeft in hoger beroep ook niet gewezen op vindplaatsen, in haar uitvoerige beschouwingen in eerste aanleg, waar een duidelijke toelichting op deze punten zou kunnen staan. De rechtbank kan hierover beslissen na de door [geïntimeerde 1] af te leggen rekening en verantwoording.
3.13.
Het hof overweegt wat betreft vordering 8 (verklaring voor recht ten aanzien van [geïntimeerde 2] ) en vorderingen 9, 11, 12 en 16 (schadevergoeding/terugbetaling ten aanzien van [geïntimeerde 2] ) dat [appellanten] zich beroept, naar het hof begrijpt, op de toelichting die zij heeft gegeven op de volgende plaatsen (memorie van grieven, blz. 23-25):
( a) inleidende dagvaarding, blz. 13:
“Gedaagde heeft jegens de genoemde eiseres onrechtmatig gehandeld door medewerking te verlenen aan de genoemde betalingen door [geïntimeerde 1] aan hem, wetende dat die geen geldige grondslag hadden, derhalve onverschuldigd werden betaald. [geïntimeerde 2] heeft die betalingen te kwader trouw in ontvangst genomen en geweigerd terug te betalen.”
( b) conclusie/akte van 31 januari 2017, blz. 14 en verder:
“ [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben de hiervoor geschetste, meest voor de hand liggende – en op de wet gebaseerde – acties om tegen [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] te ageren om hen moverende redenen nooit ondernomen. [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] vermoedt dat zij liever buiten het gezichtsveld van het OM blijven en er de voorkeur aan geven om: a) in eerste instantie dhr. [de nieuwe bestuurder van de Stak en KVD B.V.] als stroman/katvanger vooruit te schuiven om zelf “buiten beeld” c.q. “buiten schot” te blijven”; b) zoveel mogelijk tijd te rekken met het opwerpen van steeds nieuwe obstakels in de diverse procedures en het maken van stemming tegen [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] op alle mogelijke fronten, m.n. bij: de obligatiehouders van beide woonfondsen om hen op te zetten tegen [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] ;(…) de Rechtbank Limburg, die o.a. moet oordelen over de aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] verweten onttrekking van gelden ten bedrag van ca. euro 700.000; (…)de (Voorzieningenrechter bij de) Rechtbank Noord Holland, die moet oordelen over de vraag of de bestreden besluiten geschorst c.q. nietigverklaard c.q. vernietigd moeten worden; c) de aandacht van hun eigen onrechtmatige gedrag af te leiden en door te gaan met het onttrekken van gelden aan de woonfondsen met het oog op eigen gewin.”
( c) notitie van 2 mei 2017, blz. 5:
- [geïntimeerde 2] werkte eerder al samen met [geïntimeerde 1] en wordt door curator mr. Hendriks in de Weststaete faillissementen genoemd in verband met het fingeren van diensten en facturen ter zake makelaarscourtage;
- [geïntimeerde 2] was eng betrokken bij de pogingen om [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] als bestuurder uit de weg te ruimen; [geïntimeerde 2] wordt genoemd in een brief van 31 maart 2016 van mr. Voragen (mededeling schorsing [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] ) en in een e-mail van [betrokkene] als een van de personen aan wie [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] zijn reactie op die e-mail kan richten;
- [geïntimeerde 2] was aanwezig op een vergadering van de Stak [appellanten] van 2 juni 2016 (besluit ontslag [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] en benoeming [de nieuwe bestuurder van de Stak en KVD B.V.] ); [geïntimeerde 2] had daar formeel niets te zoeken;
- [geïntimeerde 2] op 31 mei 2016 aanwezig was toen personen de uitnodiging voor de vergadering van de Stak [appellanten] van 1 juni 2016 bij [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] thuis bezorgden;
- [geïntimeerde 2] was feitelijk betrokken bij het besluit van 1 juli 2016 van de AVA van [appellanten] (ontslag [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] als bestuurder);
- [geïntimeerde 2] wordt genoemd in de brief van [appellanten] aan [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] (mededeling besluit ontslag);
- de betalingen aan [geïntimeerde 1] en [administration] zijn zeer aanzienlijk; voor betaling per kas was er geen enkele valide reden;
- [geïntimeerde 2] heeft betaling van € 20.000,-- afgedwongen van [Verwaltung] Verwaltung onder het valse voorwendsel van gebruik om rente aan obligatiehouders te betalen.
