ECLI:NL:GHSHE:2018:681

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
17/00139
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het bijzondere tarief voor kampeerauto's en de oldtimerregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van het bijzondere tarief voor kampeerauto's. De belanghebbende, die sinds 21 juni 2007 houder is van een bestelauto die omgebouwd is tot kampeerauto, heeft op 22 juni 2015 verzocht om toepassing van het bijzondere tarief voor motorrijtuigenbelasting met ingang van 1 januari 2014. Dit verzoek werd door de Inspecteur gehonoreerd met ingang van 24 april 2015. De belanghebbende stelde dat hij niet op de hoogte was dat hij een verzoek moest indienen en dat een medewerker van de Belastingtelefoon hem had verzekerd dat het bijzondere tarief automatisch zou worden toegepast.

Het Hof oordeelde dat voor de toepassing van het bijzondere tarief een verzoek vereist is en dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een toezegging is gedaan door de Belastingtelefoon. De belanghebbende had niet kunnen aantonen wanneer en met wie hij contact had gehad, en het Hof achtte het niet geloofwaardig dat hij pas in juni 2015 actie had ondernomen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, die het beroep van de belanghebbende ongegrond had verklaard, en oordeelde dat de Inspecteur de wettelijke regeling correct had toegepast.

De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en dat de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd. Er waren geen redenen om het griffierecht te vergoeden of om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00139
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 december 2016, nummer BRE 15/8054 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende het hierna vermelde verzoek om toepassing van het bijzondere tarief voor de motorrijtuigenbelasting.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft op 22 juni 2015 verzocht om toepassing van het bijzondere tarief als bedoeld in artikel 23a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. Bij beschikking van 14 augustus 2015 is dit verzoek gehonoreerd met ingang van 24 april 2015. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de beschikking gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 20 december 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde de heer [A] , alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B] en mevrouw [C] .
1.6.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van een brief van 5 december 2013 van de Belastingdienst/Centrale administratie met daarop door hem zelf met de pen aangebrachte aantekeningen.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende is sinds 21 juni 2007 houder van een motorrijtuig, een bestelauto die aanvankelijk geregistreerd stond onder kenteken [kenteken 1] (hierna: het motorrijtuig). De eerste tenaamstelling van het oorspronkelijke kentekenbewijs van het motorrijtuig was op 2 januari 1984.
2.2.
Belanghebbende heeft het motorrijtuig vervolgens omgebouwd tot kampeerauto. Na de ombouw heeft hij het motorrijtuig op 7 augustus 2009 geregistreerd onder kenteken [kenteken 2] . Vaststaat dat het motorrijtuig sindsdien een kampeerauto is in de zin van de Wet MRB.
2.3.
In de periode van 2 januari 2009 tot 1 januari 2014 heeft belanghebbende voor het motorrijtuig gebruik gemaakt van de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting (hierna: mrb), zoals die destijds gold voor motorrijtuigen van 25 jaar of ouder (hierna: de oldtimervrijstelling).
2.4.
Begin december 2013 ontving belanghebbende een brief van de Belastingdienst waarin werd gemeld dat de oldtimervrijstelling vanaf 1 januari 2014 zou worden gewijzigd, in die zin dat de vrijstelling voor oldtimers zou worden beperkt tot motorrijtuigen van 40 jaar of ouder. Uit voorzorg heeft belanghebbende toen de geldigheid van het kentekenbewijs van zijn motorrijtuig vanaf 31 december 2013 tot 29 april 2014 laten schorsen in de zin van Hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994. Ook gedurende de periodes van 8 januari 2015 tot 24 april 2015 en van 13 november 2015 tot 14 maart 2016 was de geldigheid van het kentekenbewijs geschorst.
2.5.
