ECLI:NL:GHSHE:2018:5343

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
20-002492-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake woninginbraak, geweld en witwassen met aanzienlijke maatschappelijke impact

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, samen met mededaders, is schuldig bevonden aan een woninginbraak waarbij een grote hoeveelheid hennepplanten, een personenauto en andere goederen zijn weggenomen. De inbraak vond plaats op 5 juni 2011 in Sint Maartensdijk, waarbij de verdachte en zijn mededaders geweld hebben gebruikt tegen het slachtoffer, die werd vastgebonden en mishandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders goed voorbereid te werk zijn gegaan en dat hun handelen ernstige gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer, zowel financieel als emotioneel. Het hof heeft ook de maatschappelijke impact van dergelijke misdrijven in overweging genomen, gezien de stimulans die het rippen van hennepkwekerijen geeft aan het criminele circuit. De verdachte is ook schuldig bevonden aan gewoontewitwassen, wat een ernstige bedreiging vormt voor de legale economie. De opgelegde straf is 3 jaren en 6 maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen, maar heeft besloten dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002492-15
Uitspraak : 21 december 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 31 juli 2015 in de strafzaak met parketnummer
01-889028-11 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
wonende te [adres verdachte] ,
met als BRP-adres: [BRP-adres verdachte] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld.
De officier van justitie heeft eveneens hoger beroep ingesteld, doch heeft dit appel beperkt tot de feiten 1, 4, 5, 6, 7, 10 en 11.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, zijn de benadeelde partijen [benadeelde partij feit 9] en [benadeelde partij feit 11] in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. Deze benadeelde partijen hebben hun vorderingen in hoger beroep niet gehandhaafd, waardoor die vorderingen in hoger beroep niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte zal vrijspreken van het onder 5, 6, 7, 10 (primair en subsidiair) en 11 (primair en subsidiair) ten laste gelegde, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte onder 1 (primair), 2, 3, 4 en 8 is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent het beslag en op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij feit 5] , [benadeelde partij feit 6] en [benadeelde partij feit 7] conform de rechtbank.
De verdediging heeft:
  • primair integrale vrijspraak van de onder 1 (primair en subsidiair), 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 10 (primair en subsidiair) en 11 (primair en subsidiair) ten laste gelegde feiten bepleit;
  • subsidiair, in geval van een veroordeling, een strafmaatverweer gevoerd;
  • zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot het beslag;
  • verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij feit 5] , [benadeelde partij feit 6] en [benadeelde partij feit 7] af te wijzen, dan wel om de benadeelde partijen daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraken door de rechtbank van de onder 4, 5, 6, 7, 9 en 10 ten laste gelegde feiten. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit tegen voormelde feiten is gericht.
Nu het openbaar ministerie echter ook tegen de vrijspraken van feiten 4, 5, 6, 7 en 10 in hoger beroep is gekomen, zijn deze feiten thans desalniettemin aan de orde. Feit 9 is daarentegen niet meer aan de orde in hoger beroep.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 6 januari 2012 en voor zover thans nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 juni 2011, althans in of omstreeks de periode van 4 juni 2011 tot en met 5 juni 2011, te Sint Maartensdijk, gemeente Tholen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning (aan de [adres feit 1] ), terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich daar buiten weten en/of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aantal (delen van) hennepplanten en/of (een) (personen)auto(sleutels) en/of enig(e) ander(e) goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer feit 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer feit 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk gewelddadig en/of dreigend die [slachtoffer feit 1] meermalen, althans eenmaal, in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of de enkels/voeten van die [slachtoffer feit 1] heeft/hebben vastgebonden en/of vastgemaakt;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juni 2011, althans in of omstreeks de periode van 4 juni 2011 tot en met 5 juni 2011, te Sint Maartensdijk, gemeente Tholen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning (aan de [adres feit 1] ), met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer feit 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid (delen van) hennepplanten en/of een (personen)auto(sleutels) en/of enig(e) ander(e) goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer feit 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk gewelddadig en/of dreigend die [slachtoffer feit 1] meermalen, althans eenmaal, in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of de enkels/voeten van die [slachtoffer feit 1] heeft/hebben vastgebonden en/of vastgemaakt.
2.
hij op of omstreeks 12 mei 2011 te Schijndel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende in/uit een woning (aan de [adres feit 2] ) weg te nemen een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer feit 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, het slot van de keukendeur heeft geforceerd en/of afgebroken en/of met een sloopbeitel, althans enig voorwerp, een of meer bovenlicht(en)/ uitzetra(a)m(en) heeft getracht open te breken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in of omstreeks de periode van 9 maart 2011 tot en met 10 maart 2011 te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd buiten weten en/of tegen de wil van de rechthebbende in een woning (aan de [adres feit 3] ) bevond(en) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit die woning heeft weggenomen een geldbedrag en/of een paar gouden oorbellen en/of een (oranje) kluis en/of enig(e) andere goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer feit 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
4.
hij in of omstreeks de periode van 7 maart 2011 tot en met 8 maart 2011 te Sint-Michielsgestel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (aan de [adres feit 4] ) heeft weggenomen een kluis met daarin een geldbedrag van (ongeveer) 6.000,- euro en/of een geldbedrag van (ongeveer) 1.500,- euro en/of twee notebooks/computers en/of een mp3-speler en/of enig(e) ander(e) goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer feit 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
5.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2010 tot en met 2 januari 2011 te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (aan de [adres feit 5] ) heeft weggenomen een of meer geldbedragen van (in totaal) (ongeveer) 18.345,- euro en/of een wii spelcomputer en/of bijbehorende accessoires en/of 25 computerspellen en/of 2 notebooks/computers en/of bijbehorende software en/of een fotocamera en/of een geheugenkaart en/of 2 spelcomputers (ds-i xl) en/of 6 (hals)kettingen en/of 2 dasspelden en/of drie gouden ringen en/of een gouden horloge en/of 4 armbanden en/of oorbellen en/of een boormachine en/of een purpistool en/of ander gereedschap en/of bouwmaterialen en/of een of meer andere goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij feit 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
6.
hij op of omstreeks 25 december 2010 te Schijndel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (aan de [adres feit 6] heeft weggenomen een kluis en/of een geldbedrag van (ongeveer) 13.652,- euro en/of autopapieren en/of autosleutels en/of andere sleutels en/of 2 horloges en/of sieraden (4 armbanden en/of 2 ringen en/of een ketting) en/of een i-pad/ computer en/of 2 notebooks/computers en/of een fotocamera en/of een navigatiesysteem en/of een portemonnee en/of een of meer andere goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij feit 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
7.
hij in of omstreeks de periode van 11 december 2010 tot en met 12 december 2010 te Zaltbommel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (aan de [adres feit 7] ) heeft weggenomen een kluis/wapenkast met daarin 6 vuurwapens en/of munitie en/of traveller cheques ter waarde van (ongeveer) 5.100 Amerikaanse dollars en/of een geldbedrag van (ongeveer) 13.462,- euro en/of sieraden (een zilveren dames hanghorloge en/of twee gouden armbanden en/of twee trouwringen en/of een gouden kettinghanger en/of twee gouden halskettingen en/of 2 ringen) en/of een herenhorloge en/of oude munten en/of een lederen tas en/of een koffer en/of een of meer andere goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij feit 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
8.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2011 tot en met 30 juni 2011, te
‘s-Hertogenbosch en/of te Tilburg en/of elders in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte telkens (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) (tot een totaalbedrag van (ongeveer) 14.304,- euro), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans telkens van een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en), gebruik gemaakt, terwijl hij telkens wist dat bovenomschreven voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
10.
