ECLI:NL:GHSHE:2018:5259

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
18/00083
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en verzuimboete met betrekking tot een gebruikte auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en een verzuimboete die door de Inspecteur van de Belastingdienst is opgelegd. De naheffingsaanslag van € 642 werd opgelegd na de aangifte van belanghebbende voor een gebruikte BMW, waarbij de Inspecteur de handelsinkoopwaarde zonder rekening te houden met schade vaststelde. Belanghebbende betwistte de hoogte van de naheffingsaanslag en de verzuimboete, en stelde dat de auto meer dan normale gebruiksschade vertoonde, wat de waarde zou verminderen. De Rechtbank had de verzuimboete vernietigd, maar de naheffingsaanslag gehandhaafd. In hoger beroep stelde het Hof vast dat de kosten voor het tonen van de auto in Soesterberg disproportioneel waren ten opzichte van de naheffingsaanslag. Het Hof oordeelde dat de bewijslast voor de schade bij belanghebbende lag, maar dat de waardevermindering door schade op € 2.500 moest worden vastgesteld. De boete werd vernietigd omdat belanghebbende een pleitbaar standpunt had ingenomen door een gecertificeerde taxateur in te schakelen. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, het incidenteel hoger beroep ongegrond, en vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent de boetebeschikking, de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00083
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en het incidenteel hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 23 januari 2018, nummer BRE 16/4638, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en de daarbij gelijktijdig bij beschikking opgelegde verzuimboete en in rekening gebrachte belastingrente.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag belasting voor personenauto’s en motorrijwielen (hierna: de BPM) opgelegd van € 642, alsmede gelijktijdig bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht van € 7 en de verzuimboete van € 64 opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag, de beschikking belastingrente en boetebeschikking gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 168. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de verzuimboete, de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de verzuimboete vernietigd, de beschikking verzuimboete vernietigd, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.500 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 168 aan deze te vergoeden.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 253.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 31 oktober 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, de heer [B] , adviseur te [C] , ter bijstand vergezeld van de heer [D] , taxateur bij [E] B.V. (hierna: de heer [D] ), alsmede, namens de Inspecteur, [F] en de heren [G] , [H] en [J] , ter bijstand vergezeld van de heer [K] van Domeinen Roerende Zaken (hierna: de heer [K] ). De zaken met kenmerken 17/00849, 17/00850, 18/00083, 18/00101 en 18/00109 zijn gezamenlijk, doch niet gevoegd, behandeld.
1.6.
De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota met twee bijlagen toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de twee bij deze pleitnota behorende bijlagen.
1.7.
Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, diverse foto’s van de auto en een factuur betreffende de werkzaamheden van de heer [D] overgelegd.
1.8.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende heeft op 23 september 2015 aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van een ingevoerde, gebruikte personenauto van het merk BMW, type 5-serie 530d, met identificatienummer [nummer] (hierna: de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 4 juni 2012.
2.2.
Voor de berekening van de verschuldigde BPM heeft belanghebbende de auto laten taxeren middels fysieke opname op 22 september 2015. De taxatie is uitgevoerd door de heer [D] , die zijn bevindingen heeft vastgelegd in een taxatierapport (hierna: het taxatierapport). Op het moment van de taxatie had de auto 88.035 kilometers op de teller. In het taxatierapport is de handelswaarde van de auto berekend aan de hand van de koerswaardelijst van XRay, verminderd met € 5.973 vanwege schade. Belanghebbende heeft de verschuldigde BPM van € 2.693 als volgt berekend:
Historische nieuwprijs bij verkoop
€ 97.835
Koerslijst XRay
€ 28.602
Schade
€ 5.973
Handelswaarde (koerslijst – schade)
€ 22.629
Afschrijving
€ 75.206
Afschrijvingspercentage
76,9 %
Historische BPM
€ 11.656
Afschrijving
€ 8.963
Verschuldigde BPM (na afronding)
€ 2.693
2.3.