Op 22 juni 2015 heeft belanghebbende een verzoek gedaan om toepassing van het bijzondere tarief mrb voor kampeerauto’s met ingang van 1 januari 2014. De Inspecteur heeft daarop met dagtekening 14 augustus 2015 een beschikking afgegeven, waarin staat vermeld dat met ingang van 24 april 2015 het bijzondere tarief voor kampeerauto’s wordt toegepast.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op toepassing van het bijzondere tarief voor kampeerauto’s met ingang van 1 januari 2014.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is van mening dat eerst met ingang van 24 april 2015 het bijzondere tarief voor kampeerauto’s van toepassing is.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen hieraan ter zitting - al dan niet op vragen van het Hof - het volgende toegevoegd.
Belanghebbende
Ik heb het nummer van de Belastingtelefoon autobelastingen gebeld. Een vriend van mij had ook een bus en zei dat je niet automatisch onder het bijzondere tarief valt. Ik heb toen de website geraadpleegd, maar het werd niet duidelijk. Ik heb toen gebeld. Er werd gezegd dat het bijzonder tarief reeds wordt toegepast en dat ik dus niets hoefde te ondernemen. Zo werd het gezegd. Ik denk dat ik gebeld heb begin van het nieuwe jaar. Uit voorzorg had ik de auto geschorst omdat ik niet wist wat het precies ging inhouden. In die schorsingsperiode heb ik actie ondernomen om het uit te zoeken. Op de brief van begin december heb ik aantekeningen gemaakt. Ik overleg deze brief.
Het kwarttarief is € 1.015. Het normale tarief is ruim € 4.000.
Het bedrag werd afgeschreven van onze gezamenlijke rekening. Ik kijk daar nooit naar. Mijn vrouw attendeerde mij er op ergens in 2015. Op die rekening storten we regelmatig bedragen. Er staat altijd een buffer op.
Ik ben bereid om een compromis te sluiten.
De Inspecteur
Het is niet aannemelijk gemaakt dat destijds met de Belastingtelefoon is gebeld. Over de bij de Rechtbank gemaakte opmerking over het kunnen inzien van het kenteken, merk ik op dat medewerkers van de Belastingtelefoon het kenteken in het algemeen kunnen inzien. Maar daaraan kunnen ze niet zien dat het een kampeerauto is.
De informatie op de website van de Belastingdienst was wel toereikend. De overgangsregeling voor oldtimers gold alleen voor benzine-auto’s.
Het is sinds jaar en dag al zo dat een verzoek om toepassing van het bijzondere tarief moet worden gedaan. De enige uitzondering daarop sinds 2013 is de situatie dat als je de auto als een kampeerwagen hebt gekocht terwijl het bijzondere tarief al van toepassing was bij de vorige eigenaar, dat dan geen verzoek meer behoeft te worden ingediend. Het bijzondere tarief gaat dan automatisch over.
Als er al eerder gebeld is, dan stel ik dat nooit specifieke bedragen kunnen worden genoemd door de medewerkers van de Belastingtelefoon. Voorts is niet duidelijk welke vragen en op welke manier vragen zijn gesteld. De Belastingtelefoon geeft slechts algemene inlichtingen.
Indien voorafgaande aan het toepassen van de oldtimervrijstelling het bijzondere tarief zou hebben gegolden, dan zou geen nieuw verzoek noodzakelijk zijn geweest bij het vervallen van de oldtimervrijstelling. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Het onderzoek van de Consumentenbond naar de Belastingtelefoon heeft betrekking op de Belastingtelefoon voor vragen over de inkomstenbelasting. Voor de autobelastingen geldt een afzonderlijk nummer.
