Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in feitelijke instanties en in cassatie
2.Het geding na verwijzing
- te bepalen dat de man de lening bij de Rabobank met nummer [nummer 1] ten bedrag van € 150.000,-- en de in verband met die lening aan de bank verschuldigde rente en kosten voor zijn rekening zal nemen als eigen schuld en dat hij de vrouw ter zake zal vrijwaren;
- de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 25.317,05 in verband met verrekening van overgespaard inkomen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 juli 2012;
- te bepalen dat de man de waarde per 4 februari 2012 van de op naam van de man staande verzekeringspolis bij Nationale Nederland met nummer [nummer 2] geheel aan de vrouw dient te vergoeden;
- de man te veroordelen om, binnen twee weken na betekening van de te wijzen beschikking, de vrouw in het bezit te stellen van een origineel overzicht van Nationale Nederlanden waaruit de waarde per 4 februari 2012 van de op naam van de man staande verzekering bij Nationale Nederlanden met polisnummer [nummer 2] blijkt, zulks op verbeurte van een direct opeisbare en niet voor matiging vatbare dwangsom van een bedrag ad € 500,--, althans een dwangsom die het hof juist acht, per overtreding per dag, waarbij een gedeelte van een dag voor een dag wordt gerekend, zulks tot een maximum van € 100.000,-- althans een maximum dat het hof juist acht.
- te bepalen dat de man de lening bij de Rabobank met nummer [nummer 1] ten bedrag van € 150.000,-- en de in verband met die lening aan de bank verschuldigde rente en kosten voor zijn rekening zal nemen als eigen schuld en dat hij de vrouw ter zake zal vrijwaren;
- te bepalen dat de in de op naam van de man staande kapitaalverzekering bij Nationale Nederlanden met nummer [nummer 2] opgebouwde waarde tot het te verrekenen vermogen behoort;
- de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 25.317,05 te vermeerderen met de helft van de waarde per 4 februari 2012 van de op naam van de man staande polis bij Nationale Nederlanden met polisnummer [nummer 2] , in verband met verrekening van overgespaard inkomen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 juli 2012;
- de man te veroordelen om, binnen twee weken na betekening van de te wijzen beschikking, de vrouw in het bezit te stellen van een origineel overzicht van Nationale Nederlanden waaruit de waarde per 4 februari 2012 van de op naam van de man staande verzekering met polisnummer [nummer 2] blijkt, zulks op verbeurte van een direct opeisbare en niet voor matiging vatbare dwangsom van een bedrag ad €500,-- althans een dwangsom die het hof juist acht, per overtreding per dag, waarbij een gedeelte van een dag voor een dag wordt gerekend, zulks tot een maximum van € 100.000,-- althans een maximum dat het hof juist acht.
- de primaire dan wel de subsidiaire verzoeken van de vrouw af te wijzen;
- de wijze van de verdeling van de verkoopopbrengst van de woning, zijnde een bedrag van € 104.779,89, vast te stellen en te bepalen dat aan de man en aan de vrouw toekomt de helft van de verkoopopbrengst, derhalve een bedrag van € 52.389,95;
- te bepalen dat de vrouw aan de man dient uit te keren een bedrag van € 52.389,95, binnen 14 dagen na betekening van de te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2016 (de dag waarop dit bedrag door de notaris is uitbetaald aan de vrouw) tot aan de dag der voldoening;
- te verklaren voor recht dat de waarde van het te verrekenen vermogen van de man voor wat betreft de polis bij Reaal met polisnummer [nummer 7] bedraagt € 59.422,--;
- te bepalen dat de man aan de vrouw dient te betalen € 23.724,84 in verband met verrekening van overgespaard inkomen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 juli 2012 tot 14 september 2015 (datum van uitkering door de notaris aan de vrouw van de opbrengst van de woning).
- de vrouw, bijgestaan door mr. Uijt de boogaardt;
- de man, bijgestaan door mr. Brokers-van Dijk.
- het faxbericht van de advocaat van de vrouw d.d. 25 september 2018;
- het bij journaalbericht d.d. 24 oktober 2018 door de advocaat van de vrouw overgelegde procesdossier eerste en tweede aanleg en de cassatieprocedure;
- het faxbericht van de advocaat van de man d.d. 19 februari 2019 met productie 12;
- de ter zitting door de advocaat van de vrouw voorgedragen zittingsaantekeningen.
3.De beoordeling
Tussen de echtelieden zal gemeenschap bestaan van de vrijstaande villa met garage, schuur, ondergrond, erf, tuin en verdere aanbehoren, staande en gelegen te [woonplaats] , [adres] (…) onder gehoudenheid om voor hun beider gemeenschappelijke rekening te nemen de schuld wegens geleende gelden aan de [Rabobank] gevestigd te [plaats] , waarmede gemeld onroerend goed hypothecair is verbonden, blijkens akte van crediethypotheek op negenentwintig november negentienhonderd negentig voor mij, notaris, verleden;
Met inachtneming van het in de artikelen 1.1 en 7 bepaalde zal tussen de echtelieden generlei gemeenschap van goederen bestaan.
Hetgeen resteert van de inkomsten van de echtgenoten blijkens een door hen volgens goed koopmansgebruik te voeren boekhouding, zal tussen hen gelijkelijk worden verdeeld.
