3.10.Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.10.2.Het hof acht het voldoende aannemelijk dat er thans geen sprake meer is van nieuwe schulden, behoudens de schuld uit hoofde van de leenbijstand welke, indien [appellante] haar schuldsaneringsregeling uiteindelijk met een schone lei weet te beëindigen, geheel zal worden kwijtgescholden, zoals blijkt uit overgelegde stukken. Hierbij baseert het hof, nu er door [appellante] geen betalingsbewijzen dan wel andere verificatoire bescheiden zijn overgelegd waaruit de volledige afbetaling van haar nieuwe schulden genoegzaam kan worden herleid, zich op de uitdrukkelijke mededeling van de beschermingsbewindvoerder dat zulks het geval is, zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan. Ten aanzien van het door [appellante] aan de werkgever van haar partner terugbetaalde bedrag van € 2.383,26 oordeelt het hof dat niet vastgesteld kan worden dat het hier om een (verkapte) lening of anderszins om een nieuw ontstane nieuwe schuld zou gaan. Hiermee telt ook mee dat het hier gaat om de aanwending van één aan [appellante] zelf toekomende teruggave van belasting, althans door haar na het verstrijken van de reguliere termijn ontvangen toeslag.
3.10.3.Voor het hof staat echter ook vast dat [appellante] haar bewindvoerder niet, althans niet tijdig, heeft geïnformeerd met betrekking tot de wijze waarop en constructie waarmee zij haar nieuwe schulden af wilde gaan lossen dan wel reeds had afgelost. Een en ander klemt des te meer nu door de bewindvoerder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is aangedragen, en door [appellante] onweersproken is gelaten, dat zij [appellante] direct na de eindzitting op 3 december 2018 had medegedeeld dat de wijze waarop zij haar nieuwe schulden wilde gaan aflossen eerst ter goedkeuring aan de rechter-commissaris diende te worden voorgelegd, wat daar verder ook van zij. Het hof is dan ook van oordeel dat [appellante] hiermee haar (spontane) informatieplicht nadrukkelijk geschonden heeft.
3.10.4.Vast staat eveneens, te meer nu zij zulks zowel bij beroepschrift als bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspannings- en sollicitatieplicht, ondanks herhaalde waarschuwingen en aansporingen van zowel haar bewindvoerder als de rechter-commissaris, niet immer na behoren is nagekomen. Bij elkaar opgeteld betreft het hier een periode van ruim acht maanden waarin zulks niet het geval is geweest. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw.
3.10.5.Nu echter voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] haar nieuwe schulden, met uitzondering van de schuld uit hoofde van de leenbijstand, geheel heeft afbetaald en zij sinds augustus 2018 aan haar inspannings- en sollicitatieplicht voldoet acht het hof in dit specifieke geval termen aanwezig om, zoals door [appellante] ook is verzocht, de schuldsaneringsregeling te verlengen teneinde [appellante] daarmee een laatste kans te geven gedurende deze verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waaronder met name ook, maar niet alleen, de inspannings-, sollicitatie- en (spontane) informatieverplichting, naar behoren na te komen. Gelet op de aard en ernst van de tekortkomingen, het feit dat het om meerdere tekortkomingen gaat en [appellante] gedurende het verloop van haar schuldsaneringsregeling bij herhaling door zowel haar bewindvoerder als de rechter-commissaris is gewaarschuwd -zonder het gewenste resultaat- acht het hof een verlenging voor de duur van 12 maanden gepast. Het hof wijst [appellante] er hierbij nadrukkelijk op dat zij, zoals ook op de mondelinge behandeling in hoger beroep uitdrukkelijk aan haar nogmaals is uitgelegd, zich stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat zij aantoonbaar (schriftelijk) minimaal vier keer per maand en gericht dient te solliciteren op openstaande vacatures. Daarnaast dient [appellante] , zo dit nog niet gebeurd is, verificatoire bescheiden aan de bewindvoerder over te leggen dat zij staat ingeschreven bij ten minste vier uitzendbureaus en het UWV Werkplein. Voorts dient [appellante] steeds, en gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Fw ook spontaan, kopieën (en in geval van een digitale sollicitatie bijvoorbeeld middels een print-screen of .pdf bestand) van haar sollicitatiebewijzen- en formulieren, alsmede van de vacaturetekst en op haar sollicitaties ontvangen reacties e.d. te maken en tijdig aan de bewindvoerder toe te sturen.
3.10.6.Nu het hof van oordeel is dat een verlenging van één jaar geïndiceerd is zal de verlenging thans - gegeven de cassatietermijn van 8 dagen als voortvloeiend uit artikel 355 lid 2 Fw jo 351 lid 5 Fw - duren tot 30 maart 2020, nu in de periode 19 oktober 2018 tot en met 29 maart 2019 gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935) de verplichtingen uit hoofde van afdeling II van de derde titel van de Faillissementswet voor [appellante] in ieder geval niet hebben gegolden respectievelijk gelden. Het hof zal aldus de thans aan de orde zijnde einddatum bepalen.