hij op of omstreeks 13 juli 2011 te ‘s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, een mobiele telefoon (Nokia) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die telefoon wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 10 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 23 oktober 2010 tot en met 24 oktober 2010 te Tiel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (aan de [adres feit 10] ) heeft weggenomen autosleutels en/of een portemonnee met een geldbedrag van (ongeveer) 1.000,- euro en/of een of meer bankpasjes/creditcards en/of huissleutels en/of een (personen)auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer feit 10] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
11.
hij op of omstreeks 13 juli 2011 te ‘s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, een mobiele telefoon (rode Nokia 6300) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die mobiele telefoon wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 11 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 oktober 2010 te Maurik, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (aan de [adres feit 11] ) heeft weggenomen een rode mobiele telefoon en/of een of meer geldbedragen (tot een totaalbedrag van (ongeveer) 5.000,- euro en/of een fototoestel en/of 2 gouden dameshorloges en/of twee gouden armbanden en/of twee gouden kettinkjes en/of een paar gouden oorbellen en/of een ring, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij feit 11] en/of een geldbedrag van (ongeveer) 2.500,- euro, geheel of ten dele toebehorende aan [voetbalvereniging] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Ten aanzien van feit 4
Anders dan de advocaat-generaal, maar met de verdediging heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte de onder 4 ten laste gelegde woninginbraak heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof nog dat de inhoud van de getapte gesprekken die verdachte op 5 maart 2011 heeft gevoerd, waarop door de advocaat-generaal is gewezen, onvoldoende is om te kunnen concluderen dat verdachte bij de woninginbraak, die enkele dagen later (te weten in de periode van 7 en 8 maart 2011) heeft plaatsgevonden, betrokken is geweest.
Ten aanzien van de feiten 5, 6, 7, 10 en 11
Met de advocaat-generaal en de verdediging heeft het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting evenmin door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 5, 6, 7, 10 (primair en subsidiair) en 11 (primair en subsidiair) ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij ook daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 8 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair.
hij op 5 juni 2011 te Sint Maartensdijk, gemeente Tholen, tezamen en in vereniging met anderen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning aan de [adres feit 1] , terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders zich daar tegen de wil van de rechthebbende bevonden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen hennepplanten en een personenauto en enige andere goederen van hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer feit 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer feit 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) opzettelijk gewelddadig die [slachtoffer feit 1] meermalen in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben gestompt en/of geslagen en de enkels/voeten van die [slachtoffer feit 1] heeft/hebben vastgebonden en/of vastgemaakt;
2.
hij op of omstreeks 12 mei 2011 te Schijndel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende uit een woning aan de [adres feit 2] weg te nemen een of meer goed(eren) van zijn gading, toebehorende aan [slachtoffer feit 2] , en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, het slot van de keukendeur heeft geforceerd en afgebroken en met een sloopbeitel, althans enig voorwerp, een bovenlicht/uitzetraam heeft getracht open te breken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in de periode van 9 maart 2011 tot en met 10 maart 2011 te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel, terwijl verdachte zich gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd buiten weten en tegen de wil van de rechthebbende in een woning aan de [adres feit 3] bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit die woning heeft weggenomen een geldbedrag en een paar gouden oorbellen en een kluis, toebehorende aan [slachtoffer feit 3] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
8.
hij in de periode van 1 februari 2011 tot en met 30 april 2011, in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte telkens een voorwerp, te weten een geldbedrag tot een totaalbedrag van ongeveer 10.000,- euro, verworven, voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij telkens wist dat bovenomschreven voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van dit arrest zijn de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een bijlage bij dit arrest. Deze bijlage wordt aan het arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Ten aanzien van feit 1

1. Inleiding

Met de rechtbank stelt het hof vast dat politiemensen op 8 juni 2011 in het halletje van de woning aan de [adres feit 1] in Sint Maartensdijk een zwaar gewonde man aantroffen die ter plaatse aan de gevolgen van een schotwond overleed. Deze man bleek te zijn genaamd [slachtoffer feit 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] in het [geboorteplaats slachtoffer 1] . Bij nader onderzoek werd in de woning van [slachtoffer feit 1] een volledig ingerichte hennepkwekerij aangetroffen. Vastgesteld werd dat deze kwekerij niet in werking was en dat ongeveer 460 hennepplanten vrij recent waren geknipt.
In de dagen daaraan voorafgaand heeft [slachtoffer feit 1] tegen diverse getuigen verklaard dat hij kort daarvoor in zijn woning was overvallen, dat hij was geript en dat bij de overval ook zijn auto, een rode Renault Espace, werd gestolen. Het zou hierbij gegaan zijn om vijf Marokkanen met een Brabants accent, door wie hij was vastgebonden en mishandeld. Na verder onderzoek ontstond de verdenking dat deze overval in de vroege ochtend van 5 juni 2011 door de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] werd gepleegd.
Uit de bakengegevens, afkomstig van het onder de Mercedes van [verdachte] aangebrachte peilbaken, blijkt dat deze auto zowel op 4 juni 2011 als op 5 juni 2011 in de richting van Zeeland vertrok. Bij een tankstation langs de A58 nabij Bergen op Zoom werd op beide dagen aan de hand van camerabeelden vastgesteld dat personen die gelijkenis vertonen met [verdachte] en [medeverdachte 1] uit de Mercedes stapten en dat bij de Mercedes een Seat Leon stopte waar personen uitstapten die gelijkenis vertonen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . Op beide dagen vervolgde de Mercedes zijn weg en stopte nabij de woning van [slachtoffer feit 1] , gelegen aan de [adres feit 1] te Sint Maartensdijk. Op 5 juni 2011 werd aldaar door twee getuigen ook de Seat Leon gezien. Daarna vertrok de Mercedes op 5 juni 2011 uit Sint Maartensdijk en reed rechtstreeks naar een loods, gelegen aan de [adres loods feit 1] te ’s-Hertogenbosch, welke op dat moment onder camera-observatie stond.
Uit de bij voormelde loods gemaakte camerabeelden blijkt dat op 5 juni 2011 een Mercedes, een Seat Leon en een Renault Espace – waarvan later werd vastgesteld dat deze aan [slachtoffer feit 1] toebehoorde – bij deze loods stopten. Tevens kwamen personen in beeld die gelijkenis vertonen met [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Zij droegen een aantal zakken naar binnen en even later ging een aantal vrouwen de loods binnen. Een van hen, te weten [getuige 1] , de toenmalige vriendin van [medeverdachte 3] , heeft verklaard dat zij in deze loods op 5 juni 2011 bijna de hele dag hennep hebben geknipt, dat zij van [medeverdachte 3] had gehoord dat de wiet afkomstig was van een neger uit Zeeland en dat het plan was die wiet met de auto van het slachtoffer naar 's-Hertogenbosch te vervoeren.
De overval op de woning is aan de hiervoor genoemde verdachten primair als diefstal met geweld en subsidiair als afpersing ten laste gelegd.

2. Diefstal

Door de verdediging is bepleit dat de verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing van dit standpunt is in de eerste plaats aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat daadwerkelijk sprake is geweest van diefstal. Veeleer omvat het dossier – en met name de verklaringen van getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] – wat de verdediging betreft indicaties die duiden op een alternatief scenario, inhoudende dat van een daadwerkelijke diefstal geen sprake is geweest, doch dat deze later door [slachtoffer feit 1] in scene is gezet.