( d) conclusie van antwoord na comparitie van 5 juli 2017, blz. 2-6:
- [geïntimeerde 2] voert aan dat hij geen wetenschap had over de taakverdeling tussen [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] en [geïntimeerde 1] , welke afspraken golden tussen bepaalde vennootschappen en wie opdracht heeft gegeven voor overboeking op de rekening van [geïntimeerde 2] ;
- de door [geïntimeerde 2] genoemde bedragen kloppen niet;
- [appellanten] weet niet wat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] precies onderling hebben besproken;
- [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] hebben belang om elkaar te “dekken” en verhalen op elkaar af te stemmen;
- [geïntimeerde 2] had belang als advocaat en als aandeelhouder;
- [geïntimeerde 2] is betrokken geweest bij pogingen om [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] aan de kant te zetten;
- [geïntimeerde 2] had als advocaat een zorgplicht en hij mocht niet blind vertrouwen op uitlatingen van [geïntimeerde 1] ; [geïntimeerde 2] moest toetsen of sprake was van een contractuele verbintenis van WDL BV of een van eisers; en/of een prestatie van [administration] en/of [vennootschap van geintimeerde 1] was geleverd; en/of een opeisbare vordering was ontstaan (bijvoorbeeld onder verzending van een factuur met specificatie).
- indien [geïntimeerde 2] onderzoek had gedaan, had hij ontdekt dat er geen grondslag voor de betalingen was en had hij [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] moeten waarschuwen; [geïntimeerde 2] moest [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] consulteren en toestemming van [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] vragen;
- [geïntimeerde 2] wist of behoorde te weten, als mede-oprichter van de [appellanten] -groep, mede-aandeelhouder van [appellanten] en compaan van [geïntimeerde 1] , dat het de bedoeling was de gelden van obligatiehouders te gebruiken ten behoeve van zichzelf, dat [geïntimeerde 1] degene was die opdracht gaf tot de overboekingen met het doel die gelden voor andere doeleinden te gebruiken dan voor de [appellanten] -groep, dat [administration] en [vennootschap van geintimeerde 1] brievenbusmaatschappijen van [geïntimeerde 1] zijn en dat [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] niet op de hoogte was van de besteding van de gelden en dat ook niet goedkeurde.
( e) [geïntimeerde 2] was op het tijdstip van de incasso bij [Verwaltung] op de hoogte van de bezwaren van bemoeiingen van [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] tegen bepaalde besluiten en inschrijvingen in het handelsregister.
De kennis als hiervoor omschreven had [geïntimeerde 2] volgens [appellanten] behoren te weerhouden om medewerking te geven aan de gewraakte handelingen (geïnitieerd door [geïntimeerde 1] / [de nieuwe bestuurder van de Stak en KVD B.V.] ), althans hem moeten brengen tot de keuze de gelden op zijn derdenrekening te houden totdat duidelijkheid was gecreëerd over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [geïntimeerde 1] en/of [de nieuwe bestuurder van de Stak en KVD B.V.] en was vastgesteld en gewaarborgd dat de door hem (door) te betalen gelden werden besteed ten behoeve van de betrokken appellanten.
3.14.
[geïntimeerde 2] heeft in zijn verweer opgemerkt dat hij niet beter wist en ook niet beter behoorde te weten dan dat [geïntimeerde 1] op basis van door [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] verleende toestemming over gelden van appellanten mocht beschikken (memorie van antwoord, 7.1.10.6-9, blz. 12). [geïntimeerde 2] heeft hieraan toegevoegd dat hij van appellanten opdracht had gekregen betalingen aan derden te verrichten. [geïntimeerde 2] had - naar hij aanvoert - geen reden om te twijfelen aan de rechtsgeldigheid van de aan hem verstrekte opdrachten.
3.15.
[appellanten] vordert voor het eerst in hoger beroep dat [geïntimeerde 2] rekening en verantwoording aflegt. Het hof acht deze vordering gegrond. [geïntimeerde 2] betwist niet dat hij als advocaat van [appellanten] dan wel verschillende appellanten heeft gewerkt. [appellanten] heeft haar twijfels wat betreft een aantal werkzaamheden van [geïntimeerde 2] in die hoedanigheid voldoende gemotiveerd (3.13). [appellanten] mag dan ook verlangen dat [geïntimeerde 2] zijn handelwijze en keuzes bij de uitvoering van zijn taak als advocaat uitlegt. Het hof zal de vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording toewijzen als na te melden en de zaak voor de uitvoering daarvan terugwijzen naar de rechtbank (art. 356 Rv). [appellanten] heeft een zeer uitvoerige formulering voorgesteld (grieven in principaal appel, blz. 6). Het hof ziet geen toegevoegde waarde in die formulering. [appellanten] heeft ook een dwangsom gevorderd. Het hof zal die niet opleggen. De rechtbank kan in het vervolg van de procedure toezien op een goed verloop daarvan en de nodige instructies geven.