Naar aanleiding van de aangifte heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd om de auto te laten hertaxeren door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) te Soesterberg. Belanghebbende heeft de auto niet voor hertaxatie aangeboden.
2.4.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 12 april 2016 een naheffingsaanslag opgelegd van € 642 met een verzuimboete van 10 procent. De naheffingsaanslag is opgelegd uitgaande van de handelsinkoopwaarde volgens de koerslijst van XRay zonder rekening te houden met enige schade.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Is de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord.
De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het incidentele hoger beroep, tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank - behoudens de beslissing met betrekking tot de verzuimboete, de kostenvergoeding en het griffierecht - en tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van belanghebbende, tot gegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep en tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het de verzuimboete betreft.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Onafhankelijkheid Domeinen Roerende Zaken (DRZ)
4.1.
Ter zitting heeft belanghebbende de onafhankelijkheid van DRZ ten opzichte van de Belastingdienst in twijfel getrokken. Volgens belanghebbende legt de Belastingdienst instructies op aan DRZ over de wijze van taxeren, zoals bijvoorbeeld het onderscheid dat gemaakt moet worden tussen normale gebruikssporen en waarde verminderende gebruiksschade.
4.2.
Het Hof verwerpt deze stelling van belanghebbende. Niet gebleken is dat de Belastingdienst DRZ beïnvloedt of instrueert over de wijze van taxeren. De omstandigheid dat de Belastingdienst medewerkers van DRZ regelmatig inlicht over recente BPM jurisprudentie, maakt dit niet anders.
Gebruik van innameprotocollen van leasemaatschappijen
4.3.
Voor zover belanghebbende stelt dat innameprotocollen van leasemaatschappijen onderdeel zijn van het beleid van de Belastingdienst, zodat bij de waardevaststelling van de voertuigen aangesloten moet worden bij de interpretatie die deze – overigens door verschillende leasemaatschappijen verschillend opgemaakte - innameprotocollen aan gebruikssporen respectievelijk schades geven, kan het Hof haar daarin niet volgen. De Inspecteur heeft bestreden dat er sprake is van een dergelijk beleid en het Hof is van een dergelijk beleid ook niet gebleken. De verklaring van de heer [K] ter zitting dat DRZ innameprotocollen van leasemaatschappijen raadpleegt om inzicht te krijgen in de markt, maakt het gebruik van innameprotocollen geen onderdeel van het beleid van de Belastingdienst. De stelling van belanghebbende faalt.
Evenredigheidsbeginsel
4.4.
Naar aanleiding van de aangifte heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd om de auto te tonen bij DRZ te Soesterberg. Belanghebbende is op deze uitnodiging niet ingegaan, omdat hij – naar hij in hoger beroep stelt – onevenredig hoge kosten zou moeten maken om de auto naar Soesterberg te vervoeren. Omdat de auto ten tijde van de uitnodiging niet geregistreerd was in het Nederlandse kentekenregister en het tijdelijk kenteken al gebruikt was voor het bezoek aan de RDW, zou belanghebbende een autoambulance moeten huren. Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de kosten voor het huren van een autoambulance inclusief verzekerings-, personeels- en brandstofkosten, € 1.000 bedragen, welke kosten niet in verhouding staan tot het nageheven bedrag.
4.5.
De Inspecteur heeft gesteld dat de kosten voor het huren van een autoambulance niet meer bedragen dan € 130 inclusief btw. Hij verwijst daartoe naar een advertentie gevonden op internet, waar een vast bedrag van € 37,50 en een variabel bedrag van € 0,60 per kilometer inclusief brandstof en verzekering voor het huren van een autoambulance wordt gevraagd. Op basis van het voorgaande concludeert de Inspecteur dat belanghebbende geen onevenredig hoge kosten zou hebben gemaakt, indien hij de auto had getoond in Soesterberg. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is geen sprake, aldus de Inspecteur.
