Uitspraak
1.Het geding in eerdere instanties
2.Het geding in hoger beroep na verwijzing
- het arrest van dit hof van 4 december 2018 (zaaknummer 200.249.770/01) waarmee het hof artikel 69 lid 2 Rv heeft toegepast;
- het aanvullend beroepschrift tevens houdende aanvullend verweerschrift in incidenteel hoger beroep met producties van [appellante] , ingekomen ter griffie op 20 november 2018;
- het verweerschrift na cassatie en verwijzing met producties van [verweerster] , ingekomen ter griffie op 1 maart 2019;
- een brief van 27 maart 2019 met aanvullende producties 30 t/m 66 van [appellante] , ingekomen ter griffie op 27 maart 2019, en een brief van diezelfde datum met een nadere toelichting op eerstgenoemde brief, ingekomen ter griffie op 29 maart 2019;
- een brief van 27 maart 2019 met aanvullende productie 67 van [appellante] , ingekomen ter griffie op 27 maart 2019,
3.De verzoeken in hoger beroep na verwijzing
4.De vaststaande feiten
5.De beoordeling na verwijzing
naastde d-grond aan de orde is. Ter onderbouwing van de d- en de g-grond heeft [verweerster] dezelfde stellingen aangevoerd en het hof begrijpt dat het verweer van [appellante] betrekking heeft op beide gronden. Het debat heeft zich in de eerdere instanties beperkt tot de d-grond. Het hof is van oordeel dat niet noodzakelijkerwijs eerst een oordeel moet worden gegeven over de d-grond, maar het hof ziet op dit moment ook geen reden om eerst de g-grond te beoordelen. Ter onderbouwing van beide gronden zijn immers dezelfde stellingen en dezelfde verweren aangevoerd. Het hof zal daarom eerst nader onderzoek doen naar het feitencomplex. Dat feitencomplex kan ook van belang zijn voor de eventuele beoordeling van het verzoek van [appellante] om haar een billijke vergoeding toe te kennen.
met de collega’s van de vakgroep medische microbiologieen dan met name omstreeks de periode dat het IFMS traject heeft plaatsgehad. [appellante] is gebleven bij haar betwisting van die stellingen en zij is ook gebleven bij haar standpunt dat de problemen in de samenwerking tussen de artsen-microbioloog zijn terug te voeren op (organisatorische) problemen bij [verweerster] , waaronder een te hoge werkdruk, en dat zij ten onrechte wordt gezien als de veroorzaker van de problemen in de samenwerking.
6.De beslissing
uiterlijk vier wekenna deze beschikking schriftelijk opgave dient te doen aan de civiele griffie van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de maanden juli, september en oktober 2019;
tenminste zeven dagenvoor het verhoor (tenminste) de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie en verzoekt de advocaat van [appellante] de opgave zoveel mogelijk te doen overeenkomstig hetgeen in 5.16 is vermeld;