Het hof overweegt ten aanzien van het naar voren gebrachte alternatieve scenario allereerst dat de verdachte en zijn medeverdachten zelf geenszins openheid van zaken hebben gegeven aangaande het door hun raadslieden gesuggereerde alternatieve scenario, hetgeen naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden wel van hen had mogen worden verwacht. Door verdachte is niet naar voren gebracht dat het zou kloppen dat er afspraken zijn gemaakt met [slachtoffer feit 1] . Niet is meegedeeld wie van de verdachten contact zou hebben gehad met [slachtoffer feit 1] , of via wie dit contact is gelopen, persoonlijk of via de telefoon en wat deze afspraken in zouden hebben gehouden Bovendien overweegt het hof dat het dossier belangrijke contra-indicaties omvat voor de stelling dat de ripdeal door [slachtoffer feit 1] in scene zou zijn gezet.
In de eerste plaats constateert het hof namelijk dat op 5 juni 2011 in Sint Maartensdijk niet alleen hennep, maar ook de aan [slachtoffer feit 1] toebehorende Renault Espace werd buitgemaakt, welke enkele dagen later uitgebrand in Waalwijk werd teruggevonden. Dit past geenszins bij het door de verdediging geopperde scenario van een ‘doorsnee’ hennepdeal, doch des te meer bij een ripdeal, waarover [slachtoffer feit 1] kort voor zijn dood tegen de getuigen [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] en [getuige 8] heeft verklaard.
In de tweede plaats overweegt het hof dat voormelde getuigen [getuige 6] en [getuige 7] het slachtoffer nog diezelfde nacht bij zijn woning aantroffen, terwijl deze hen in paniek de blauwe plekken aan zijn ogen toonde en daarbij te kennen gaf dat hij door vijf Marokkanen was geript. De aanwezigheid van dit letsel aan de ogen van [slachtoffer feit 1] werd twee dagen later bevestigd door de huisarts van het slachtoffer, getuige [getuige 8] , en duidt eveneens op een meer gewelddadige gang van zaken dan de verdediging suggereert.
Voor zover het vorenstaande door de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] wordt weersproken, overweegt het hof met de rechtbank dat deze verklaringen – voor zover hierin wordt gesuggereerd dat de ripdeal door [slachtoffer feit 1] in scene is gezet – in de eerste plaats niet verifieerbaar zijn, nu geen van de getuigen concreet heeft weten te maken hoe zij aan hun informatie zijn gekomen. In de tweede plaats zijn voormelde verklaringen in zoverre inhoudelijk strijdig met de verklaringen van getuigen [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] en [getuige 8] , welke het hof betrouwbaar acht. De verklaringen van voormelde getuigen [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] en [getuige 8] , welke het hof bezigt tot het bewijs, zijn immers onafhankelijk van elkaar afgelegd, komen op essentiële onderdelen met elkaar overeen en worden bovendien gestaafd door de inhoud van de overige bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de bijlage bij dit arrest. Om die redenen acht het hof de door de verdediging aangehaalde getuigenverklaringen, voor zover deze het geschetste alternatieve scenario ondersteunen, niet betrouwbaar.
Een en ander leidt tot de conclusie dat het hof het door de verdediging geschetste alternatieve, met de gebezigde bewijsmiddelen strijdige scenario niet geloofwaardig acht en aldus als onaannemelijk terzijde zal schuiven.
Overigens maakt de enkele omstandigheid dat de woning van [slachtoffer feit 1] kort na de ripdeal in relatief ordentelijke staat werd aangetroffen, hetgeen wat de verdediging betreft wel degelijk wijst in de richting van het door haar opgeworpen alternatieve scenario, het voorgaande niet anders. In zoverre refereert het hof aan de navolgende overwegingen, waaruit naar voren komt dat [slachtoffer feit 1] in bedwang werd gehouden door drie van de vijf verdachten, zodat de anderen rustig en netjes te werk konden gaan. Voorts valt niet uit te sluiten dat [slachtoffer feit 1] de woning nadien heeft opgeruimd, nu zijn letsel niet zodanig was dat dit hem daartoe belette en nu voorts vaststaat dat [slachtoffer feit 1] in deze woning ook zijn hoofdverblijf had.

3. Geweld

In de tweede plaats is van de zijde van de verdediging aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat bij de ten laste gelegde diefstal daadwerkelijk geweld is gebruikt, nu door de verschillende getuigen niet eenduidig en consistent is verklaard over de specifieke aard van het letsel en over de details van het geweld dat jegens [slachtoffer feit 1] zou zijn gepleegd.
Het hof refereert in dit kader uitdrukkelijk aan het vorenoverwogene met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuigen [getuige 6] , [getuige 7] en [getuige 8] . Nu het hof deze getuigenverklaringen betrouwbaar acht, stelt het hof vast dat op 5 juli 2011 jegens [slachtoffer feit 1] geweld is gebruikt, enerzijds in de vorm van het meermalen in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam slaan en/of stompen en anderzijds in de vorm van het vastbinden en/of vastmaken van [slachtoffer feit 1] enkels/voeten.
Voor zover van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat het vastbinden van [slachtoffer feit 1] enkels/voeten niet bewezen kan worden omdat hiervoor slechts één bewijsmiddel – te weten de verklaring van getuige [getuige 5] – voorhanden is, vindt dit standpunt geen steun in het recht. Het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering geldt namelijk gezien de staande jurisprudentie ten aanzien van de gehele tenlastelegging en niet, zoals de verdediging lijkt te suggereren, ten aanzien van elk afzonderlijk onderdeel daarvan (vgl. HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117, ro. 2.3.).

4. Medeplegen

In de derde plaats heeft de verdediging het standpunt ingenomen dat niet is komen vast te staan dat de verdachte een (voldoende) strafrechtelijk verwijtbare rol – te weten als (mede)pleger – bij het ten laste gelegde feitencomplex heeft gehad. Immers blijven zowel verdachtes aandeel in dit geheel, als de mate waarin hij met zijn medeverdachten zou hebben samengewerkt, onduidelijk. De verdachte heeft in dit kader alleen verklaard dat hij ‘handel’ heeft opgehaald en vervoerd.
Het hof overweegt als volgt.
4.1
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat voor de kwalificatie medeplegen noodzakelijk is dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Daartoe dient de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht te zijn. Daarbij ligt het accent op de samenwerking en in mindere mate op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Voor de beantwoording van de vraag of van een dergelijke, voldoende zwaarwegende bijdrage sprake is geweest, kan worden gekeken naar de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip (vgl. HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:893).
In zoverre is overigens niet vereist dat de bijdrage van de verdachte als medepleger voornamelijk heeft plaatsgevonden ten tijde van het begaan van het strafbare feit, in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van dat feit. Eveneens kan onder omstandigheden als medeplegen worden aangemerkt de bijdrage van de verdachte welke in hoofdzaak vóór, respectievelijk na afloop van het strafbare feit is geleverd.
4.2.
Relevante feiten en omstandigheden
Op grond van de feiten en omstandigheden, zoals vervat in de gebezigde bewijsmiddelen, stelt het hof het volgende vast.