4.6.
Het Hof heeft in zijn uitspraken van 5 april 2018, nr. 16/03917, ECLI:NL:GHSHE:2018:1499 en nr. 17/00068, ECLI:NL:GHSHE:2018:1541 het volgende beslist:
“Het Hof overweegt dienaangaande als volgt. Artikel 10, lid 8, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) geeft de Inspecteur voldoende bevoegdheid tot het stellen van de eis dat de auto op een door de Inspecteur aan te wijzen plaats en tijdstip moet worden getoond. In artikel 10, lid 8, van de Wet is immers in algemene zin bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van artikel 10, dus ten behoeve van de bepaling van de hoogte van de vermindering. Deze regels zijn gegeven in artikel 8, lid 8, van de Uitvoeringsregeling BPM. Anders dan belanghebbende, acht het Hof de bepaling in het genoemde artikel 8, lid 8, niet in strijd met het recht. Naar het oordeel van het Hof zijn de delegatiemogelijkheden gegeven in artikel 10, lid 8, van de Wet in artikel 8, lid 8, van de Uitvoeringsregeling BPM niet overschreden.
Wel is het Hof van oordeel, dat de Inspecteur bij het uitoefenen van zijn controlerecht - in dit geval het bepalen van de locatie, waar de auto moet worden getoond - rekening dient te houden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het evenredigheidsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel en het verbod van willekeur.”
4.7.
Er van uitgaande, dat de totale kosten voor het huren van een autoambulance (inclusief de kosten van chauffeur, de verzekering, de wachttijd en de brandstofkosten) tussen de gestelde bedragen van de Inspecteur en belanghebbende in liggen en gelet op het bedrag van de aanslag van € 642, is het Hof van oordeel dat de kosten die belanghebbende moet maken om de auto op de locatie van Soesterberg te tonen, afgezet tegen de hoogte van de naheffingsaanslag hoe dan ook verhoudingsgewijs dermate hoog zijn, dat het disproportioneel moet worden geacht om belanghebbende op te roepen om de auto in Soesterberg te tonen.
4.8.
Dat het verzoek om de auto te Soesterberg te tonen in dit geval als disproportioneel moet worden aangemerkt, betekent echter niet dat reeds om die reden de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd en evenmin dat de bewijslastverdeling wijzigt. Voor zover belanghebbende betoogt dat de aan de hand van een koerslijst bepaalde handelsinkoopwaarde - en daarmee de belastinggrondslag - dient te worden verminderd in verband met schade, blijft de bewijslast ter zake op hem rusten. Het niet hoeven tonen van de auto te Soesterberg betekent dat belanghebbende met andere bewijsmiddelen aannemelijk dient te maken dat de handelsinkoopwaarde neerwaarts dient te worden gecorrigeerd wegens schade.
Waardevermindering wegens schade
4.9.
Belanghebbende stelt onder verwijzing naar het taxatierapport en bijbehorend fotomateriaal, dat de auto meer dan normale gebruiksschade heeft, waaronder diverse krassen en deuken, beschadigingen aan de voorbumper en velgen, zichtbare afplakranden na slecht afgewerkte spuitwerkzaamheden, een meervoudige ster in de voorruit en het ontbreken van Nederlandstalig literatuurpakket. Tevens wijst belanghebbende erop dat het om een ex-huurauto gaat. Belanghebbende claimt in dit kader in totaal een aftrek van € 5.793.
4.10.
De Inspecteur bestrijdt dat de auto meer dan normale gebruiksschade heeft. De door belanghebbende genoemde ‘schade’ bestaat volgens de Inspecteur uit gebruikssporen die passen bij een auto van ruim drie jaar oud en 88.035 kilometers op de teller. De Inspecteur weerspreekt ook dat een Nederlandstalig literatuurpakket ontbreekt.
4.11.
