ECLI:NL:GHSHE:2019:1101

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
200.253.184_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het vonnis tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling en verlenging van de looptijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 9 januari 2019 besloten de schuldsaneringsregeling van de appellante te beëindigen zonder toekenning van een schone lei, omdat zij tekort was geschoten in haar verplichtingen. De appellante had nieuwe schulden laten ontstaan en niet voldaan aan haar inspannings- en sollicitatieplicht. In hoger beroep heeft de appellante aangevoerd dat zij in staat is om haar nieuwe schulden af te lossen en dat zij haar sollicitatieplicht nu wel nakomt. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante inmiddels haar nieuwe schulden heeft afbetaald, met uitzondering van de schuld uit hoofde van de leenbijstand. Het hof heeft ook geconstateerd dat de appellante haar bewindvoerder niet tijdig heeft geïnformeerd over haar aflossingen. Desondanks heeft het hof besloten de schuldsaneringsregeling met 12 maanden te verlengen, zodat de appellante de kans krijgt om haar verplichtingen na te komen. Het hof heeft de einddatum van de verlenging vastgesteld op 30 maart 2020, en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Oost-Brabant voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 21 maart 2019
Zaaknummer : 200.253.184/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/15/301 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: was mr. Soekhai te Leiden, thans mr. R.A. Knopper te Helmond.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 9 januari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 januari 2019, heeft [appellante] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat de voordracht tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling wordt afgewezen en de looptijd van de schuldsaneringsregeling zal worden verlengd.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 maart 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Knopper,
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • de heer [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 december 2018;
- het indieningsformulier met bijlage van de huidige advocaat van [appellante] d.d. 11 maart 2019;
- de brief van de voormalige advocaat van [appellante] , mr. P.W.M. Soekhai te Leiden, d.d. 12 maart 2019;
- de brieven met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 27 februari 2019 en 4 maart 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit zijn uitlatingen zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 19 oktober 2015 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft daarbij verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden of de uitspraak tot beëindiging in kracht van gewijsde is gegaan, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van de schuldenares eindigen aan het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“ (…) Gedurende de schuldsaneringsregeling was, met uitzondering van de periode van (gedeeltelijke) ontheffing, de fulltime inspanningsverplichting op de schuldenares van toepassing. De schuldenares heeft - voor zover bekend - nimmer fulltime gewerkt. Zij is door de bewindvoerder meerdere malen expliciet verzocht om actief en aantoonbaar (aanvullend) te solliciteren naar fulltime werk. Desondanks heeft de schuldenares voor een periode van 8,5 maanden niet dan wel onvoldoende (aanvullend) gesolliciteerd. Aangezien de schuldenares nimmer fulltime heeft gewerkt (in de periode dat de fulltime inspanningsverplichting op haar rustte) en heeft nagelaten voldoende te solliciteren is de rechtbank dan ook van oordeel dat de schuldenares deze inspanning niet heeft geleverd en dat zij dientengevolge haar schuldeisers tekort heeft gedaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de schuldenares haar inspanningsverplichting niet is nagekomen.
Daarbij komt dat de schuldenares de in de voordracht van de bewindvoerder vermelde nieuwe schulden heeft laten ontstaan tot een totaalbedrag van ongeveer € 7.000,--. De schuldenares ontvangt slechts een minimuminkomen en zij is daardoor niet in staat af te lossen op de nieuwe schulden, aldus de beschermingsbewindvoerder van de schuldenares. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de nieuwe schulden bovenmatig zijn.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat de schuldenares in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten. Die tekortkoming kan aan de schuldenaar worden toegerekend. De rechtbank overweegt dat de schuldenares ruimschoots is gewaarschuwd en geïnformeerd over de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De bewindvoerder heeft de schuldenares herhaaldelijk uitgelegd wat van haar met betrekking tot het nakomen van de verplichtingen werd verwacht. Daarnaast is de schuldenares per brief van 25 april 2017 nog uitvoerig bericht over inspanningsverplichting en de consequenties van het niet nakomen van deze verplichting. Desondanks is er geen (wezenlijke) verbetering opgetreden in het gedrag van de schuldenares.