3.16.
Het hof overweegt dat [appellanten] de stellingen, die zij ten grondslag legt aan haar vorderingen 8, 9, 11, 12 en (ten aanzien van [geïntimeerde 2] ) 16, voldoende heeft toegelicht aan de hand van concrete feiten (3.13 hiervoor, in het bijzonder onder (d) en (e)). [geïntimeerde 2] heeft deze stellingen voorshands voldoende gemotiveerd betwist (3.14 hiervoor). Het hof zal hierna bepalen dat [geïntimeerde 2] rekening en verantwoording moet afleggen (zie ook hiervoor). Het hof zal de zaak met het oog daarop terugwijzen naar de rechtbank (art. 356 Rv). De rechtbank kan na de door [geïntimeerde 2] af te leggen rekening en verantwoording beslissen over de vraag of er in dat stadium nog behoefte is aan bewijslevering. De grieven slagen in zoverre. Het hof ziet, anders dan [appellanten] betoogt, geen grond voor een omkering van de bewijslast. [appellanten] noemt ook een verzwaarde stelplicht (en een vermoeden/gelegenheid voor tegenbewijs), maar zij legt in het geheel niet uit waarom dat hier relevant zou kunnen zijn.
Bij het voorgaande merkt het hof op dat [appellanten] ook ten aanzien van [geïntimeerde 2] de hiervoor genoemde klachten heeft geuit over gedragingen wat betreft vennootschappelijke handelingen, huurders, relaties en een “stroman” (grieven in principaal appel, blz. 3). De rechtbank kan hierover beslissen na de rekening en verantwoording.
3.17.
Vordering 16 ten aanzien van [geïntimeerde 1] behoeft in dit stadium geen verdere beoordeling (de rechtbank heeft terecht iedere beslissing daarover aangehouden). Vorderingen 17 en 18 betreffen rente en proceskosten. De beslissing daarover moet worden aangehouden.
3.18.
De vorderingen onder 3.2 B hiervoor, 3a, 10a en 13-15, betreffen verboden en geboden als hiervoor onder 3.11 omschreven. Wat betreft deze vorderingen falen de grieven in principaal appel. [appellanten] heeft ook in hoger beroep niet duidelijk gemaakt dat zij nu nog (steeds) belang heeft bij deze vorderingen (vonnis van 20 december 2017, 4.5, 4.27 en 4.29). [appellanten] stelt ook in dit verband ter toelichting dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in een (ver) verleden ongeoorloofde handelingen hebben verricht (memorie van grieven in principaal appel, blz. 8-9; 3.9 hiervoor). [appellanten] gaat ook hier niet in op de – gegronde – overweging van de rechtbank dat er na het kort gedingvonnis van 30 maart 2017 geen problemen meer waren en dat er op dit moment geen gronden zijn om te vrezen dat problemen zich zullen voordoen (vonnis van 20 december 2017, 4.5). [appellanten] heeft niets gesteld over de periode vanaf eind 2016/begin 2017. Wat betreft de vorderingen onder 3b en 10b (teruggave van eigendommen) overweegt het hof dat de grieven in principaal appel slagen: de beslissing over deze vorderingen moet worden aangehouden tot na de rekening en verantwoording door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . Uit de rekening en verantwoording kan immers blijken welke zaken [geïntimeerde 1] of [geïntimeerde 2] al dan niet onder zich hebben of al hebben teruggegeven.
3.19.
Resumerend: [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] moeten allebei rekening en verantwoording afleggen. Daarna kan de rechtbank beslissen over eventuele bewijslevering over de (in dit stadium) voldoende gemotiveerd toegelichte en betwiste stellingen van [appellanten] ten aanzien van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
De grieven in principaal appel slagen deels wat betreft het tweede geschilpunt. De beslissingen over de volgende vorderingen moet worden aangehouden:
- vorderingen 1 en 2;
- vorderingen 3b, 8, 9, 10b, 11, 12 en (ten aanzien van [geïntimeerde 2] ) 16.
De nieuwe vordering tot rekening en verantwoording ten aanzien van [geïntimeerde 2] moet worden toegewezen.
De grieven in principaal appel falen voor het overige op dit onderdeel:
- vorderingen 3a, 10a en 13-15 (verboden en geboden);
- vordering 17-18 (rente en proceskosten).