- ieder van partijen gerechtigd is tot de helft van de overwaarde van de verkochte en geleverde voormalige echtelijke woning, waarbij deze overwaarde wordt berekend door op de opbrengst daarvan in mindering te brengen, naast de gebruikelijke verkoop- en transportkosten zoals die uit de nota van afrekening blijken, de hoofdsommen en eventuele bijkomende kosten ter zake de leningen met nummers [nummer 3] en [nummer 4] ;
- de man de lening bij de Rabobank met nummer [nummer 1] van € 150.000,-- en de in verband met die lening aan de bank verschuldigde rente en kosten voor zijn rekening zal nemen als eigen schuld en dat hij de vrouw zal vrijwaren ter zake en de man veroordeeld aan de vrouw te betalen een bedrag van € 25.317,05 in verband met verrekening van overgespaard inkomen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 juli 2012.
voortzetting(curs. hof) van de procedure (art. 424 Rv). Gelet op de aard van de procedure bij dit hof (derhalve de voortzetting van de procedure na verwijzing door de Hoge Raad) is voor het alsnog toelaten van de Borgersbrief tot de gedingstukken, geen plaats. De vrouw wordt door het terzijde leggen van de Borgersbrief bovendien niet in haar belangen geschonden nu zij in de gelegenheid is gesteld aan te geven wat na de beslissing van de Hoge Raad nog ter beslissing voorligt en zij haar visie op die beslissing heeft gegeven.
hofzal overgaan tot beoordeling van hetgeen thans nog ter beslissing voorligt. Met betrekking tot de verwijzingsprocedure na cassatie bepaalt art. 424 Rv dat de rechter, naar wie het geding is verwezen, de behandeling daarvan voortzet en beslist met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad. Uit de jurisprudentie hierover van de Hoge Raad valt het volgende af te leiden. De verwijzingsrechter is gebonden aan alle niet in cassatie bestreden beslissingen (HR 15 februari 2008, LJN BC0383, rov. 3.3.4.). De rechter naar wie de zaak is verwezen, moet deze behandelen in de stand waarin de zaak zich bevond vóór cassatie (HR 27 april 1934, NJ 1934, 198, p. 1235 (rk)). Partijen mogen zich beroepen op nieuwe, gewijzigde feitelijke omstandigheden die zich hebben voorgedaan na cassatie, maar enkel indien en voor zover de grenzen van de rechtsstrijd na cassatie en verwijzing niet worden overschreden (HR 22 oktober 1999, NJ 1999, 799 (Kakkenberg/Kakkenberg, rov. 3.2). Een nieuw verweer dat voor het eerst na verwijzing wordt aangevoerd en dat een partij tijdens de procedure vóór cassatie al had kunnen aanvoeren is niet toegestaan (HR 28 mei 2010, LJN BL7041, rov. 3.3.2 en HR 29 juni 2007, LJN BA3030, rov. 3.3). Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9528, RvdW 2010/1127 geldt volgens vaste rechtspraak ook de regel dat na cassatie en verwijzing een wijziging van eis niet mogelijk is, omdat de rechter naar wie de zaak is verwezen, deze moet behandelen in de stand waarin de zaak zich bevond toen de door de Hoge Raad vernietigde uitspraak werd gewezen (art. 424 Rv). Uitzonderingen op deze regel zijn echter mogelijk
,(HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360).
Hoge Raadoverwogen:
Hoge Raadgeoordeeld:
vrouwstelt dat de geldlening niet behoort tot de beperkte gemeenschap als bedoeld in art. 1.1 van de huwelijkse voorwaarden.
manstelt dat uit de beschikking van de Hoge Raad volgt dat de hypothecaire geldlening van € 153.000,-- (en waarvan een bedrag van € 150.000,-- is “doorgestort” naar de broer van de man, zie randnr. 17 akte man) gelet op de tekst van art. 1.1 van de akte van huwelijkse voorwaarden en gelet op het feit dat partijen deze geldlening gezamenlijk zijn aangegaan, behoort tot de beperkte gemeenschap. Uit het oordeel van de Hoge Raad leidt de man af dat de vraag of de vrouw op de hoogte was van het feit dat de lening werd aangegaan niet zo relevant is. De schuld komt voor rekening van de beperkte gemeenschap. Aldus is op de interne draagplicht van partijen ten aanzien van deze schuld de hoofdregel van art. 1:100 lid 1 BW van toepassing: de man en de vrouw zijn ieder voor de helft van deze aan de gemeenschap toe te rekenen schuld draagplichtig. Op dit uitgangspunt kan op grond van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid een uitzondering worden gemaakt. Een dergelijke uitzondering doet zich hier niet voor.
hofoverweegt als volgt.
“de vrijstaande villa (…) onder gehoudenheid om voor hun beider gemeenschappelijke rekening te nemen de schuld wegens geleende gelden aan de [Rabobank] gevestigd te [plaats] , waarmee gemeld onroerend goed hypothecair is verbonden, blijkens akte van crediethypotheek op negenentwintig november negentienhonderd negentig voor mij, notaris, verleden.”.
vrouwstelt dat de waarde van de verzekering op 1 juni 2012 € 68.352,-- bedroeg. Het is onduidelijk of dit de afkoopwaarde, contante waarde of premievrije waarde is. De man had hierover duidelijkheid dienen te verschaffen. Dit heeft hij nagelaten en dat dient voor zijn rekening en risico te komen. Gelet hierop kon het hof Arnhem-Leeuwarden terecht de afkoopwaarde per peildatum vaststellen op een bedrag van € 66.899,--, gelijk aan de afkoopwaarde zoals genoemd in de brief van de verzekeraar van 2 juli 2015. Gelet op de ontwikkeling van de koersen in de periode 2012-2015 is het goed mogelijk dat de afkoopwaarde in 2015 lager was dan op de peildatum.
manstelt dat de Hoge Raad terecht heeft geoordeeld dat, gelet op de standpunten van partijen, dient te worden uitgegaan van de peildatum 1 juni 2012 en de waarde van € 59.422,. Er is geen ruimte om deze waarde opnieuw ter discussie te stellen.
hofoverweegt als volgt.