Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 7 juni 2016 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- een brief van 30 juni 2016 waarbij van de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] producties ten behoeve van de comparitie van partijen aan het hof zijn toegezonden die onderdeel uitmaken van het procesdossier;
- het proces-verbaal van comparitie van 14 juli 2016;
- de memorie van grieven, tevens wijziging c.q. aanvulling feiten en rechtsgrondslagen;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , met producties;
- de memorie van antwoord tevens incidenteel appel van [geïntimeerde 3] ;
- memorie van antwoord in incidenteel appel;
- de brief van 3 januari 2018 van mr A.M.C. Marius-van Eeghen, waarbij productie III aan het hof is toegezonden.
- het pleidooi d.d. 17 januari 2018, waarbij van de zijde van partij [appellant] en van de zijde van partijen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] pleitnotities zijn overgelegd en waarbij de voornoemde brief van 3 januari 2018 en daarbij toegezonden productie in het geding zijn gebracht.
- De advocaat van [geïntimeerde 3] heeft niet aan de hand van een pleitnota gepleit, maar zich aangesloten bij de inhoud van de pleitnota van de zijde van partijen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
6.De beoordeling
- Partijen zijn, ieder voor een gelijk deel, de gerechtigden tot de nalatenschap van hun moeder [eflaatster] , verder te noemen: ‘erflaatster’, die op [datum overlijden] 2011 overleed. Partijen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.
(…) Op de 16e februari liet [appellant] weten dat hij zou vertrekken op het moment dat de woning bij de notaris zou zijn overgedragen (…)” - niet worden opgemaakt dat [appellant] de woning op 1 juli 2012 eerst zou moeten verlaten indien deze voor die datum in de verkoop zou zijn gebracht. Onder punt drie van bijlage 1 is immers opgenomen: “
verlaat het huisuiterlijk 1 juli 2012of in onderling overleg zoveel eerder als noodzakelijk i.v.m. een eerdere oplevering voor verkoop.” In het licht van het aanwezige bewijs heeft [appellant] onvoldoende gemotiveerd betwist dat met hem is overeengekomen dat hij de woning uiterlijk 1 juli 2012 zou ontruimen. Voor nadere bewijslevering, waaronder tegenbewijs, is daarom geen plaats. Voor zover [appellant] in hoger beroep het bestaan van een afspraak om de woning te ontruimen op zich zelf heeft beoogd te betwisten oordeelt het hof dat hij die betwisting, gezien bijlage 1 bij de brief van 15 december 2011, waar hij zelf naar verwijst niet heeft onderbouwd. Nadere bewijslevering, waaronder tegenbewijs, is daarom niet aan de orde.
“(…) In oktober 2010 is de aangifte 2009 met moeder besproken. Dan wordt eerst een inventarisatie gemaakt. Ik heb moeder toen gevraagd naar de geldleningen omdat die nooit eerder in de aangiftes waren verwerkt. Moeder zei dat nu ze al zo’n ruzie hierover had met haar dochter, ze het geld niet meer terug hoefde. Ze had het niet nodig. Ze deelde mee dat zij de schulden van allebei haar zonen uit geldlening kwijtschold. Ik heb haar nog gevraagd wat ze wilde met de rente maar ze gaf aan daar ook geen aanspraak op te maken. Ik heb [appellant] gevraagd of hij de kwijtschelding aanvaardde en dat deed hij. (…) Moeder is er in ieder geval niet op terug gekomen. (…) Het bestaan van de geldleningen is niet alsnog verwerkt in de belastingaangiftes. Moeder wilde het er niet in hebben. (…)”.
Hierbij verklaar ik, [appellant] , geb. [geboortedatum] 1946, in aanvulling op de twee bekende schuldbekentenissen, dd. 20-04-2001 aan mw. [eflaatster] , van respect.
“(…) De heer [appellant] (…) was in beginsel bereid deze volmacht eveneens te ondertekenen in dier voege, dat hieraan moest worden toegevoegd – zulks op zijn uitdrukkelijk verzoek- de navolgende restrictie, woordelijk luidende als volgt: “en zulks vooralsnog met uitsluiting van de kwesties en/of problemen ten aanzien van de verschuldigde bedragen wegens geldleningen (…) aan de boedel van erflaatster.”(…)”- blijkt, dat geen sprake is van kwijtschelding.