ECLI:NL:GHSHE:2018:5349

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
24 december 2018
Zaaknummer
17/00753
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzuimboete opgelegd door de Belastingdienst voor niet tijdig indienen van aangifte inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een verzuimboete van € 344 is opgelegd voor het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2014. De belanghebbende had een uitnodiging tot het doen van aangifte ontvangen, maar heeft deze pas op 26 februari 2016 ingediend, na meerdere herinneringen en aanmaningen van de inspecteur. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar de belanghebbende is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Het Hof heeft geoordeeld dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd, omdat het beboetbare feit zich voordeed in 2015, toen de oude beleidsregels van toepassing waren. De belanghebbende heeft voldaan aan de voorwaarden voor matiging van de boete, omdat de aangifte alsnog is ingediend voordat een ambtshalve aanslag is opgelegd. Het Hof heeft de verzuimboete daarom verminderd tot € 49, en de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten. Tevens is de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de kosten van het bezwaar en de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00753
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 september 2017, nummer BRE 16/7552 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Haaglanden/kantoor Den Haag,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden boetebeschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer] H.46.01) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.198 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 344.
De aanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 495 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 augustus 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [B] , [C] en [D] .
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

2.1.
Met dagtekening 28 februari 2015 ontvangt belanghebbende een uitnodiging tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2014 (hierna: de aangifte). De inspecteur verleent voor het doen van de aangifte uitstel tot en met 1 september 2015.
2.2.
Op 2 oktober 2015 zendt de inspecteur belanghebbende een herinnering voor het indienen van de aangifte. Op 4 november 2015 stuurt de inspecteur belanghebbende een aanmaning voor het indienen van de aangifte. De aanmaning vermeldt dat de inspecteur de aangifte uiterlijk op 18 november 2015 moet hebben ontvangen.
2.3.
Op 26 februari 2016 ontvangt de inspecteur de aangifte.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of terecht een verzuimboete van € 344 is opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar inzake de verzuimboete en vermindering van de verzuimboete tot € 49. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Ingevolge artikel 67a, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vormt, indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn heeft gedaan, dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem, uiterlijk bij de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete van ten hoogste
€ 5.278 kan opleggen. Vanaf 19 november 2015 is deze termijn verstreken en is het verzuim ingetreden.
4.2.
Op grond van paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) legt de inspecteur ter zake van een aangifteverzuim een verzuimboete op van zeven procent van het wettelijk maximum van artikel 67a van de AWR. Op grond van paragraaf 21, vierde lid, van het BBBB is slechts sprake van een verzuim, indien belanghebbende de aangifte niet binnen een door de inspecteur gestelde termijn heeft gedaan en hij geen gevolg heeft gegeven aan een aanmaning van de inspecteur.
4.3.
Op grond van paragraaf 21, achtste lid, van het BBBB, zoals die luidde tot 1 januari 2016, kan, indien de Inspecteur de verzuimboete oplegt bij afzonderlijke beschikking vóór de aanslag, het alsnog indienen van de aangifte een omstandigheid zijn die aanleiding geeft de verzuimboete te matigen. Van een dergelijke strafverminderende omstandigheid is sprake, als de belanghebbende alsnog de aangifte doet in de periode die aanvangt met het verstrijken van de termijn in de aanmaning en uiterlijk in voorkomende gevallen eindigt op de dag dat de inspecteur uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking doet. Het voorgaande geldt dus ook als de belanghebbende alsnog de aangifte doet kort na het verstrijken van de termijn in de aanmaning. In dergelijke gevallen zal de inspecteur de verzuimboete ambtshalve verminderen. In de in dit lid genoemde gevallen wordt de verzuimboete voor de inkomstenbelasting gematigd tot 1 procent van het wettelijk maximum van artikel 67a van de AWR.
4.4.
In april 2014 is op basis van het BBBB tussen de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën een werkwijze afgesproken over de behandeling van aangifteverzuimboeten, wegens onder meer het niet tijdig doen van aangiften IB, die na 1 januari 2014 worden opgelegd (hierna: de Werkinstructie). De Werkinstructie, gepubliceerd in V-N 2015/36.5, vermeldt onder meer het volgende:
“(...). De gemaakte afspraken luiden als volgt:
- Indien de uiterlijke termijn genoemd in de aanmaning is verstreken en de aangifte wordt alsnog ingediend, maar wel uiterlijk voor de uitspraak op bezwaar dan gaan we terug met de verzuimboete naar € 49 (IB) (…) indien belanghebbende er blijk van heeft gegeven zijn aangiftegedrag te willen verbeteren.
- Dat is mogelijk bij telefonisch contact bij het binnenpraten.
- Bij het contact wordt aangegeven dat de boete eerst op het hoge bedrag wordt opgelegd en hoe kan worden bewerkstelligd dat deze wordt verminderd.
