ECLI:NL:GHSHE:2019:1444

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
18/00153
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boetebeschikking

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een boetebeschikking. De naheffingsaanslag, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst, betreft een bedrag van € 6.072 aan belasting en een boete van € 5.278, en is verzonden naar het adres van de moeder van belanghebbende in Polen. Belanghebbende heeft dit adres zelf doorgegeven bij de gemeente, waardoor de verzending naar dit adres voor zijn rekening en risico komt. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Tijdens de zitting op 28 februari 2019 is de gemachtigde van belanghebbende verschenen, evenals vertegenwoordigers van de Inspecteur. Het Hof heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag op de juiste wijze is bekendgemaakt, en dat het bezwaar van belanghebbende te laat is ingediend. Het Hof oordeelt dat de onjuiste adressering voor risico van belanghebbende komt, en dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd. Er zijn geen redenen om de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00153
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] , Polen,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 februari 2018, nummer BRE 17/3767, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden naheffingsaanslag en boetebeschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] .Y.2.90001 over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 4 oktober 2016 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 6.072 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 5.278. Het daartegen gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Met betrekking tot dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Met betrekking tot dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 28 februari 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde de heer [gemachtigde] , en, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en de [inspecteur 2] .
1.5.
Gemachtigde heeft op deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
De naheffingsaanslag is verstuurd aan het adres: [adres 1] , [plaats 1] , Polen (hierna: het adres in [plaats 1] ). Dit is het adres van de moeder van belanghebbende.
2.2.
De dagtekening van de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting is 30 januari 2017.
2.3.
De Inspecteur heeft de informatie betreffende de woonplaats van belanghebbende uit het systeem Beheer van Relaties (BvR) van de Belastingdienst gehaald. Dit systeem is gebaseerd op de gegevens uit de Basisregistratie Personen (hierna: BRP). Hierin staat vermeld dat belanghebbende van 20 april 2007 tot 25 oktober 2016 woonachtig was aan [adres 2] te [plaats 2] in Nederland. Vanaf 25 oktober 2016 is het adres in [plaats 1] als woonadres opgenomen.
2.4
De opgenomen adressen in het BvR hebben allemaal een code. De code 01 betekent dat het adres is overgenomen uit de BRP. De Belastingdienst kan zelf adressen toevoegen aan het systeem. Deze krijgen dan een andere code.
2.5.
Belanghebbende heeft een gewaarmerkt afschrift, van de gemeente [plaats 2] , uit de BRP overgelegd dat hij per 25 oktober 2016 is uitschreven bij de gemeente en naar Polen is vertrokken.
2.6.
Belanghebbende is gedurende zijn verblijf in Nederland ook ingeschreven gebleven in Polen. Dit is onder andere vermeld op de ID-kaart van belanghebbende.
2.7.
Het bezwaarschrift is gedagtekend op 10 maart 2017. Het is ontvangen door de Inspecteur op 21 maart 2017. Het bezwaarschrift is opgesteld door een Poolse mevrouw die woonachtig is in Nederland. Onderaan het bezwaarschrift is het adres in [plaats 1] genoteerd als adres. Er is geen leesbare poststempel aanwezig op de envelop waarin de belanghebbende het bezwaar bij de post heeft afgeleverd.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan op de zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) op de dag na die van de dagtekening van een aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, lid 1, Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Op grond van artikel 6:11 Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkheidverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Niet in geschil is dat de naheffingsaanslag is verzonden op of voor de datum van de dagtekening (30 januari 2017). Wel in geschil is of de naheffingsaanslag naar het juiste adres is verzonden. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag niet op de juiste wijze is bekendgemaakt.
4.3.
De naheffingsaanslag is verstuurd naar het adres in [plaats 1] . Volgens het BvR systeem is belanghebbende ten tijde van de dagtekening op dit adres ingeschreven.
4.4
Het Hof overweegt dat het risico van een onjuiste adressering in beginsel bij de verzender van het geschrift, in dit geval de Inspecteur, ligt. Dit is slechts anders indien een onjuiste adressering is te wijten aan degene voor wie het geschrift is bestemd, in dit geval belanghebbende, doordat diegene niet dan wel onvoldoende zorg heeft gedragen voor een juiste vermelding in het bevolkingsregister. Alsdan ligt dit risico bij de belanghebbende (zie Hoge Raad 3 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1935).
4.5.
De gemachtigde stelt dat het adres in [plaats 1] ten onrechte is overgenomen als zijnde het woonadres van belanghebbende. Belanghebbende heeft zich per 25 oktober 2016 laten uitschrijven bij de gemeente. Hoewel op het bewijs van uitschrijving geen nieuw woonadres is vermeld, acht het Hof wel aannemelijk dat belanghebbende zelf een Pools adres bij de gemeente heeft achtergelaten. Zulks blijkt ook uit de aanvulling van 25 april 2018 op het hoger beroepschrift, p. 1, onderaan, alwaar belanghebbende schrijft dat hij bij de gemeente het adres van zijn moeder in [plaats 1] heeft opgegeven.
4.6.
Het Hof overweegt, onder verwijzing naar het onder 4.4. door de Hoge Raad gewezen arrest, dat niet voldoende zorggedragen is voor een juiste vermelding in de BRP. Belanghebbende heeft bij de gemeente een adres opgegeven in Polen, wat vervolgens is opgenomen in de BRP. Dat dit adres niet het juiste adres is waarop belanghebbende te bereiken is en belanghebbende niet heeft bedoeld dit adres als woonadres door te geven komt voor risico van de belanghebbende.
4.7.
Dat belanghebbende, zoals hij stelt, in Polen inschreven is gebleven gedurende zijn verblijf in Nederland op een ander adres is hierbij niet relevant. De Inspecteur mag uitgaan van hetgeen hem op basis van het BvR of anderszins bekend is. Hierbij geeft de Inspecteur aan dat het woonadres in [plaats 1] in het systeem van de Belastingdienst (BvR) code 01 heeft. In dit geval betekent dat dit adres is overgenomen uit de BRP. Het Hof merkt daarbij op dat in het bezwaarschrift van belanghebbende ook het adres in [plaats 1] is opgenomen als adres van belanghebbende.
4.8.
Op basis van eerder genoemde overwegingen is het Hof van oordeel dat de Inspecteur de naheffingsaanslag op juiste wijze heeft bekendgemaakt. Dit betekent dat de bezwaartermijn volgens artikel 22j van de AWR aanvangt op de dag na dagtekening van het aanslagbiljet. De bezwaartermijn eindigde op 15 maart 2017. Aangezien het bezwaar door de Inspecteur ontvangen is op 21 maart 2017, is het bezwaar te laat ingediend.
4.9.
Belanghebbende voert aan dat indien er sprake is van een termijnoverschrijding, deze dan verschoonbaar is. Deze verschoonbaarheid komt voort uit de onjuiste adressering. Het Hof heeft in bovenstaande overwegingen geoordeeld dat de onjuiste adressering voor risico komt van belanghebbende. Naar oordeel van het Hof is van een verschoonbare termijnoverschrijding dan ook geen sprake. Aangezien verdere gronden voor een verschoonbare termijnoverschrijding niet zijn aangevoerd en overigens ook niet zijn gebleken, is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Slotsom
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Het Hof acht geen redenen aanwezig om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep ongegrond, en
  • bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 12 april 2019 door P.A.M. Pijnenburg, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van L.H.C. Mengelers, griffier. De beslissing is op die datum op de openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.