4.2.1
Voorafgaand aan de ripdeal
Uit de camerabeelden, gemaakt met de beveiligingscamera’s van het Essotankstation De Wouwse Tol, gelegen aan de A58 te Bergen op Zoom [zuidbaan], bezien in samenhang met de verklaring van [verdachte] ten overstaan van de raadsheer-commissaris d.d. 23 november 2017, blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] aldaar op 4 juni 2011 omstreeks 04.35 uur uit de Mercedes van [verdachte] zijn gestapt. Kort daarna werden zij gevolgd door een Seat Leon met kenteken [kenteken Seat Leon] , waar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] uit stapten. Voorts komt uit de bakengegevens van het onder de Mercedes aangebrachte peilbaken naar voren dat de Mercedes van [verdachte] vervolgens is doorgereden naar Sint Maartensdijk, alwaar de Mercedes voor plusminus drie kwartier heeft stilgestaan op een parkeerplaats, gelegen nabij de [adres feit 1] . Uiteindelijk is de auto over de [adres feit 1] gereden, om kort daarna Sint Maartensdijk te verlaten en uiteindelijk om omstreeks 05.20 uur weer terug te keren op de [verblijfadres verdachte] te ’s-Hertogenbosch.
Uit de hiervoor weergeven feiten en omstandigheden concludeert het hof dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zich op 4 juni 2011 te Sint Maartensdijk gezamenlijk in de omgeving van de woning, gelegen aan de [adres feit 1] , hebben bevonden.
Voorts stelt het hof vast dat ook [medeverdachte 3] bij deze voorverkenning betrokken is geweest. Uit de bakengegevens van de Mercedes van [verdachte] blijkt namelijk dat deze personenauto omstreeks 03.20 uur in de buurt van de woning van [medeverdachte 3] te Bergen op Zoom is geweest, en dat de telefoon van [medeverdachte 3] vanaf dat moment zendmasten heeft aangestraald tussen Bergen op Zoom en Sint Maartensdijk, conform de rijroute van de Mercedes. Nu het hof niet van enig aanknopingspunt voor het tegendeel is gebleken – ook niet uit de eigen verklaringen van [medeverdachte 3] – gaat het hof er hierbij van uit dat [medeverdachte 3] telkens zijn eigen telefoon bij zich heeft gedragen.
De enkele omstandigheid dat het peilbaken onder de Mercedes van [verdachte] ter hoogte van de woning van [medeverdachte 3] te Bergen op Zoom geen ‘stop’ heeft geregistreerd, doet daar naar het oordeel van het hof niet aan af. Het hof is namelijk ambtshalve bekend dat korte stops – bijvoorbeeld bij het wachten voor een stoplicht of, zoals thans aan de orde, het laten instappen van een passagier – door een peilbaken in de regel niet worden geregistreerd.
Verder is door de raadsman van [medeverdachte 3] aangevoerd dat de zendmast-dekking in het gebied tussen Bergen op Zoom en Sint Maartensdijk zodanig gering is dat het enkele aanstralen van [medeverdachte 3] ’ telefoon te Sint Maartensdijk nog niet uitsluit dat [medeverdachte 3] zich desalniettemin thuis heeft bevonden. Het hof overweegt dienaangaande dat dit scenario reeds gelet op de geografische ligging van [medeverdachte 3] ’ woning ten opzichte van de woning van [slachtoffer feit 1] aan de [adres feit 1] te Sint Maartensdijk onaannemelijk is. Het hof stelt namelijk vast dat [medeverdachte 3] op de ten laste gelegde datum woonachtig was aan de oostzijde van Bergen op Zoom en voorts dat het gehele gebied vanaf zijn woning tot aan Halsteren gedekt is door een uitgebreid netwerk van zendmasten. Aldus ligt het allerminst voor de hand dat de telefoon van [medeverdachte 3] zendmasten te Sint Maartensdijk zou aanstralen, terwijl [medeverdachte 3] zich op dat moment gewoon in (de omgeving van) zijn woning zou hebben bevonden, zodat dat het hof deze door de raadsman van [medeverdachte 3] gepresenteerde alternatieve uitleg van de bewijsmiddelen terzijde schuift.
Gelet op het vorenstaande, alsmede in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat een andersluidende verklaring van de verdachten hieromtrent is uitgebleven, acht het hof het tot slot aannemelijk dat ook [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] vanaf Tankstation De Wouwse Tol zijn meegereden tot Sint Maartensdijk.
Dit noopt tot de conclusie dat de vijf verdachten op 4 juni 2011 in de omgeving van de woning, gelegen aan de [adres feit 1] te Sint Maartensdijk, aanwezig zijn geweest – een en ander kennelijk ter voorbereiding van de woningoverval die een dag later volgde.
4.2.2
Tijdens de ripdeal
Vervolgens blijkt uit de camerabeelden, gemaakt met de beveiligingscamera’s van het Totaltankstation De Wouwse tol, gelegen aan de A58 te Bergen op Zoom [noordbaan], dat de Mercedes van [verdachte] en de Seat Leon met kenteken [kenteken Seat Leon] op 5 juni 2011 omstreeks 01.00 uur bij dat tankstation zijn gestopt en dat [verdachte] en [medeverdachte 1] wederom uit de Mercedes stapten, terwijl [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] uit de Seat Leon stapten. Ook op deze 5 juni 2011 straalde de telefoon van [medeverdachte 3] zendmasten aan tussen Bergen op Zoom en Sint Maartensdijk overeenkomstig de tijdstippen dat de Mercedes van [verdachte] daar reed, waaruit wederom – het vorenoverwogene in aanmerking genomen – de aanwezigheid van [medeverdachte 3] blijkt. Bovendien blijkt uit de verklaringen van de getuigen [getuige 9] en [getuige 10] dat zowel de Mercedes van [verdachte] als de Seat Leon waarin [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] reden in de nacht van 4 op 5 juni 2011 is gesignaleerd in de buurt van de [adres feit 1] te Sint Maartensdijk. Dit komt overeen met de bakengegevens van de Mercedes van [verdachte] .
Voorts heeft getuige [getuige 1] verklaard dat [medeverdachte 3] haar heeft verteld dat hij op 5 juni 2011 in de woning aan de [adres feit 1] te Sint Maartensdijk is geweest samen met vier anderen, waaronder [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . De aanwezigheid van [medeverdachte 1] ter plaatse blijkt vervolgens uit de verklaring van [verdachte] , zoals afgelegd ten overstaan van de raadsheer-commissaris d.d. 23 november 2017. Een en ander vindt bevestiging in de verklaringen van de getuigen [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] en [getuige 8] , kort gezegd inhoudende [slachtoffer feit 1] in de vroege ochtend van 5 juni 2011 door vijf Marokkanen met een Brabants accent werd overvallen.
Aldus concludeert het hof op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 5 juni 2011 in de woning aan de [adres feit 1] te Sint Maartensdijk zijn geweest.
Voor wat betreft hetgeen die nacht in de woning van [slachtoffer feit 1] heeft plaatsgevonden, verwijst het hof naar de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze zich bevinden in de bijlage bij dit arrest. Kort samengevat blijkt hieruit dat [slachtoffer feit 1] in zijn woning aan enkels/voeten is vastgebonden en dat hij (onder meer) in het gezicht is geslagen, kennelijk om zijn verzet te breken en aldus de overval mogelijk en gemakkelijk te maken. [slachtoffer feit 1] heeft daardoor letsel aan zijn ogen opgelopen. Uit de verklaringen van de getuige [getuige 1] blijkt dat van de vijf in de woning aanwezige personen er drie bij [slachtoffer feit 1] in de woonkamer zijn gebleven. Aldus acht het hof het aannemelijk dat de overgebleven personen de in de woning aanwezige hennepplanten hebben geknipt. Deze hennep, alsmede de rode Renault Espace van [slachtoffer feit 1] , een geldbedrag en beddengoed (al dan niet met bloemmotief), werden vervolgens uit de woning meegenomen.
