3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verzoekster] , geboren in 1958, is in 1992 als arts-microbioloog in dienst getreden bij een rechtsvoorganger van de Stichting. Zij werd telkens voor lange tijd in een ziekenhuis gedetacheerd. Laatstelijk was zij ingedeeld in het cluster Noord en ontving zij een loon van € 11.162,-- bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
(ii) In november 2004 is in een gesprek tussen [verzoekster] en twee directeuren van de Stichting onder meer aan de orde gekomen dat zij in verband met communicatieproblemen geen hoofd en woordvoerder meer mocht zijn. Ook is besproken dat zij zich volgens de Stichting niet had gehouden aan afspraken om zich te laten coachen naar aanleiding van communicatieproblemen.
(iii) In september 2008 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden waarin van de zijde van de Stichting is gesproken over onder meer het klaaggedrag, het gebrek aan zelfkritiek, het intercollegiale gedrag en de communicatie van [verzoekster] , waarna extra ondersteuning in de vorm van trainingen of coaching is aangeboden.
(iv) Bij brief van 30 juli 2010 heeft de toenmalige directeur medische zaken van de Stichting, onder verwijzing naar het jaargesprek van 16 juni 2010 en eerder gevoerde jaargesprekken, aan [verzoekster] medegedeeld dat hij een traject van coaching noodzakelijk achtte.
(v) Bij e-mail van 30 september 2010 is aan [verzoekster] medegedeeld dat de Stichting twee coaches had gevonden; haar is verzocht kenbaar te maken naar welke van beide coaches haar voorkeur uitging. Uiteindelijk heeft dit niet geleid tot een coaching- en verbetertraject.
(vi) In 2013 heeft een visitatiecommissie, in vervolg op bevindingen bij een visitatie in 2008, zorgen geuit over structurele samenwerkingsproblemen tussen de artsen-microbioloog van de Stichting op het gebied van werkverdeling, collegialiteit en flexibiliteit.
De Stichting heeft daarom binnen zes maanden een plan van aanpak moeten opstellen en heeft versneld, binnen twee jaar, een hervisitatie laten uitvoeren.
(vii) In 2014 hebben in het kader van een groepstraject Individueel Functioneren Medisch Specialisten (IFMS) bijeenkomsten plaatsgevonden met [verzoekster] en haar collega’s van cluster Noord, onder begeleiding van een externe consultant, [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ). In zijn rapport, van 2 januari 2015, heeft [betrokkene 1] onder meer geconcludeerd dat de verstandhouding en de groepsdynamiek binnen het cluster zodanig zijn verstoord dat de collega’s van [verzoekster] niet meer in staat zijn de problemen in de verstandhouding met [verzoekster] te doorbreken. [betrokkene 1] heeft geadviseerd deze problemen op te lossen met het gehele team en door coaching van [verzoekster] .
(viii) Op 5 maart 2015 heeft [verzoekster] met de toenmalige directeur medische microbiologie van de Stichting gesproken over een individueel coachingtraject, waarbij na een half jaar resultaat zichtbaar moest zijn. Op 30 juni 2015 is het coachingtraject aangevangen.
(ix) Op 6 juli 2015 is [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ) benoemd tot interim-directeur medische microbiologie van de Stichting. Bij e-mail van 30 juli 2015 heeft [betrokkene 3] [verzoekster] bericht dat, gezien het verleden, in de coaching zichtbare resultaten moeten worden geboekt. Uit de bijlage bij deze e-mail volgt dat tijdens de coaching in het bijzonder aandacht moet worden geschonken aan de competenties communicatie, samenwerking en professioneel gedrag.
(x) Eind 2015 hebben IFMS-bijeenkomsten plaatsgevonden. Uit het evaluatieverslag van [betrokkene 1] van 22 januari 2016 blijkt dat verscheidene collega’s van [verzoekster] menen dat [verzoekster] onvoldoende progressie heeft geboekt en dat zij geen, althans onvoldoende, vertrouwen erin hebben dat [verzoekster] haar houding en gedrag zal verbeteren.
(xi) Op 12 februari 2016 hebben [betrokkene 3] en de coach van [verzoekster] de voortgang van het individuele coachingtraject besproken. Daarbij heeft [betrokkene 3] gezegd dat nog niet is voldaan aan de eis van de visitatiecommissie ten aanzien van een goede onderlinge communicatie en samenwerking op de werkvloer.
(xii) Bij e-mail van 25 maart 2016 heeft [betrokkene 3] aan [verzoekster] het volgende bericht:
“Voor jou is het goed te weten dat ik naar aanleiding van het visitatierapport van bijna alle ziekenhuizen verzoeken heb gekregen om in een gesprek dan wel schriftelijk toe te lichten en aantoonbaar te maken dat de communicatie- en samenwerkingsproblemen worden opgelost. (…) Kortom wij liggen nog steeds onder het vergrootglas. Het ontbreken dan wel onvoldoende samenwerking en communicatie is dus een existentieel vraagstuk voor de vakgroep, voor [de Stichting] en daarmee ook nog eens voor de medewerkers op de laboratoria. Hier moet nu echt een streep onder gezet worden.”
(xiii) Begin april 2016 hebben onder leiding van [betrokkene 1] groepssessies plaatsgevonden met cluster Noord. In zijn eindrapport van 11 april 2016 heeft [betrokkene 1] geconcludeerd dat de coaching geen zichtbaar effect heeft gehad en bij [verzoekster] niet heeft geleid tot reflectie, zelfreflectie en zelfinzicht over de wijze waarop zij communiceert.
(xiv) Op 28 april 2016 heeft nogmaals een groepssessie plaatsgevonden. Daags daarna hebben [betrokkene 3] en [verzoekster] het coachingtraject geëvalueerd. In het daarvan opgemaakte gespreksverslag staat onder meer dat [betrokkene 1] constateert dat het effect van de coaching niet zichtbaar is geworden en dat hij geen heil meer verwacht van verdere groepssessies.
(xv) Op 12 mei 2016 is aan [verzoekster] in een gesprek met [betrokkene 3] en de bestuursvoorzitter van de Stichting medegedeeld dat de Stichting voornemens is de arbeidsovereenkomst met haar te beëindigen. Vanaf die datum is [verzoekster] arbeidsongeschikt wegens ziekte.
3.2.1In deze procedure heeft de Stichting verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te ontbinden, primair op grond van art. 7:669 lid 3, onder d, BW (kort gezegd: disfunctioneren) en subsidiair op grond van art. 7:669 lid 3, onder g, BW (kort gezegd: verstoorde arbeidsverhouding). [verzoekster] heeft verweer gevoerd en bij wijze van voorwaardelijk tegenverzoek aanspraak gemaakt op een transitievergoeding van € 184.391,52 (bruto) en op een billijke vergoeding van € 982.402,-- (bruto).
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden op de d-grond met ingang van 1 januari 2017. De kantonrechter heeft een transitievergoeding toegekend en het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding afgewezen.
3.2.2Het hof heeft het door [verzoekster] ingestelde hoger beroep ongegrond geoordeeld. Voor zover in cassatie van belang, heeft het hof hiertoe het volgende overwogen:
“5.5 Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat sprake was van de d-grond voor ontbinding.
Het hof benadrukt daarbij dat het niet gaat om de inzet en de technische vakbekwaamheid van [verzoekster] als arts en haar medisch handelen, maar om tot het beroepsprofiel van een arts-microbioloog behorende communicatieve- en/of gedragscompetenties die vereist zijn voor een goede samenwerking, hetgeen ook de professionaliteit raakt.