In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de werkgever voor schade die de werknemer zou hebben geleden door beroepsziekte als gevolg van langdurig repeterend werk. De werknemer, die in 1990 in dienst trad als machinebediende, stelde dat hij door zijn werkzaamheden schouderklachten had opgelopen, wat leidde tot arbeidsongeschiktheid. De kantonrechter had de werknemer in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering wegens verjaring. Het hof oordeelde dat de werknemer niet eerder dan 20 maart 2013 bekend was met zijn schade, waardoor de verjaringstermijn niet was verstreken. Het hof concludeerde dat de werknemer onvoldoende bewijs had geleverd voor het causaal verband tussen zijn klachten en de werkzaamheden. De vordering van de werknemer werd afgewezen, maar het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover het de verjaring betrof. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. In de vrijwaringszaak tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar werd het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, omdat de vordering van de werkgever was afgewezen.