Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de moeder, bijgestaan door mr. Sijnesael;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
- de heer [pleegvader] (hierna: de pleegvader).
3.De beoordeling
- zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De pleegvader staat er wel voor open om het contact met de moeder te herstellen.
Artikel 810a lid 2 Rv spreekt weliswaar van “zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen”, maar aangenomen moet worden dat daaronder ook vallen zaken als de onderhavige, waarin het gaat om de uithuisplaatsing van minderjarigen. In dit verband is van belang dat het wettelijk stelsel inhoudt dat een uithuisplaatsing slechts mogelijk is in het kader van een ondertoezichtstelling (artikel 1:265b lid 1 BW). De hiervoor genoemde ratio van artikel 810a lid 2 Rv speelt bij uithuisplaatsingen een nog grotere rol dan bij de enkele ondertoezichtstelling, omdat een uithuisplaatsing als maatregel van kinderbescherming dieper ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer en het familie- en gezinsleven dan de enkele ondertoezichtstelling (zie HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:575).
- Indien de moeder thans niet over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt om toe te werken naar een thuisplaatsing van [minderjarige], bestaan er mogelijkheden deze vaardigheden te ontwikkelen en, zo ja, welke hulpverlening is daarvoor aangewezen en welke termijn is daarmee gemoeid?
- Hoe gaat het met [minderjarige] en is er bij haar sprake van kindeigen problematiek?
- Zijn er (contra-)indicaties voor thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder? Zo ja, welke zijn dat?
- Welke zorgregeling tussen [minderjarige] en de moeder komt tegemoet aan de belangen van [minderjarige] indien zij verder opgroeit in een pleeggezin?