Wie van de verdachten welke respectievelijke rol voor zijn rekening heeft genomen, is niet vast komen te staan.
Overigens verdient opmerking dat het hof in de kledingkeuze van [medeverdachte 3] , die op een later tijdstip die dag in een opvallend gekleurd t-shirt en slippers verscheen, geen contra-indicatie ziet voor diens actieve betrokkenheid bij de overval.
4.2.3
Na de ripdeal
Uit de camerabeelden, opgenomen bij de destijds onder politieobservatie staande loods aan het adres [adres loods feit 1] te ’s-Hertogenbosch, komt naar voren dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] op 5 juni 2011 omstreeks 04.57 uur bij de loods zijn gearriveerd. Enkele minuten later arriveerde een rode Renault Espace en komen ook verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in beeld, die daarop samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] grote gevulde tassen, zakken en dekbedovertrekken, waarvan één met bloemmotief, uit de voertuigen haalden en naar loods brachten. Vervolgens arriveerde een donkere Mercedes, gelet op de bakengegevens bij de Mercedes van [verdachte] kennelijk de auto van [verdachte] , en werd ook uit deze personenauto een gevulde tas gehaald en het terrein op gebracht. Uiteindelijk bevonden alle vijf de verdachten zich omstreeks 05.09 uur tezamen in, respectievelijk op het terrein van, de loods.
In de uren die hierop volgden is door [medeverdachte 3] contact gelegd met [getuige 1] , die samen met nog vier andere vrouwen om omstreeks 07.07 uur door [medeverdachte 1] op het terrein werd toegelaten. De vrouwen zijn uiteindelijk tot omstreeks 19.18 uur op het terrein van de loods aanwezig geweest en hebben zich hier, gelet op de in de loods aangetroffen hennepresten, alsmede gelet op de verklaring van [getuige 1] , beziggehouden met het knippen van hennep. Aan het einde van de dag zijn zij hiervoor door [medeverdachte 3] betaald.
Verder hebben de verdachten in de loop van de dag op verschillende momenten derden op het terrein ontvangen, bij welke contacten in elk geval [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] een rol hebben gespeeld. Bovendien komt naar voren uit de camerabeelden, waarop het komen en gaan van de verdachten is vastgelegd, dat de verdachten gedurende de dag in afwisselende formaties een oogje in het zeil hebben gehouden in en om de loods, en dat zij de knipsters daarbij nauwelijks alleen hebben gelaten. Tot slot werd de loods op 5 juni 2011 omstreeks 20.30 uur afgesloten door [medeverdachte 2] en [verdachte] , die bij deze gelegenheid een doos, respectievelijk een zak het terrein af droegen.
Gelet op voormelde gang van zaken stelt het hof vast dat de vijf verdachten de rest van de dag, volgend op de ripdeal in de vroege ochtend van 5 juni 2011, in elkaars nabijheid en in nauwe onderlinge samenwerking hebben doorgebracht. Hierbij hebben zij kennelijk gezamenlijk gezorgd voor de verwerking van de weggenomen hennep en is voorts – gelet op de contacten met verschillende derden in de loop van de dag – vermoedelijk reeds voorgesorteerd op het ‘vervolgtraject’ van de hennep, in de regel bestaande in het verhandelen daarvan. Hieraan heeft elk van de verdachten een wezenlijke bijdrage geleverd.
4.3.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een zeer nauw samenwerkingsverband heeft bestaan voorafgaand aan, tijdens en na afloop van de aan hen ten laste gelegde ripdeal. Immers neemt het hof in aanmerking dat de vijf verdachten alle bij de voorverkenning op 4 juni 2011 te Sint Maartensdijk betrokken zijn geweest, dat zij ter plaatse op 5 juni 2011 gezamenlijk hebben opgetreden ter uitvoering van de ripdeal en dat zij ook achteraf gezamenlijk hebben gezorgd voor de ‘afhandeling’ hiervan. Geen van hen heeft zich hieraan op welk moment dan ook onttrokken. Het hof constateert voorts dat deze onderlinge samenwerking tussen de verdachten zeer intens is geweest. De verdachten zijn immers twee dagen (nachten) op rij, en op 5 juni 2011 zeker 20 uur nagenoeg aaneensluitend, samen op pad geweest, waarbij allen een eigen rol hebben vervuld in het belang van het doen slagen van de ripdeal. Op grond van voormelde gang van zaken is het hof bovendien van oordeel dat ieders bijdrage aan het ten laste gelegde feit van voldoende gewicht is geweest, zodat kan worden gesproken van een ‘voldoende nauwe en bewuste samenwerking’ en derhalve van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
De enkele omstandigheid dat de precieze rol van elk van de verdachten niet op ieder moment voorafgaand aan, tijdens en na afloop van het ten laste gelegde duidelijk is geworden, maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders – ook niet voor zover onduidelijk is gebleven welk van de verdachten het ten laste gelegde geweld hebben aangewend. Immers is voor een bewezenverklaring van het medeplegen van enig strafbaar feit niet vereist dat iedere betrokkene dezelfde gedragingen heeft verricht en aldus zelfstandig ieder delictsbestanddeel heeft vervuld. Daarbij zij aangetekend dat het opzet van ieder van de medeplegers wel telkens zowel op de samenwerking als op de ten laste gelegde strafbare gedragingen gericht dient te zijn geweest. In de voorliggende zaak levert dit voor een bewezenverklaring klaarblijkelijk geen beletsels op. Aangenomen mag worden dat eenieder die samen met anderen op pad gaat om een ripdeal te plegen, zich bewust is van de aanmerkelijk kans dat hierbij – te weten bij het wegnemen van in de regel waardevolle drugs van personen die zich begeven binnen het criminele circuit – ook geweld zal/kan worden gebruikt.
Het hof ziet zich in dit oordeel gesterkt door de omstandigheid dat geen van de verdachten, hoewel allen verkeren in een situatie die sterk duidt op hun betrokkenheid als medepleger bij de aan hen ten laste gelegde ripdeal, hiervoor een aannemelijke, andersluidende verklaring heeft weten te geven op grond waarvan het hof tot een ander oordeel zou moeten komen.
5. Betrouwbaarheid getuige [getuige 1]
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de door [getuige 1] op 9 september 2011 ten overstaan van de politie afgelegde verklaring, welke het hof tot het bewijs bezigt, overweegt het hof het volgende.
[getuige 1] heeft op 9 september 2011 een jegens de verdachten belastende verklaring afgelegd ten overstaan van de politie. Later, te weten bij haar verhoren door de rechter-commissaris d.d. 9 februari 2012 en 16 mei 2012, is zij op de inhoud van deze verklaring teruggekomen. Desalniettemin gaat het hof uit van de juistheid van haar eerste verklaring. Het hof stelt namelijk vast dat deze verklaring op essentiële onderdelen overeenkomt met, en wordt gestaafd door de overige gebezigde bewijsmiddelen, zoals duidelijk naar voren komt uit hetgeen hiervoor met betrekking tot het medeplegen is overwogen. De enkele omstandigheid dat haar verklaring op enkele ondergeschikte punten niet geverifieerd kon worden, maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders.
