Bij het bestreden eindvonnis van 26 augustus 2015 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. gevallen proceskosten. De rechtbank begrootte die kosten voor 5/6e deel op basis van het liquidatietarief en voor 1/6e deel op basis van artikel 1019h Rv.
De rechtbank overwoog daartoe, kort gezegd, als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in beginsel is toegestaan om jegens [appellante] concurrerende werkzaamheden te verrichten en zaken te doen met relaties van [appellante] en daarbij gebruik te maken van de kennis, ervaring en persoonlijke goodwill die zij bij [appellante] hebben opgedaan, nu hun arbeidsovereenkomst met [appellante] een concurrentiebeding noch relatiebeding bevat. Dat is enkel anders indien [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] daarbij het duurzame bedrijfsdebiet van [appellante] stelselmatig en in substantiële mate afbreken (4.4).
[appellante] heeft het bestaan van haar IE-rechten en daarmee de inbreuk daarop door [geïntimeerde 1] c.s. onvoldoende onderbouwd (4.5).
[appellante] heeft onvoldoende onderbouwd dat de bestanden die [geïntimeerde 1] op 17 september 2013 naar haar privé e-mailadres stuurde geheime informatie van [appellante] bevatten en dat [geïntimeerde 1] die informatie heimelijk heeft meegenomen (4.9).
[appellante] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tijdens hun dienstverband met [appellante] ten behoeve van een nieuw op te zetten onderneming zaken deden met relaties van [appellante] (4.12).
Op voorhand is niet aannemelijk dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tijdens hun dienstverband bij [appellante] bezig waren met het opzetten van een nieuwe onderneming (4.15) en op kosten van [appellante] monsters hebben aangeschaft (4.16).
De in 2013 door studenten (waaronder de zus van [geïntimeerde 2] ) opgemaakte bedrijfsanalyse van [appellante] is niet heimelijk geschied noch in strijd met een geheimhoudingsbeding, nu de directeur van [appellante] , de heer [directeur van appellante] (hierna: [directeur van appellante] ), voor dat onderzoek toestemming had gegeven (4.25).
Al met al is op voorhand niet dan wel onvoldoende aannemelijk dat [geïntimeerde 1] c.s. jegens [appellante] , kort gezegd, onrechtmatig hebben gehandeld. Daarom heeft [appellante] geen rechtmatig belang bij de gevorderde inzage in en afschriften van de inbeslaggenomen bescheiden (4.26), aldus de rechtbank.