Vorderingen 4 tot en met 7 en (ten aanzien van [geïntimeerde 1] ) 16 zijn in principaal appel niet aan de orde.
3.20.
Het derde geschilpunt betreft de door [geïntimeerde 1] af te leggen rekening en verantwoording (vorderingen 4a, 5a, 6a en 7a; grieven 1, 5 en 6 in incidenteel appel). Het gaat hier uitsluitend om de veroordeling (vonnis van 20 december 2017, 5.3-5.5) conform het aanbod van [geïntimeerde 1] tijdens de zitting (vonnis van 20 december 2017, 4.22). De rechtbank heeft de beslissing over de geldvorderingen (vorderingen 4b, 5b, 6b en 7b) aangehouden (vonnis, 4.24).
[geïntimeerde 1] voert aan dat:
- [appellanten] niet gerechtigd is tegen hem te procederen (bij gebreke van een besluit en een grondslag);
- hij ( [geïntimeerde 1] ) de gewraakte betalingen niet heeft verricht;
- hij geen bankpas kreeg van [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] ;
- een en ander niet zag op zeer eenvoudige uitgaven;
- hij niet per saldo € 60.000,-- heeft betaald aan [administration] ;
- hij niet ten laste van WDL betalingen heeft verricht aan [geïntimeerde 2] ;
- hij in persoon bij de rechtbank is verschenen, zodat zijn uitlatingen hem niet mogen worden tegengeworpen.
3.21.
Het hof overweegt dat het verweer van [geïntimeerde 1] dat [appellanten] bij gebreke van een besluit niet gerechtigd is tegen hem te procederen is betwist door [appellanten] en door [geïntimeerde 1] onvoldoende is onderbouwd. [geïntimeerde 1] heeft niet aan de hand van concrete feiten uitgelegd waarom hij denkt dat een eventueel vereist besluit ontbreekt.
Het hof neemt verder in aanmerking dat [geïntimeerde 1] tijdens de zitting bij de rechtbank uitdrukkelijk heeft aangeboden rekening en verantwoording af te leggen en daarna stukken heeft ingediend (vonnis van 20 december 2017, 4.22). De rechtbank heeft deze stukken geweigerd omdat [geïntimeerde 1] bij het indienen van de stukken in persoon handelde, niet vertegenwoordigd door een advocaat. Deze handelwijze van de rechtbank is juist: [geïntimeerde 1] mag ter zitting in persoon verschijnen en mondeling een toelichting geven, maar hij kan uitsluitend bij advocaat stukken indienen. Dit volgt uit de wet en het daarop gebaseerde procesreglement. De rechter mag wel degelijk afgaan op de toelichting van [geïntimeerde 1] in persoon tijdens de zitting, anders dan [geïntimeerde 1] nu aanvoert. De voormelde argumenten van [geïntimeerde 1] in hoger beroep (3.20 hiervoor) rechtvaardigen niet dat hij in weerwil van zijn aanbod alsnog geen rekening en verantwoording aflegt. Het gaat bij de rekening en verantwoording om een eenvoudige procesinstructie op basis van overleg met [geïntimeerde 1] tijdens de zitting. Het aanbod van [geïntimeerde 1] maakt een efficiënte werkwijze mogelijk: hij legt eerst rekening en verantwoording af en de rechter beoordeelt daarna de (resterende) geschilpunten. In het licht van zijn aanbod is er geen reden om eerst te beoordelen of hij los van zijn aanbod gehouden is rekening en verantwoording af te leggen. [geïntimeerde 1] heeft in hoger beroep niets aangevoerd waaruit volgt dat hij bij zijn aanbod niet in vrijheid zijn wil heeft kunnen bepalen of dat het aanbod op een misverstand zou berusten. Hij heeft in hoger beroep nergens (voldoende duidelijk) kenbaar gemaakt dat en waarom hij niet kan worden gehouden aan zijn aanbod, los van de hierboven al besproken - en onjuist bevonden - visie ten aanzien van de positie van [geïntimeerde 1] tijdens de comparitie van partijen. Zijn standpunt dat hij (het aanbod weggedacht) niet verplicht zou zijn rekening en verantwoording af te leggen is daarvoor onvoldoende. De grieven in incidenteel appel falen.
3.22.