Overigens ziet het hof in de enkele omstandigheid dat de getuige later, te weten bij haar verhoren door de rechter-commissaris, om welke reden dan ook op belangrijke punten is teruggekomen op haar eerdere verklaring, geen beletsel om deze eerste verklaring tot het bewijs te bezigen. Uit vaste rechtspraak komt namelijk naar voren dat de rechter in gevallen als het voorliggende in beginsel slechts gehouden is tot het aanleggen van een extra toets in de vorm van het ter terechtzitting wederom horen van deze getuige, wanneer deze eerdere belastende verklaring het enige bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit rechtstreeks kan volgen. In het voorliggende geval is daarvan echter geenszins sprake.
6. Getuigenverzoek [getuige 11]
Tot slot concludeert het hof dat de verdediging in hoger beroep wederom heeft verzocht de in Cuba woonachtige [getuige 11] als getuige te doen horen, dit maal door de raadsheer-commissaris. Daartoe is door het kabinet van de raadsheer-commissaris gepoogd om via de minister van Justitie en Veiligheid een rechtshulpverzoek te doen uitgaan aan Cuba. [verbalisant 1] heeft namens de minister van Justitie en Veiligheid op 12 april 2018 te kennen gegeven dat aan dit verzoek geen gevolg wordt geven. Enerzijds kan de veiligheid van de getuige namelijk niet gegarandeerd worden vanwege de politieke situatie aldaar en anderzijds is in het verleden door Cuba niet of nauwelijks gereageerd op door Nederland ingediende rechtshulpverzoeken. Daarop heeft de raadsheer-commissaris de zaak bij het kabinet gesloten en is de zaak verwezen naar de terechtzitting.
Hoewel door de verdediging van deze getuige geen afstand is gedaan, zal het hof geen verdere pogingen ondernemen om getuige [getuige 11] te (doen) horen. Immers acht het hof het onaannemelijk dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn zal kunnen worden gehoord.
7.
Conclusie
Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, bezien in onderling verband en samenhang met hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof het onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten het medeplegen van diefstal met geweld, wettig en overtuigend bewezen.
Al hetgeen in het kader van de bewijsvraag overigens door de verdediging is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Ten aanzien van feit 2
Het hof kan zich vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit en sluit daarbij aan.
Op 12 mei 2011 omstreeks 01.28 uur is getracht in te breken in de woning gelegen aan het [adres feit 2] te Schijndel. Aan de achterzijde van deze woning werden braaksporen aangetroffen aan het bovenlicht van een raam van de woning. Verder bleek dat het cilinderslot van één van de toegangsdeuren was geforceerd.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat met de Mercedes, toebehorende aan verdachte, in de dagen voorafgaande aan de poging om in te breken in de woning gelegen aan het [adres feit 2] te Schijndel diverse keren heen en weer is gereden tussen de [adres verdachte] te ‘s-Hertogenbosch, de straat waar verdachte woont, de [verblijfadres verdachte] te ‘s-Hertogenbosch, de straat waar zijn toenmalige vriendin [vriendin verdachte] woont en waar verdachte veelvuldig verbleef, en het [adres feit 2] te Schijndel en omgeving, de straat waar de woning staat alwaar is geprobeerd in te breken. Tevens blijkt uit de bewijsmiddelen dat – in de dagen voorafgaande aan deze poging tot inbraak en op de dag zelf – een groot aantal malen naar de vaste telefoonaansluiting van dat adres is gebeld met een telefoon in gebruik bij verdachte. Hieruit kan worden geconcludeerd dat verdachte de inbraak in deze woning heeft voorbereid.
Kort nadat was geprobeerd in de woning aan het [adres feit 2] te Schijndel in te breken, heeft de politie gezien dat verdachte als bestuurder van een Ford Ka, de auto van zijn toenmalige vriendin [vriendin verdachte] , langs die woning is gereden. Op het moment dat is geprobeerd in die woning in breken was verdachte daar derhalve in de buurt. Voor zijn aanwezigheid aldaar heeft hij geen aannemelijke verklaring gegeven, ook niet ter terechtzitting in hoger beroep.
[vriendin verdachte] heeft verdachte op 21 augustus 2011 in PI Grave bezocht. Het gesprek dat zij toen hebben gevoerd, is heimelijk opgenomen. De voor deze zaak relevante passages zijn in de bewijsmiddelenbijlage opgenomen. Daaruit concludeert het hof, met de rechtbank, dat verdachte tijdens dat gesprek met [vriendin verdachte] over de onder 2 ten laste gelegde poging tot woninginbraak heeft gesproken en dat hij in dat gesprek heeft toegegeven dat hij hierbij betrokken is geweest, zulks gelet op de specifieke details die verdachte in dat gesprek heeft genoemd en die, gelet op de inhoud van de overige bewijsmiddelen, alleen op deze woninginbraak betrekking kunnen hebben.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof, net als de rechtbank, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de inbraak in de woning gelegen aan het [adres feit 2] te Schijndel heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 3
Het hof kan zich vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit en sluit daarbij aan.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat in de periode van 9 maart 2011 te 11.00 uur tot 10 maart 2011 te 07.30 uur in de woning gelegen aan de [adres feit 3] te Den Dungen, een inbraak is gepleegd. Om de toegang tot die woning te krijgen is het (cilinder)slot van de achterdeur geforceerd met behulp van een slotentrekker. Bij deze inbraak zijn diverse goederen weggenomen. In de woning van verdachte is een slotentrekker aangetroffen en in beslag genomen.
Uit de bewijsmiddelen is voorts gebleken dat verdachte vanaf 22 februari 2011 tot 1 april 2011 een Volkswagen Polo met het kenteken [kenteken VW Polo] heeft gehuurd en dat hij in die periode veelvuldig als bestuurder van die personenauto is opgetreden. Aan de hand van de gegevens afkomstig uit het track- en tracesysteem van deze Volkswagen, stelt het hof vast dat deze auto in de periode van 7 maart 2011 te 18.03 uur tot 10 maart 2011 te 05.46 uur veelvuldig tussen de [adres verdachte] te ‘s-Hertogenbosch, de [verblijfadres verdachte] te
‘s-Hertogenbosch, de [adres feit 3] te Den Dungen en de omgeving van die straat, heen en weer is gereden. Uit de waarnemingen en bevindingen tijdens de observaties van de Volkswagen Polo is komen vast te staan dat verdachte in die periode de regelmatige en vaste bestuurder van deze Volkswagen Polo is geweest.
Voorts staat vast dat voornoemde Volkswagen Polo op 10 maart 2011 vanaf 04.12 uur op de Zeterdonk in Den Dungen, gelegen in de directe omgeving van de [adres feit 3] , een stop van 46 minuten heeft gemaakt en dat deze Volkswagen Polo die nacht omstreeks 05.26 uur naar de [adres feit 3] in Den Dungen is teruggekeerd en daar één minuut heeft stilgestaan. Uit de observaties en uit de track- en tracegegevens concludeert het hof dat verdachte degene was die deze Volkswagen Polo gebruikte. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 juli 2015 heeft verdachte weliswaar in het algemeen gesteld dat hij die auto wel eens uitleent, maar hij heeft niet aangevoerd dat hij deze Volkswagen Polo ook in de nacht van 9 maart 2011 op 10 maart 2011 had uitgeleend. Bovendien heeft verdachte de stelling dat hij de Volkswagen Polo heeft uitgeleend op geen enkele wijze onderbouwd, waardoor deze stelling niet controleerbaar is. Met de rechtbank acht het hof dit dan ook niet aannemelijk en is het hof van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte de gebruiker van de Volkswagen Polo was in de nacht van 9 op 10 maart 2011.