Een verlenging is, gezien de hoogte van de nieuwe schulden, niet zinvol. Op basis van het inkomen zal de schuldenares niet in staat zijn de nieuwe schulden gedurende een verlenging in te lopen. Ook de schuldenares heeft zelf geen oplossing aangedragen.
Nu het gaat om het fors tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling ziet de rechtbank geen aanleiding om te bepalen dat de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing mag blijven. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat de schuldsaneringsregeling dient te worden beëindigd zonder toekenning van de schone lei.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellante] stelt dat zij wel degelijk in staat is om de nieuwe schulden gedurende een verlenging in te lopen. Zij zal trachten een betalingsplan op te stellen en te overleggen. Voorts erkent [appellante] dat zij niet in voldoende mate heeft voldaan aan haar inspannings- en sollicitatieplicht. Zij verzoekt derhalve om een verlenging van haar schuldsaneringsregeling teneinde haar tekortkomingen alsnog te compenseren.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] stelt allereerst dat er op dit moment geen nieuwe schulden meer zijn, deze zijn allemaal afbetaald. De partner van [appellante] heeft bij zijn werkgever een bedrag van € 5.000,00 geleend dat onder meer is aangewend om de fiscale schulden van [appellante] , voor een gedeelte waarvan de partner van [appellante] overigens mede hoofdelijk aansprakelijk was, af te lossen. Daarnaast heeft [appellante] nog een belastingteruggave van € 7.025,00 inzake de kinderopvangtoeslag over het jaar 2018 ontvangen. Dit bedrag is aanvankelijk nog gecorrigeerd, hiervan moest weer € 1.753,38 aan de fiscus worden terugbetaald, maar vervolgens heeft [appellante] dit bedrag aangewend om haar nieuwe schulden af te betalen. Van deze teruggave heeft [appellante] vervolgens ook nog de werkgever van haar partner bij wijze van aflossing op diens lening een bedrag van € 2.383,26 betaald.
Voorts geeft [appellante] aan dat zij op dit moment werk heeft bij [winkel] en daarnaast aanvullend solliciteert. Het is juist dat [appellante] vaak bij dezelfde bedrijven solliciteert, maar het betreft dan wel steeds andere vacatures. Tot slot erkent [appellante] dat zij gedurende het verloop van haar schuldsaneringsregeling de sollicitatieplicht niet altijd naar behoren is nagekomen. Dit schoot er met name gedurende de periodes dat zij vanwege allerlei ingrijpende privéomstandigheden met aanzienlijk stress kampte, nogal eens bij in. [appellante] hoopt deze tekortkoming gedurende een verlenging van haar schuldsaneringsregeling alsnog te mogen compenseren.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 27 februari 2019 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Volgens de bewindvoerder is voldoende vast komen te staan dat [appellante] tijdens de reguliere duur van de regeling zich onvoldoende heeft ingespannen om (fulltime) betaalde arbeid te vinden. Daar komt nog bij dat er tijdens de regeling (bovenmatige) nieuwe schulden zijn ontstaan terwijl [appellante] een minimum inkomen heeft en zij aldus geen afdrachtcapaciteit heeft om die schulden - al dan niet tijdens een verlenging van de regeling - (volledig) af te lossen. [appellante] erkent in haar beroepschrift dat zij niet in voldoende mate aan haar inspannings- en sollicitatieplicht heeft voldaan. Er is dan ook sprake van een fors tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen. In het beroepschrift worden geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd waaruit de conclusie zou moeten c.q. zou kunnen worden getrokken dat de geconstateerde tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing zouden moeten blijven of althans, tot een verlenging van de regeling zouden moeten leiden. Daar komt nog bij dat [appellante] tot op heden geen betalingsplan heeft aangeleverd waaruit zou blijken dat zij wel in staat zou zijn om de nieuwe schulden tijdens een verlenging in te lopen. Wel heeft zij - zonder dat voor die oplossing goedkeuring door de rechter-commissaris is verzocht - haar huidige partner bereid gevonden om een lening van € 5.000,00 bij zijn werkgever aan te gaan. Van het bedrag van die lening zijn inmiddels een aantal schulden betaald. De beschermingsbewindvoerder noemde tijdens de eindzitting in eerste aanleg echter een bedrag van circa € 7.000,00 dat onbetaald was gelaten. Thans is onbekend welke schulden er tot op heden niet zouden zijn voldaan en welke eventuele betalingsregelingen daarvoor zijn getroffen. De bewindvoerder is dan ook van mening dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat er geen feiten en/of omstandigheden zijn aangevoerd waaruit blijkt dat de geconstateerde tekortkomingen buiten beschouwing zouden moeten blijven of tot een verlenging van de regeling zouden moeten leiden.