In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de financiële afwikkeling tussen ex-samenwoners, hier aangeduid als de vrouw en de man. De vrouw, appellante in principaal hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beroep gedaan op dwaling met betrekking tot een schikkingsovereenkomst die op 19 december 2013 was gesloten. De rechtbank Limburg oordeelde dat de vrouw gebonden was aan deze overeenkomst, wat door het hof in het tussenarrest van 13 november 2018 werd bevestigd. Het hof heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te verstrekken, maar oordeelde dat haar beroep op dwaling faalde. De vrouw was volgens het hof gebonden aan de overeenkomst, die inhield dat zij de man een bedrag van € 20.000,- zou betalen ter finale kwijting.
De man, geïntimeerde in principaal hoger beroep, heeft zijn eis in hoger beroep gewijzigd en vorderde een totaalbedrag van € 80.183,-, waarvan een deel voorwaardelijk en een deel onvoorwaardelijk. Het hof heeft de vorderingen van de vrouw, die onder andere bestonden uit bedragen wegens op bankrekeningen van de man, afgewezen. Het hof oordeelde dat de vrouw op de hoogte moest zijn van de financiële verplichtingen die bij de schikkingsovereenkomst waren inbegrepen. De grieven van de vrouw faalden, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank voor zover gewezen in conventie.
Het hof heeft de vrouw veroordeeld tot betaling van € 105,- aan de man ter zake van bankkosten die voortvloeiden uit een onterecht gelegd beslag. Daarnaast is de schade die de man heeft geleden door het onterecht gelegde beslag op zijn optieportefeuille, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat, toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.