Voor het overige gaat het incidenteel appel over interpretaties van het bestreden vonnis. [geïntimeerde 1] leest er naar het oordeel van het hof te veel in. [geïntimeerde 1] meent eerst (grief 2) dat hij geen bankpas van [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] kreeg, maar het was volgens [geïntimeerde 1] “juist andersom” omdat [vennootschap van geintimeerde 1] initiatiefnemer van het project was. Maar de rechtbank heeft naar het oordeel van het hof niets anders bedoeld dan dat [geïntimeerde 1] een bankpas had en dat [enig en zelstandig bevoegd bestuurder van KVD B.V.] een rol speelde bij de uitgifte ervan. Ook ten aanzien van de eerste grief 3 (“geen eenvoudige uitgaven”) geldt dat sprake is van een kwestie van aanduiding. Zijdens [appellanten] wordt niet langer betwist dat [geïntimeerde 1] ook andere dan eenvoudige uitgaven mocht doen althans heeft gedaan. [appellanten] heeft in eerste aanleg gerept van eenvoudige, min of meer als ‘huishoudelijk’ te kwalificeren, uitgaven, maar de kern is dat [appellanten] verantwoording wenst van de gedane uitgaven. [geïntimeerde 1] heeft in zijn incidenteel appel verwezen naar [vennootschap van geintimeerde 1] maar die is geen partij in de onderhavige procedure. [geïntimeerde 1] heeft geen belang bij deze grief (meer). [geïntimeerde 1] klaagt verder (tweede grief 3) dat hij niet per saldo € 60.000,-- aan [administration] heeft betaald, maar de rechtbank heeft naar het oordeel van het hof niets anders op het oog gehad dan het feitelijke verschil tussen € 220.00,-- en € 280.000,-- (3.1 onder k hiervoor). [geïntimeerde 1] klaagt dat niet hij maar WDL heeft betaald ten laste van WDL (grief 4), maar de rechtbank heeft naar het oordeel van het hof niets anders op het oog gehad dan het onbetwiste feit dat [geïntimeerde 1] bepaalde betalingen in gang heeft gezet (namens een rechtspersoon). De grieven 2 tot en met 4 in incidenteel appel falen.
3.23.
Het hof overweegt tot slot dat de grieven over de werkwijze van de rechtbank (1 en 13 in principaal appel en grief 7 in incidenteel appel) falen. De rechtbank heeft beslissingen genomen in het belang van een goed verloop van het proces. Dat mag. Hoe dan ook, partijen hebben in elk geval alles aan de orde mogen stellen in hoger beroep.
3.24.
Het hof zal de zaak terugwijzen naar de rechtbank, zoals hiervoor is overwogen (art. 356 Rv). De rechtbank is immers bezig met feitenonderzoek (rekening en verantwoording; aktes; vonnis van 20 december 2017) en kan daar mee verder gaan.
3.25.
De beoordeling leidt tot de volgende conclusies. De grieven in principaal appel slagen ten dele. De grieven in incidenteel appel falen. Het bestreden vonnis moet als na te melden worden vernietigd en voor het overige worden bekrachtigd. [appellanten] zal in principaal appel (zowel in hoofdzaak als in incident) zowel jegens [geïntimeerde 1] als jegens [geïntimeerde 2] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de - zowel hoofdzaak als incident betreffende - kosten van het geding aan de zijde van beide geïntimeerden worden veroordeeld (voor salaris advocaat: ieder memorie van antwoord 1, plus schriftelijk pleidooi ( [geïntimeerde 1] ) 1, tarief II € 1.074,00). [geïntimeerde 1] zal in incidenteel appel als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding van [appellanten] worden veroordeeld (voor salaris advocaat: ½, schriftelijk pleidooi ½, tarief II € 1.074,--).

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis, doch uitsluitend voor zover daarbij is beslist dat de vorderingen 1, 2, 3b, 8, 9, 10b, 11, 12 en (ten aanzien van [geïntimeerde 2] ) 16 in de hoofdzaak moeten worden afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende
houdt de beslissing wat betreft vorderingen 1, 2, 3b, 8, 9, 10b, 11, 12 en (ten aanzien van [geïntimeerde 2] ) 16 in de hoofdzaak aan;
bepaalt dat [geïntimeerde 2] rekening en verantwoording moet afleggen over de uitvoering van zijn opdracht als advocaat;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten in principaal appel, tot op heden
aan de zijde van [geïntimeerde 1] begroot op € 1.649,00 voor vastrecht en op € 2.148,00 voor salaris advocaat;
aan de zijde van [geïntimeerde 2] begroot op € 1.649,00 voor vastrecht en op € 1.074,00 voor salaris advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde 1] in de proceskosten in incidenteel appel, tot op heden aan de zijde van [appellanten] begroot op nihil voor vastrecht en op € 1.074,00 voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, R.R.M. de Moor en L.S. Frakes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 mei 2019.
griffier rolraadsheer