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat het afbetalen van de nieuwe schulden, en dan met name de wijze waarop dit is gebeurd, zich geheel buiten haar gezichtsveld heeft afgespeeld. Zij is hierover noch door [appellante] , noch door de beschermingsbewindvoerder, op enig moment geïnformeerd. Na de beëindigingszitting heeft de bewindvoerder [appellante] nog meegedeeld dat zij, als zij haar nieuwe schulden alsnog wilde gaan voldoen, de wijze waarop zij dat zou willen gaan doen eerst via de bewindvoerder ter goedkeuring aan de rechter-commissaris diende voor te leggen. Maar dat laatste is, nu [appellante] de bewindvoerder niet geïnformeerd heeft, nooit gebeurd. En die tijd was er ook niet meer omdat de betalingen pas op de dag van het eindvonnis plaatsvonden. Nu [appellante] ook heeft afbetaald op de lening van haar partner bij diens werkgever is er volgens de bewindvoerder ook feitelijk sprake geweest van een verkapte lening aan [appellante] . De lening was immers ook bedoeld om de schulden van [appellante] af te lossen. En of alle schulden daadwerkelijk geheel zijn afbetaald weet de bewindvoerder ook niet, betalingsbewijzen zijn door [appellante] immers niet overgelegd. De bewindvoerder geeft tot slot aan thans van mening te zijn dat aan [appellante] vanwege het niet steeds naar behoren nakomen van de sollicitatieplicht nu geen schone lei kan worden verleend maar dat de regeling ter compensatie van deze tekortkoming wel zou kunnen worden verlengd met een termijn die tenminste net zo lang is als de periode dat [appellante] voornoemde verplichting niet naar behoren is nagekomen, in casu ruim acht maanden.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – desgevraagd het volgende aangevoerd. De beschermingsbewindvoerder stelt uitdrukkelijk dat alle nieuwe schulden op dit moment geheel zijn voldaan. Dat geldt niet voor de schuld uit hoofde van de leenbijstand, maar deze schuld zal in geval [appellante] aan het einde van haar schuldsaneringsregeling een schone lei krijgt geheel worden kwijtgescholden. Voorts stelt de bewindvoerder dat het [appellante] niet volledig kan worden aangerekend dat zij gedurende bepaalde periodes haar sollicitatieplicht niet naar behoren is nagekomen. [appellante] had in die tijd grote privéproblemen en ervoer daardoor ook veel stress. Een verlenging ter compensatie van deze tekortkoming zou dan ook niet per definitie tenminste net zo lang moeten zijn als de periode dat deze tekortkomingen zich cumulatief hebben voorgedaan.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.10.2.
Het hof acht het voldoende aannemelijk dat er thans geen sprake meer is van nieuwe schulden, behoudens de schuld uit hoofde van de leenbijstand welke, indien [appellante] haar schuldsaneringsregeling uiteindelijk met een schone lei weet te beëindigen, geheel zal worden kwijtgescholden, zoals blijkt uit overgelegde stukken. Hierbij baseert het hof, nu er door [appellante] geen betalingsbewijzen dan wel andere verificatoire bescheiden zijn overgelegd waaruit de volledige afbetaling van haar nieuwe schulden genoegzaam kan worden herleid, zich op de uitdrukkelijke mededeling van de beschermingsbewindvoerder dat zulks het geval is, zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan. Ten aanzien van het door [appellante] aan de werkgever van haar partner terugbetaalde bedrag van € 2.383,26 oordeelt het hof dat niet vastgesteld kan worden dat het hier om een (verkapte) lening of anderszins om een nieuw ontstane nieuwe schuld zou gaan. Hiermee telt ook mee dat het hier gaat om de aanwending van één aan [appellante] zelf toekomende teruggave van belasting, althans door haar na het verstrijken van de reguliere termijn ontvangen toeslag.