Zoals hiervoor ten aanzien van feit 2 reeds is overwogen, heeft [vriendin verdachte] verdachte op 21 augustus 2011 in PI Grave bezocht. Het gesprek dat zij toen hebben gevoerd is heimelijk opgenomen en de voor deze zaak relevante passages zijn in de bewijsmiddelen-bijlage opgenomen. Daaruit concludeert het hof dat verdachte tijdens dat gesprek met [vriendin verdachte] over de onder feit 3 ten laste gelegde woninginbraak heeft gesproken en dat hij in dat gesprek heeft aangegeven dat hij bij die inbraak betrokken is geweest, zulks gelet op de specifieke details die verdachte in dat gesprek heeft genoemd en die, gelet op de inhoud van de overige bewijsmiddelen, alleen op deze woninginbraak betrekking kunnen hebben.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof, met de rechtbank, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de inbraak in de woning gelegen aan de [adres feit 3] te Den Dungen heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 8
Het hof kan zich vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 8 ten laste gelegde feit en sluit daarbij aan.
Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 1 februari 2011 tot en met 30 juni 2011 een gewoonte van het plegen van witwassen zou hebben gemaakt, gelet op het grote verschil tussen zijn legale inkomsten, van zijn ouders en van zijn toenmalige vriendin [vriendin verdachte] enerzijds en het vastgestelde uitgavenpatroon van verdachte anderzijds.
Op grond van de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de legale eigen inkomsten van verdachte in de periode van 1 februari 2011 tot en met 30 juni 2011 uitsluitend hebben bestaan uit de maandelijkse zorgtoeslag van € 68,00. [vriendin verdachte] , de toenmalige vriendin van verdachte, heeft verklaard dat zij een uitkering van haar autoverzekeraar heeft gekregen van ongeveer € 13.500,00 en dat zij van dit bedrag € 5.000,00 aan verdachte ter beschikking heeft gesteld.
Deze verklaring van [vriendin verdachte] vindt bevestiging in de bankafschriften van haar betaalrekening, waaruit blijkt dat zij op 26 april 2011 een bedrag van € 6.250,00 (pagina 130 van het delictdossier BRZ183-65) en op 3 mei 2011 een bedrag van € 7.100,00 (pagina 131 van het delictdossier BRZ183-65) van haar autoverzekeraar heeft ontvangen en dat zij op 3 mei 2011 een bedrag van € 5.000,00 contant van die rekening heeft opgenomen (pagina 131 van het delictdossier BRZ183-65). Net als de rechtbank is het hof niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit aannemelijk zou kunnen worden dat [vriendin verdachte] het contant opgenomen geld niet aan verdachte ter beschikking heeft gesteld. Het hof gaat er dan ook van uit dat verdachte de betalingen die hij in de periode van 3 mei 2011 tot en met 30 juni 2011 heeft gedaan, heeft kunnen verrichten met gelden die hij uit legale bron had ontvangen.
Naar het oordeel van het hof gaat dit niet op voor de betalingen die verdachte in de periode van 1 februari 2011 tot en met 30 april 2011 heeft gedaan. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de inkomsten van verdachte in die periode van vier maanden hebben bestaan uit de maandelijkse zorgtoeslag van € 68,00, een totaalbedrag van € 272,00 derhalve. Daar staan de hierna te noemen uitgaven tegenover, te weten:
 € 800,-- € 800,-- voor het gedurende twee maanden huren van de Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken VW Golf] (twee keer € 400,00);
 € 800,-- € 337,50 aan het CJIB voor twee boetes van elk € 168,75;
 € 800,-- € 370,00 voor het gedurende vijf dagen huren van een Audi A3;
 € 800,-- € 2.226,00 voor de noodzakelijke kosten van drie maanden levensonderhoud volgens het Nibud (drie keer € 742,00);
 € 800,-- € 2.420,00 voor het gedurende vier maanden huren van de Volkswagen Polo met het kenteken [kenteken VW Polo] , inclusief borg (vier keer € 380,00 en één keer € 400,00 huur en één keer € 500,00 borg) en
 € 800,-- € 4.198,00 ter zake van een betaling aan de Belastingdienst op 13 april 2011.
Gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven stelt het hof vast dat verdachte in de periode van 1 februari 2011 tot en met 30 april 2011 in totaal minimaal € 10.079,50 (€ 10.351,50 aan uitgaven minus € 272,00 aan inkomsten) heeft uitgegeven, welke uitgaven niet door legale inkomsten kunnen worden verklaard.
Uit de bewijsmiddelen is voorts gebleken dat de financiële omstandigheden van de ouders van verdachte en die van [vriendin verdachte] onvoldoende ruim waren om hen in staat te kunnen achten hem financieel zodanig te ondersteunen dat daardoor het voornoemde verschil van ruim € 10.000,00 kan worden verklaard. Veeleer is van het tegendeel gebleken, namelijk dat met name [vriendin verdachte] voor een deel van haar inkomsten van verdachte afhankelijk was. Met de rechtbank is het hof derhalve van oordeel dat verdachte in de periode van 1 februari 2011 tot en met 30 april 2011 minimaal € 10.079,50 meer heeft uitgegeven dan door zijn legale inkomsten zou kunnen worden verklaard.
Het hof meent dat het op de weg van verdachte had gelegen om het geconstateerde verschil tussen zijn inkomsten en de door hem gedane uitgaven te verklaren, nu op geen enkele wijze is gebleken dat verdachte op zijn bankrekening of in contanten de beschikking had over een bedrag van € 10.000,00 en evenmin dat hij bezittingen van een dergelijke waarde had of heeft gehad. Een dergelijke verklaring heeft verdachte evenwel niet kunnen of willen geven, ook niet ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof is dan ook van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat verdachte deze uitgaven heeft gedaan met gelden die middellijk dan wel onmiddellijk van misdrijf afkomstig waren en dat hij met die herkomst ook bekend was.
Met de rechtbank acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van ruim € 10.000,00. Gelet op het aantal betalingen dat in de bewezen verklaarde periode van 1 februari 2011 tot en met 30 april 2011 met die gelden heeft plaatsgevonden en tussen die handelingen een zodanig verband bestaat dat sprake is van een door een pluraliteit van handelen gevormde "gewoonte" zoals in de tenlastelegging en bewezenverklaring omschreven, acht het hof ook bewezen dat verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten en tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 8 bewezen verklaarde levert op:

van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal is daarbij uitgegaan van een veroordeling ter zake van de feiten 1 (primair), 2, 3, 4 en 8. In deze eis heeft de advocaat-generaal het inmiddels veranderde leven van verdachte en het aanzienlijke tijdsverloop sinds de pleegdata van voornoemde feiten verdisconteerd. Wat de advocaat-generaal betreft dient de omstandigheid dat het onder 1 ten laste gelegde feit is gepleegd tegen een slachtoffer dat zich zelf ook met strafbare feiten inliet – te weten een hennepkwekerij – daarbij niet als strafmatigende factor mee te wegen.
