3.1[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd:
a. a) voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] niet de met [appellante] gesloten distributieovereenkomst opzegde, dat deze nog immer in stand is en dat [appellante] gehouden is de op haar rustende verplichtingen onder die overeenkomst na te komen;
b) aan [appellante] op te leggen om tot het moment dat de tussen partijen gesloten overeenkomst rechtsgeldig zijn geëindigd:
I) het gebod: (i) tot het blijven leveren van haar producten op de gebruikelijke tussen partijen overeengekomen voorwaarden die golden aan het eind van 2014; en (ii) om de bestelde producten af te (doen) leveren uiterlijk op de tiende dag na de ontvangst van een bestelling van [geïntimeerde] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag dat een product te laat wordt ontvangen;
II) het verbod om inbreuk te maken op het door [appellante] aan [geïntimeerde] verleende exclusieve recht door in de Benelux hetzij zelf [merk] producten te leveren hetzij dit door een derde te laten doen, telkens op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per product dat in strijd met dit verbod in de Benelux wordt geleverd;
c) [appellante] te veroordelen om aan [geïntimeerde] te betalen een vergoeding voor de schade die zij leed en nog zal lijden door [appellante] 's toerekenbare tekortkoming in de nakoming van haar verbintenissen jegens [geïntimeerde] voortvloeiende uit de distributieovereenkomst en wel tot het bedrag nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, welk bedrag vermeerderd wordt met de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente van artikel 6:119 BW, telkens vanaf het opeisbaar worden van de schadevergoeding tot de dag der algehele voldoening;
d) voorwaardelijk, namelijk voor het geval [appellante] zou betogen en in rechte zou komen vast te staan dat [appellante] de overeenkomst opzegde, dan voor recht te verklaren dat het [appellante] niet vrijstond de overeenkomst op te zeggen, althans dat te doen zonder inachtneming van een opzegtermijn en dat [appellante] schadeplichtig is en haar te veroordelen om aan [geïntimeerde] te betalen een vergoeding voor de schade die zij hierdoor leed en nog zal lijden en wel tot het bedrag nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, welk bedrag vermeerderd wordt met de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente van artikel 6:119 BW, telkens vanaf het opeisbaar worden van de 'Schadevergoeding tot de dag der algehele voldoening;
e) [appellante] te veroordelen om ten titel van buitengerechtelijke kosten aan [geïntimeerde] te betalen een vergoeding gelijk aan twee punten van het toepasselijke liquidatietarief,
met veroordeling van [appellante] in de proceskosten en nakosten.