Het Hof is het, gelet op de bij het taxatierapport behorende foto’s en rekening houdend met de leeftijd en de kilometrage van de auto, met belanghebbende eens dat de auto meer beschadigingen vertoont dan een vergelijkbaar voertuig, doch volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat alle beschadigingen de waarde van de auto verminderen. Gelet op de foto’s van het taxatierapport, de zichtbare afplakranden na slecht afgewerkte spuitwerkzaamheden en de ster in de voorruit ziet het Hof aanleiding de waardevermindering in goede justitie vast te stellen op een bedrag van € 2.500, inclusief BTW. De handelsinkoopwaarde bedraagt dan € 28.602 minus € 2.500 is € 26.102.
Verzuimboete
4.12.
Op grond van artikel 67c van de AWR, in samenhang met paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB), kan de Inspecteur een verzuimboete opleggen indien de belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan gedeeltelijk niet heeft betaald. Het opleggen van een verzuimboete blijft achterwege indien sprake is van afwezigheid van alle schuld dan wel van een pleitbaar standpunt (vgl. paragraaf 4 BBBB).
4.13.
Naar het oordeel van het Hof kan niet gezegd worden dat de door belanghebbende ingenomen stelling dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade, evident onjuist of bij voorbaat niet pleitbaar was. Het Hof acht aannemelijk dat bij belanghebbende ten tijde van het doen van aangifte onvoldoende deskundigheid aanwezig was en dat hij daarom een gecertificeerde taxateur heeft ingeschakeld. Belanghebbende mocht dan ook afgaan op het taxatierapport van de door haar ingeschakelde deskundige.
4.14.
Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende, door zich bij het doen van aangifte te verlaten op het taxatierapport van een gecertificeerde deskundige, een pleitbaar standpunt heeft ingenomen. Dit betekent dat de boete dient te vervallen. Het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur dient ongegrond te worden verklaard.
Conclusie
4.15.
De naheffingsaanslag dient als volgt te worden berekend:
Bruto BPM
€ 11.656
Historische nieuwprijs
€ 97.835
Handelsinkoopwaarde

26.102 -/-
Werkelijke afschrijving
€ 71.733
Werkelijk afschrijvingspercentage
73,32%
Afschrijving BPM o.b.v. werkelijk afschrijvingspercentage
€ 8.546 -/-
Extra leeftijdskorting
72 -/-
Verschuldigde BPM
€ 3.038
Naheffingsaanslag (€ 3.038 -/- € 2.693)
€ 345
Slotsom
4.16.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is, het incidenteel hoger beroep ongegrond en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd behoudens de beslissing omtrent de boetebeschikking, de proceskostenvergoeding en het griffierecht.
Ten aanzien van het griffierecht
4.17.
Omdat de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht van € 253 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.18.
Omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.19.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 3 (punten) x € 501 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.503, vermeerderd met een bedrag van (€ 92,83 plus 21% omzetbelasting is) € 112,33 voor de kosten van de door belanghebbende naar de zitting meegebrachte deskundige. Deze vergoeding is gebaseerd op de totale door de taxateur gedeclareerde en door de Inspecteur niet weersproken kosten van de taxateur van € 649,84 exclusief BTW voor het voorbereiden en bijwonen van de op de zitting van 31 oktober 2018 behandelde zaken met de kenmerken 17/00849, 17/00850, 18/00083, 18/00101 en 18/00109, waarbij het Hof dit bedrag, met uitdrukkelijk goedvinden van partijen, naar eigen inzicht (naar rato van het aantal auto’s) heeft toegedeeld aan deze genoemde zaken.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • verklaart het incidentele hoger beroep ongegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent de boetebeschikking, de proceskosten en het griffierecht;
  • verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 345;
  • vermindert de belastingrente dienovereenkomstig
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht van € 253 vergoedt; en
  • veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.615,33.
Aldus gedaan op 13 december 2018 door J. Swinkels, voorzitter, T.A. Gladpootjes en J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van S.C. Koenders, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.