Door de verdediging is een strafmaatverweer gevoerd en is verzocht de door de advocaat-generaal gevorderde straf aanzienlijk te matigen. Ter onderbouwing van dit standpunt is uitdrukkelijk gerefereerd aan de forse overschrijding van de redelijke termijn, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Inzake de diefstallen (
het hof begrijpt: de feiten 2 en 3) rijst volgens de verdediging de vraag welk strafvorderlijk belang er nog is om deze – zeer eenvoudige – zaken te bestraffen. Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte is nog aangevoerd dat oplegging van een aanzienlijke gevangenisstraf een ernstige doorkruising van het leven van verdachte zou betekenen en hem zou beletten een toekomst op te bouwen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voorts heeft het hof rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een inbraak in een woning waarbij een grote hoeveelheid hennepplanten met een aanzienlijke (straat)waarde, dan wel delen daarvan [het zogenaamde rippen], alsmede een personenauto en enkele andere aan het slachtoffer toebehorende goederen zijn weggenomen. Bij het plegen van deze woninginbraak en het weghalen van de in die woning aanwezige hennep zijn verdachte en zijn mededaders kennelijk goed voorbereid en in zeer nauwe onderlinge samenwerking te werk gegaan. Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn mededaders zich louter laten leiden door hun eigen financiële belangen en hebben zij de belangen van het slachtoffer ernstig miskend. Voorts geldt dat zowel hennepkwekerijen als het rippen daarvan maatschappelijk als zeer belastend worden ervaren, met name nu dergelijk handelen een stimulerend effect heeft op het criminele circuit. Met het rippen van hennepkwekerijen kunnen namelijk tegen minimale kosten zeer grote geldbedragen worden verdiend, waarbij – vanwege het verboden karakter van hennepteelt – de aangiftebereidheid van het slachtoffer, en daarmede de kans op ontdekking, minimaal is. Dit lucratieve karakter is (mede) de oorzaak dat het overvallen van hennepkwekerijen vaak gepaard gaat met toepassing van (grof) geweld, waarbij vaak (vuur)wapens worden gebruikt. De omstandigheid dat ook in het onder 1 bewezen verklaarde feit geweld van ingrijpende aard is toegepast, door het slachtoffer vast te binden en meerdere malen te slaan, weegt het hof bij het bepalen van de op te leggen straf mee. Het hof heeft uitdrukkelijk geen acht geslagen op de omstandigheid dat het slachtoffer enkele dagen na de overval op gewelddadige wijze om het leven is gekomen, nu niet is komen vast te staan dat de verdachte en zijn mededaders hierbij enige betrokkenheid hebben gehad.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak (feit 3) en een poging daartoe (feit 2). Om die woningen binnen te kunnen komen, heeft verdachte schade aan de ramen en/of deuren van die woningen veroorzaakt. Hierdoor heeft hij niet alleen financiële schade voor de bewoners van die woningen aangericht maar hij heeft er tevens voor gezorgd dat er bij die bewoners gevoelens van angst en onveiligheid zijn ontstaan. Een woning is immers bij uitstek de plaats waar mensen zich veilig voelen en ook veilig behoren te voelen. Dat gevoel van veiligheid heeft verdachte door zijn handelen ernstig aangetast. Het hof neemt verdachte dit bijzonder kwalijk, te meer omdat verdachte daarbij louter uit financieel oogpunt heeft gehandeld en dus zijn eigen financiële situatie belangrijker heeft gevonden dan de emotionele schade die heeft aangericht.
Tenslotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen (feit 8). Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen ook het plegen van misdrijven aantrekkelijk kan maken.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft het hof gelet op de omstandigheid dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 september 2018, eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van onder meer vermogenscriminaliteit en geweld. Deze veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van kunnen weerhouden de bewezen verklaarde feiten te plegen. Ook volgt uit voornoemd uittreksel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Ten slotte heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden, waarbij in het bijzonder betekenis toekomst aan de aard en de ernst van het onder 1 bewezen verklaarde feit, kan naar het oordeel van het hof thans niet worden volstaan met oplegging van een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt voor aanzienlijke duur. Immers acht het hof voor dergelijke feiten, in zoverre in lijn met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) onder de noemer “art 310-317 Sr overval en beroving”, een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren in beginsel passend ter zake van feit 1. Aldus deelt het hof de overweging van de rechtbank – inhoudende dat het rippen van een hennepkwekerij minder strafwaardig zou zijn dan de gemiddelde woningoverval, nu het slachtoffer van een ripdeal zich bewust blootstelt aan de risico’s die met hennepteelt gepaard gaan – niet. Het hof betrekt in zijn overwegingen dat de verdachte en zijn medeverdachten door aldus te handelen aan het slachtoffer ernstig financieel nadeel hebben toegebracht en hem door aldus te handelen bloot hebben gesteld aan mogelijke ernstige risico’s in de zin van mogelijke represailles uit het criminele circuit nu hij niet meer over de hennepplanten beschikte.
Ter zake van de overige bewezen verklaarde feiten acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden in beginsel passend.
Hoewel het hof in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding ziet om tot een ander oordeel te komen, zal het hof desalniettemin een lagere straf opleggen dan hiervoor vermeld, aangezien sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn. Deze termijnoverschrijding, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, bedraagt (opgeteld) ruim drie jaar, hetgeen een forse schending van artikel 6, eerste lid, van het EVRM oplevert.
Alles afwegende zal het hof ter zake van alle bewezen verklaarde feiten thans volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof stelt de totale duur die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht vast op 311 dagen.
Beslag
Het in het dictum nader te noemen onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een slotentrekker, dient te worden onttrokken aan het verkeer, omdat dit voorwerp blijkens het onderzoek ter terechtzitting bij gelegenheid van het onderzoek naar de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten is aangetroffen, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van of ter voorbereiding van soortgelijke misdrijven. Dit voorwerp behoort aan verdachte toe en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Voorts zal het hof de teruggave aan verdachte dan wel de rechthebbende gelasten van de navolgende in het dictum ander te nomen in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
 een GSM, merk Samsung GT-E1170, IMEI 358668036483347;
 een titanium horloge, merk Breitling 1884;
 een grijze GSM, merk Nokia C5-00, IMEI 353757043164589;
 een rode GSM, merk, Nokia 6300, IMEI 359809014632971.
Naar het oordeel van het hof verzet het belang van strafvordering zich niet meer tegen de teruggave van deze goederen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij feit 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij feit 5] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 30.546,89. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het onder 5 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij feit 6]
De benadeelde partij Hellings heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 14.718,82. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het onder 6 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij feit 7]
De benadeelde partij Bronk heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.313,00. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het onder 7 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 57, 63, 311, 312 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van de onder 4, 5, 6, 7, 9, 10 en 11 ten laste gelegde feiten.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover nog aan de orde, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4, 5, 6, 7, 10 primair, 10 subsidiair, 11 primair en 11 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 8 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Het hof stelt de totale duur die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht vast op
311 dagen.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een slotentrekker (BRZ183.H02.02.02.02).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
 een GSM, merk Samsung GT-E1170, IMEI 358668036483347 (BRZ183.H01.01.06);
Gelast de
teruggaveaan rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
 een grijze GSM, merk Nokia C5-00, IMEI 353757043164589 (BRZ183.H01.01.04);
 een rode GSM, merk, Nokia 6300, IMEI 359809014632971 (BRZ183.H01.01.05).
 een titanium horloge, merk Breitling 1884 (BRZ183.H01.0.0.01).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij feit 5]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij feit 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij feit 6]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij feit 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij feit 7]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij feit 7] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.E.J. Hendricksen en mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffiers,
en op 21 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.