Ik ben niet bereid tot het sluiten van een compromis. De wettelijke regeling is helder ten aanzien van het indienen van een verzoek en de ingangsdatum. Alle kampeerauto’s worden op dezelfde wijze behandeld. Andere eigenaren van kampeerauto’s waarvan de oldtimervrijstelling verviel, hebben overigens wel tijdig een verzoek ingediend. Gelet op de periodes van schorsing is het nadeel voor belanghebbende een stuk minder dan de genoemde € 3.000. Ik schat ongeveer € 1.800.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Inspecteur en tot aanpassing van de beschikking waarbij de ingangsdatum van de toepassing van het bijzondere tarief wordt gesteld op 1 januari 2014. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende bestrijdt in de eerste plaats het oordeel van de Rechtbank dat de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd. Naast de uitleg van de wettelijke regeling, heeft de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar tevens aangegeven dat zijns inziens niet of onvoldoende was gebleken dat aan belanghebbende onjuiste informatie was verstrekt. Het Hof is van oordeel dat de uitspraak op bezwaar daarmee voldoende is gemotiveerd.
4.2.
Belanghebbende bestrijdt niet dat de Inspecteur de wettelijke regeling op de juiste wijze heeft toegepast. Belanghebbende meent echter dat hij mocht vertrouwen op uitlatingen van een medewerker van de Belastingtelefoon. Belanghebbende stelt dat deze medewerker ongeclausuleerd heeft medegedeeld dat het bijzondere tarief vanaf 1 januari 2014 van toepassing was, zonder dat daar nog expliciet om zou moeten worden verzocht. Om die reden heeft belanghebbende niet eerder dan nadat hem was gebleken dat het bijzondere tarief niet was toegepast, pas in juni 2015 alsnog verzocht om toepassing van het bijzondere tarief, aldus belanghebbende.
4.3.
De Inspecteur heeft bestreden dat een medewerker van de Belastingtelefoon een dergelijke toezegging zou hebben gedaan.
4.4.
Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan slagen indien belanghebbende aan een medewerker van de Belastingtelefoon de juiste en volledige informatie heeft verstrekt, en op basis van die gegevens een uitlating is gedaan op grond waarvan belanghebbende mocht menen dat geen verzoek om toepassing van het bijzondere tarief behoefde te worden ingediend. De bewijslast dat van een dergelijke situatie sprake is, rust - zoals de Rechtbank terecht heeft geoordeeld - op belanghebbende.
Het Hof acht belanghebbende daarin niet geslaagd. Belanghebbende heeft niet kunnen aangeven wanneer en met wie hij het gesprek heeft gevoerd. Aanvankelijk heeft hij gesteld dat het gesprek heeft plaatsgevonden in december 2013, maar later wordt ook geopperd dat het gesprek mogelijk in januari 2014 heeft plaatsgevonden. Zo er al een gesprek heeft plaatsgevonden, is voorts niet duidelijk wat de inhoud van dat gesprek is geweest, met name is niet duidelijk wat de vraagstelling is geweest waarop eventuele antwoorden zijn gegeven en of de desbetreffende medewerker over alle relevante gegevens beschikte. Zo is niet uit te sluiten dat de medewerker van de Belastingtelefoon slechts algemene inlichtingen heeft gegeven over de wijziging van het regime voor oldtimers.
Het Hof acht het in dit geval ook opmerkelijk dat belanghebbende pas in juni 2015 aan de bel trekt en acht het niet geloofwaardig dat belanghebbende - in een situatie waarin hij aanvankelijk expliciet navraag zou hebben gedaan over de omvang van de verschuldigde motorrijtuigenbelasting - al die tijd niet heeft opgemerkt dat het normale tarief is geheven in plaats van het bijzondere tarief. Belanghebbendes betoog dat hij de gezamenlijke rekening van hem en zijn echtgenote, ten laste waarvan de motorrijtuigenbelasting werd afgeschreven, al die tijd niet heeft geraadpleegd, acht het Hof niet geloofwaardig.
Het gegeven dat uit onderzoeken van de Consumentenbond is gebleken dat medewerkers van de Belastingtelefoon frequent verkeerde informatie verstrekken, leidt niet tot een ander oordeel. Dit zegt immers niets over de eventueel aan belanghebbende verstrekte inlichtingen, nog los van het feit dat niet is gebleken dat dit onderzoek ook betrekking had op de Belastingtelefoon autobelastingen.
Slotsom
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep ongegrond, en
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 16 februari 2018 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.