Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
1.[appellante 1] , weduwe van [werknemer 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
[appellante 3],
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3974521/CV EXPL 15-2926)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven tevens wijziging van eis van 10 januari 2017 met één productie;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van 21 maart 2017 met producties;
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep tevens akte uitlating producties in principaal appel van 30 mei 2017.
3.De beoordeling
de juistheid van alle relevante rechtsoverwegingen in het vonnis (…)” betwisten en in dat verband rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.16, 4.1 tot en met 4.7 en 5 genoemd. Het hof gaat hieraan voorbij. Een appellant dient immers door middel van een grief aan de wederpartij en aan de rechter duidelijk te maken op welke grond hij vernietiging van de bestreden uitspraak wenst en tegen welk – bepaald – punt in het bestreden vonnis de grief is gericht. Aan dit vereiste voldoet het aangehaalde deel uit de memorie van grieven van de [erven appellanten c.s.] niet. Voor zover zij in de toelichting op hun grieven wel duidelijke stellingen hebben betrokken, wordt daarop in de beoordeling nader ingegaan.
“De feiten”, r.o. 3.1). [werkgever 1] stelt echter dat zich na die indiensttreding in 1980 van [werknemer 1] bij Glas een gebeurtenis heeft voorgedaan waarbij [werknemer 1] in 1983 is overgegaan van Glas naar [gevelelementen] . Met dit verweer introduceert [werkgever 1] aldus een nieuw en zelfstandig feitencomplex waaraan rechtens, als dit feitencomplex in dit geding komt vast te staan, eigen en zelfstandige (rechts)gevolgen zijn verbonden, te weten dat het dienstverband van Glas met [werknemer 1] in 1983 is geëindigd en dat [werknemer 1] toen in dienst is gekomen van [gevelelementen] , zodat Glas vanaf dat moment niet langer diens werkgever was . Dit verweer is een bevrijdend verweer. Anders dan [werkgever 1] betoogt is het immers niet enkel een betwisting van het door de [erven appellanten c.s.] gestelde dienstverband.
tot het – zo mogelijk – vergaren van nader bewijsmateriaal teneinde deze betwisting[hof: van de asbestblootstelling]
en nakoming van de zorgplicht inhoudelijk in te vullen” (cvd 1.2). [werkgever 1] verliest daarbij uit het oog dat dat een verkeerde volgorde is. Aan bewijslevering kan pas worden toegekomen indien en nadat voldoende gemotiveerd is betwist/ voldoende onderbouwd gesteld is.