(…)
- Het is ook akkoord om belanghebbenden bij wie geen telefonisch contact is gelegd bij het binnenpraten omdat de aangifte reeds (weliswaar te laat) binnen was, ambtshalve op dezelfde wijze te behandelen als belanghebbenden waarbij dat wel is gebeurd en die er blijk van hebben gegeven het aangiftegedrag te willen verbeteren.
Deze afspraken zijn als volgt vertaald naar de praktijk
(…)
4. In het geval de aangifte te laat, maar voordat de ambtshalve regeling is afgerond, wordt ingediend (en er is geen contact geweest zoals omschreven in situatie 3), brengt een gelijke behandeling met zich mee dat de boete teruggebracht wordt naar de lagere bedragen (het streven is immers het indienen van aangiften te belonen). (…) ”
Met ingang van 1 januari 2016 is het boetebeleid gewijzigd en is paragraaf 21, achtste lid, van het BBBB, dat voorziet in de matiging van verzuimboeten, vervallen.
4.5.
Op grond van paragraaf 1, derde lid, van het BBBB, zoals dit luidt vanaf 1 januari 2016, blijven op beboetbare feiten die zijn begaan vóór de inwerkingtredingsdatum van dit besluit de (oude) beleidsregels van toepassing, zoals deze luidden ten tijde van het begaan van het beboetbare feit. Indien ter zake van deze feiten op het moment van inwerkingtreding van dit besluit nog geen boete is opgelegd of de boetebeschikking nog niet onherroepelijk vaststaat, dan zijn de beleidsregels van dit (nieuwe) besluit van toepassing voor zover deze gunstiger zijn voor belanghebbende.
4.6.
Belanghebbende stelt dat de beboetbare gedraging zich voordeed op een moment dat voor verzuimboeten het in de Werkinstructie opgenomen beleid betreffende paragraaf 21, achtste lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst gold. Op grond van dat beleid moet de verzuimboete worden verminderd tot € 49 - zijnde één procent van het wettelijk maximum van artikel 67a van de AWR - omdat belanghebbende heeft voldaan aan de voorwaarde voor die vermindering, namelijk het alsnog doen van aangifte. Dat dat beleid op het moment van het vervullen van die voorwaarde niet meer gold doet daar niet aan af omdat voor de boeteoplegging moet worden gekeken naar het beleid zoals dat gold op het moment van de beboetbare gedraging. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat nu de strafverminderende omstandigheid - het alsnog doen van de aangifte - zich pas voordeed nadat dat beleid was ingetrokken, die omstandigheid geen reden kan zijn de verzuimboete te matigen.
4.7.
Niet in geschil is dat het beboetbare feit, het niet tijdig indienen van de aangifte, is begaan in 2015. Naar het oordeel van het Hof volgt uit paragraaf 1, derde lid, van het BBBB dat dan de oude beleidsregels, in dit geval paragraaf 21, achtste lid, van het BBBB en de daarop gebaseerde Werkinstructie, op dit feit van toepassing zijn. Vast staat dat, na het verstrijken van de aanmaningstermijn, alsnog de aangifte is ingediend, voordat een ambtshalve aanslag is opgelegd. Uit de Werkinstructie (onder 4) volgt dat het alsnog indienen van de aangifte, in een geval als dit, waarin geen contact heeft plaatsgevonden (voorafgaand aan het indienen van de aangifte) voldoende was om te doen blijken van verbeterd aangiftegedrag en de boete terug te brengen naar het lagere bedrag. Dat de voorwaarde om voor de toepassing van dit beleid in aanmerking te komen, het alsnog indienen van de aangifte pas in 2016, derhalve na het vervallen van dit beleid, is vervuld, doet hieraan niet af, omdat het tijdstip waarop het beboetbare feit is begaan bepalend is.
4.8.
Gelet op het voorgaande dient de verzuimboete te worden verminderd tot € 49. Die boete acht het Hof passend en geboden.
Slotsom
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten ter zake van het beroep.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 124 te vergoeden.
Ten aanzien van de kosten van het bezwaar
4.11.
Belanghebbende heeft voordat de Inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan verzocht om vergoeding van de kosten van het bezwaar.
4.12.
Uit het overwogene volgt, dat de Inspecteur de verzuimboete had moeten matigen. Dit levert een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid op. Derhalve acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.13.
Het Hof stelt de kosten van het bezwaar, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1 (punt) x € 249 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 249.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.15.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 501 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1002.
4.16.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaarthet hoger beroep gegrond,
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
  • verklaarthet tegen de uitspraak van de Inspecteur bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond,
  • vernietigtde uitspraak van de Inspecteur,
  • vermindertde boete tot een bedrag van € 49,
  • gelastdat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 124 vergoedt,
  • veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 249,
  • veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1002.
Aldus gedaan op 20 december 2018 door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en J.J. van den Broek, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.