3.10.3.
Voor het hof staat echter ook vast dat [appellante] haar bewindvoerder niet, althans niet tijdig, heeft geïnformeerd met betrekking tot de wijze waarop en constructie waarmee zij haar nieuwe schulden af wilde gaan lossen dan wel reeds had afgelost. Een en ander klemt des te meer nu door de bewindvoerder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is aangedragen, en door [appellante] onweersproken is gelaten, dat zij [appellante] direct na de eindzitting op 3 december 2018 had medegedeeld dat de wijze waarop zij haar nieuwe schulden wilde gaan aflossen eerst ter goedkeuring aan de rechter-commissaris diende te worden voorgelegd, wat daar verder ook van zij. Het hof is dan ook van oordeel dat [appellante] hiermee haar (spontane) informatieplicht nadrukkelijk geschonden heeft.
3.10.4.
Vast staat eveneens, te meer nu zij zulks zowel bij beroepschrift als bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspannings- en sollicitatieplicht, ondanks herhaalde waarschuwingen en aansporingen van zowel haar bewindvoerder als de rechter-commissaris, niet immer na behoren is nagekomen. Bij elkaar opgeteld betreft het hier een periode van ruim acht maanden waarin zulks niet het geval is geweest. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw.
3.10.5.
Nu echter voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] haar nieuwe schulden, met uitzondering van de schuld uit hoofde van de leenbijstand, geheel heeft afbetaald en zij sinds augustus 2018 aan haar inspannings- en sollicitatieplicht voldoet acht het hof in dit specifieke geval termen aanwezig om, zoals door [appellante] ook is verzocht, de schuldsaneringsregeling te verlengen teneinde [appellante] daarmee een laatste kans te geven gedurende deze verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waaronder met name ook, maar niet alleen, de inspannings-, sollicitatie- en (spontane) informatieverplichting, naar behoren na te komen. Gelet op de aard en ernst van de tekortkomingen, het feit dat het om meerdere tekortkomingen gaat en [appellante] gedurende het verloop van haar schuldsaneringsregeling bij herhaling door zowel haar bewindvoerder als de rechter-commissaris is gewaarschuwd -zonder het gewenste resultaat- acht het hof een verlenging voor de duur van 12 maanden gepast. Het hof wijst [appellante] er hierbij nadrukkelijk op dat zij, zoals ook op de mondelinge behandeling in hoger beroep uitdrukkelijk aan haar nogmaals is uitgelegd, zich stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat zij aantoonbaar (schriftelijk) minimaal vier keer per maand en gericht dient te solliciteren op openstaande vacatures. Daarnaast dient [appellante] , zo dit nog niet gebeurd is, verificatoire bescheiden aan de bewindvoerder over te leggen dat zij staat ingeschreven bij ten minste vier uitzendbureaus en het UWV Werkplein. Voorts dient [appellante] steeds, en gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Fw ook spontaan, kopieën (en in geval van een digitale sollicitatie bijvoorbeeld middels een print-screen of .pdf bestand) van haar sollicitatiebewijzen- en formulieren, alsmede van de vacaturetekst en op haar sollicitaties ontvangen reacties e.d. te maken en tijdig aan de bewindvoerder toe te sturen.
3.10.6.
Nu het hof van oordeel is dat een verlenging van één jaar geïndiceerd is zal de verlenging thans - gegeven de cassatietermijn van 8 dagen als voortvloeiend uit artikel 355 lid 2 Fw jo 351 lid 5 Fw - duren tot 30 maart 2020, nu in de periode 19 oktober 2018 tot en met 29 maart 2019 gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935) de verplichtingen uit hoofde van afdeling II van de derde titel van de Faillissementswet voor [appellante] in ieder geval niet hebben gegolden respectievelijk gelden. Het hof zal aldus de thans aan de orde zijnde einddatum bepalen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet;
verlengt de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met 12 maanden na het eerste moment waarop dit arrest onherroepelijk kan worden, derhalve tot 30 maart 2020;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en S.C.H. Molin en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2019.