2.9.In het door de Inspecteur opgemaakte verslag van het gesprek van 16 februari 2015 met de echtgenote van de heer [H] , is onder meer het volgende vermeld:
“Wij hebben mevrouw [getuige] de navolgende vragen gesteld:
1. Hoe voorzag uw overleden echtgenoot, de heer [H] , in zijn levensonderhoud? Met welke activiteiten hield hij zich bezig?
Mevrouw [getuige] had geen idee wat [H] eigenlijk deed. Sinds medio 2012 woonde hij in E [Hof: de woonplaats is gedeeltelijk zwart gemaakt. Het Hof zal die passages voor zover relevant aanduiden met […]] samen met twee van zijn zonen uit zijn tweede huwelijk en hield hij zich met een van hen bezig met de aan- en verkoop van olie (termijnhandel).
Tot die tijd hadden zij het financieel erg moeilijk, maar door de oliehandel kreeg [H] het financieel een stuk beter. (…)
2. Woonde u samen met de heer [H] of woonde [H] ergens anders?
Antwoord:
Mevrouw [getuige] en de heer [H] kenden elkaar sinds 2005. Zij hebben een tijd samengewoond in de huidige woning van mevrouw [getuige] in [plaats 2] .
[H] is daar medio 2012 vertrokken, omdat hij het niet kon vinden met de kinderen van mevrouw [getuige] . Hij is toen samen met twee van zijn zonen uit zijn tweede huwelijk in […] gaan wonen (…). Mevrouw [getuige] logeerde in de weekenden steeds bij [H] in […]. Op 30 augustus 2013 zijn zij in [plaats 6] met elkaar in het huwelijk getreden.
5. U bent op 30 augustus 2013 in [plaats 6] gehuwd met de heer [H] , onder huwelijkse voorwaarden. Hiervan is een inbrengstaat opgemaakt. (…) Blijkt hieruit dat uw overleden echtgenoot op dat moment een vordering had op de heer [B] in [plaats] ?
Antwoord:
Van de inbrengakte hebben wij een fotokopie ontvangen.
Hieruit blijkt NIET dat [H] vorderingen op derden had. Volgens mevrouw [getuige] was [H] niet vermogend.
Althans, daar is haar nooit iets van gebleken.
Hij had het sinds medio 2012 wel wat beter en had een redelijk gevulde portemonnee, maar haar is nooit iets gebleken van grote sommen geld of van contacten met derden, waarbij grote bedragen werden genoemd. Wel was zijn woning in […] mooi en luxueus ingericht. Volgens mevrouw [getuige] had [H] ook geen kluis in zijn of haar huis of bij de bank.
8. Bent u op de hoogte van een door uw overleden echtgenoot, de heer [H] , aan de heer [B] te [plaats] verstrekte geldlening?
Nee, zoals reeds eerder vermeld, was [H] volgens mevrouw [getuige] niet vermogend en had hij van niemand geld tegoed. Van een vordering op [B] of op anderen is haar dan ook helemaal niets bekend. Zij heeft hier nooit iets over gehoord of van gemerkt.
Begin 2011, toen de lening aan [B] zou zijn verstrekt, had [H] het financieel zeer zwaar en kon maar met moeite voorzien in zijn levensonderhoud. Het lijkt mevrouw [getuige] dan ook onmogelijk dat hij in die periode contant € 300.000 aan [B] zou hebben verstrekt.”