3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Vanaf 1 september 1998 huren [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] van Woonvizier de woning aan de [adres] te [woonplaats] tegen een daarvoor te betalen huurprijs die ten tijde van het wijzen van het vonnis in eerste aanleg € 474,35 per maand bedroeg.
Op de huurovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing verklaard.
Op 12 juli 2016 heeft de politie in een door [geïntimeerde 1] op ongeveer 30 meter van de woning gebouwde schuur een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met daarin 59 planten.
Bij brief van 12 juli 2016 heeft Woonvizier aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] medegedeeld dat zij in het gehuurde geen hennepkweek toestaat en heeft zij hun de gelegenheid geboden de huurovereenkomst op te zeggen.
Bij brief van 19 juli 2016 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde 2] Woonvizier verzocht om de huurovereenkomst met haar in stand te laten, omdat zij niets van de hennepteelt wist.
Bij brief van 27 juli 2016 heeft Woonvizier laten weten dat [geïntimeerde 2] zich niet als een goed huurder had gedragen door de geconstateerde kweek van hennep en diefstal van stroom en dat zij om die reden tot beëindiging van de huurovereenkomst zal overgaan.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert Woonvizier in conventie – zakelijk weergegeven – de ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot betaling van een gebruiksvergoeding conform de overeengekomen huur zo lang zij na de ontbinding nog in het gehuurde verblijven, vermeerderd met rente.
3.2.2.Aan deze vordering heeft Woonvizier, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in strijd met het bepaalde in artikel 2 van de huurovereenkomst en de artikelen 7.2 en 7.3 van de toepasselijke algemene voorwaarden hebben gehandeld door in het gehuurde hennep te kweken. Dit levert volgens Woonvizier een tekortschieten in de nakoming van de huurovereenkomst op dat de ontbinding van die overeenkomst rechtvaardigt.
3.2.3.[geïntimeerde 1] is in het geding bij de kantonrechter niet verschenen. [geïntimeerde 2] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. Zij heeft voorwaardelijk een eis in reconventie ingesteld, voor het geval waarin de ontbinding van de huurovereenkomst zou worden toegewezen. [geïntimeerde 2] vordert in dat geval een vergoeding van € 20.000,= wegens ongerechtvaardigde verrijking vanwege de door [geïntimeerde 2] aangebrachte en bij het einde van de huur niet weggenomen veranderingen.
3.2.4.Woonvizier heeft in reconventie verweer gevoerd. Het hof komt daar zo nodig hieronder bij de beoordeling op terug.
3.2.5.In het bestreden vonnis van 14 juni 2017 heeft de kantonrechter de vorderingen van Woonvizier tot ontbinding en ontruiming ten aanzien van [geïntimeerde 1] toegewezen, de vordering tot betaling van een gebruiksvergoeding ten aanzien van [geïntimeerde 1] afgewezen en [geïntimeerde 1] in de proceskosten aan de zijde van Woonvizier veroordeeld. De kantonrechter heeft voorts de vorderingen van Woonvizier ten aanzien van [geïntimeerde 2] afgewezen en Woonvizier veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van [geïntimeerde 2] . De kantonrechter is niet toegekomen aan de voorwaardelijke vordering van [geïntimeerde 2] in reconventie omdat de voorwaarde waaronder die vordering is ingesteld niet was vervuld.